Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Europese Unie

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 4e klas vmbo | 2672 woorden
  • 3 november 2005
  • 33 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
33 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1. Het ontstaan van de Europese Unie:

Na de eerste wereldoorlog waren er mensen van mening dat Europese landen niet konden blijven opboksen tegen de grotere en sterkere landen. Daarom werd in 1919 de volkerenbond opgericht. De Volkerenbond werd mede opgericht door president Wilson (VS). Maar toen Amerika een republikeinse president kreeg leek de macht van de Volkerenbond voorbij. De republikeinen waren veel minder gericht op een samenwerking dan de democratische president Wilson. In 1930 probeerde de 1ste minister (Arist de Briand) bij de Volkerenbond nog een voorstel aan de landen te doen om een economische organisatie te vormen, maar er was geen interesse en dat was het definitieve einde van de Volkerenbond.

In 1929 ontstond een economische wereldcrisis, om deze crisis te overleven sloten de Scandinavische landen, Nederland en België in 1932 de Conventie van Oslo. Deze conventie hield in dat de douanetarieven tussen deze landen verlaagd werden om handel tussen deze landen te vergroten. Naast de Economische Crisis was er een nog groter probleem: Adolf Hitler. Hitler werd Rijkskanselier, en de dreiging voor de omliggende landen werd steeds groter.


België, Nederland en Luxemburg hadden het idee om nauwer te gaan samenwerken binnen Europa. Zij wilden een economische en politieke unie vormen. Deze landen wilden Frankrijk ook betrekken in deze samenwerking. Maar Frankrijk deed dit alleen als Groot-Brittannië hier ook onderdeel van werd. Groot-Brittannië weigerde dit. Uiteindelijk werd het een verdrag tussen België, Nederland en Luxemburg: de Benelux. Deze werd opgericht op 5 september in 1944.

Na de tweede wereldoorlog werd het duidelijk dat de Europese landen samen moesten gaan werken: er moest een Verenigd Europa komen. Europa had door de tweede wereldoorlog grote klappen gehad waardoor het financieel niet goed ging. Hierdoor ontstonden er organisaties die hebben bijgedragen tot de vereniging van Europa.

Er zijn verschillende organisaties. De organisaties die toen werden opgericht kun je onderverdelen over drie groepen:

De Europees Atlantische organisaties:
Voorbeelden van organisaties: OEES en de NAVO. Veel Europese landen waren hier lid van. Deze organisaties toonden aan dat samenwerking mogelijk was. Er was een nadeel: niet alle landen konden hier lid van worden, maar er waren ook niet Europese landen lid, bijvoorbeeld de VS.
De uitsluitend Europese Organisaties:
Voorbeeld van deze organisatie: De raad van Europa. Het doel van deze organisaties is het zoveel Europese landen te verenigen met als doel dat er een grotere eenheid tussen de leden kwam, door middel van samenwerking op sociaal, economisch, wetenschappelijk en juridisch gebied.
De Europees - Economische organisaties:
Deze organisaties richtten zich alleen op de economie. Deze organisaties hadden alleen Europese leden. Uit deze groep is de Europese gemeenschap ontstaan.

EGKS
In 1951 werd de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) opricht, in dit verdrag besloten de Benelux (België, Nederland en Luxemburg), Frankrijk, West - Duitsland en Italië de gemeenschappelijke kolen- en staalproductie te beheren. Dit verdrag trad op 23 juli 1952 in werking. De oprichting van deze organisatie had vooral politieke redenen: Duitsland en Frankrijk waren in de 1ste en 2de Wereldoorlog vijanden van elkaar. Hierdoor hadden ze miljoenen mensen verloren en veel materiële schade opgelopen dus: economische samenwerking zou een 3de Wereldoorlog helpen voorkomen.

De ministers van de zes landen van de EGKS besloten de economische samenwerking uit te breiden naar andere sectoren. Op 25 maart 1957 werd het verdrag van Rome gesloten waarin de EEG (Europees Economische Gemeenschap) en de EGA (Europese Gemeenschap voor Atoomenergie ook wel EUROTAM genoemd) werden opgericht, dit verdrag trad op 1 januari 1957 in werking.

De EEG streefde niet alleen naar een betere welvaart maar moest ook voor betere contacten tussen de landen zorgen. De EEG streefde naar samenwerking op economisch vlak met nadruk op de landbouw, industrie, handel en gemeenschappelijke markt.

In de EGA werkten de landen samen op het gebied van atoomenergie met nadruk op onderzoek, afvalverwerking en veiligheid. Op 8 april 1967 werd er in Brussel een verdrag getekend waarin vermeld stond dat er één gemeenschappelijke Commissie en één gemeenschappelijke raad kwam voor de EEG, EGKS en de EGA samen. De Europese Gemeenschap (EG) kwam tot stand.

In 1960 had een aantal Europese landen, die de samenwerking binnen de EEG te ver vonden gaan, de EVA (Europese Vrijhandelassociatie) opgericht. De leden van de EVA waren: verenigd Koningrijk, Noorwegen, Zweden, Denemarken, Oostenrijk, Portugal, IJsland en Zwitserland, later trad Finland ook toe. Binnen de EVA werden de invoerrechten afgeschaft. Later verlieten het Verenigd Koningrijk, Portugal en Denemarken de EVA om zich bij de EG aan te sluiten. Op 7 februari 1992 werd in het verdrag van Maastricht het EG-verdrag veranderd om in drie stappen tot een economische en Monetaire Unie te komen, de EU (Europese Unie) werd opgericht.

Landen van de EGKS

Lidstaten:
De EU heeft sinds de oprichting steeds meer leden gekregen. Het begon met de EG, die zes leden had: Duitsland: Italië, België, Luxemburg, Nederland en Frankrijk. In 1973 kwamen Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken erbij. In 1981 sloot Griekenland zich ook bij de EG aan en de EG werd als laatste uitgebreid in 1986 met Spanje en Portugal. Sinds de EG een onderdeel is van de EU hebben Oostenrijk, Zweden en Finland zich in 1995 ook aangesloten.

Conclusie:
De EU is tot stand gekomen door de samenwerking van enkele Europese landen, die uit angst voor een volgende oorlog en als steun voor de opbouw na de Tweede Wereldoorlog, bij elkaar gekomen zijn. Aan deze samenwerkingsverbanden namen steeds meer Europese landen deel.

2. Doelstellingen:

Nederland:
De Europese Commissie heeft in iedere lidstaat één of meer vertegenwoordigingen. De Vertegenwoordiging in Nederland is gevestigd in Den Haag. Naast de samenwerking met de nationale en de centrale overheden in Nederland, is de hoofdtaak van de vertegenwoordiging in Nederland u te informeren over de werking, en het beleid van de Europese Unie.

Dit gebeurt door onder andere:

publicaties ter beschikking te stellen
de pers te woord te staan
het verstrekken van subsidies
het leveren van sprekers
op aanvraag bezoeken te regelen aan de Europese instellingen te Brussel

Daarnaast informeert deze vertegenwoordiging de Europese Commissie over gebeurtenissen in Nederland die van belang kunnen zijn voor de Commissie.

Doelstellingen EU:
Sinds Agenda 2000 zijn de structuurfondsen gegroepeerd rond drie doelstellingen, te weten twee regionale doelstellingen en een horizontale doelstelling die voor de hele EU geldt. In totaal is voor de periode 2000–2006 een bedrag van 195 miljard euro bestemd voor de structuurfondsen.

Doelstelling 1:
Onder doelstelling 1 (135,9 miljard euro) vallen de gebieden waar de welvaart minder dan 75 procent van het EU gemiddelde bedraagt. Ook zeer afgelegen regio's met een zeer hoge werkloosheid krijgen financiering vanuit deze doelstelling.

Doelstelling 2:

Doelstelling 2 (22,5 miljard euro) is bedoeld voor de ondersteuning van regio's die behoefte hebben aan economische en sociale herstructurering. Het betreft gebieden die zijn getroffen door ingrijpende veranderingen in hun industrie, dienstverlening of visserij, dan wel te maken hebben met kwijnende plattelandsgebieden.

Doelstelling 3:
Doelstelling 3 (24,05 miljard euro) is bedoeld voor de ontwikkeling van het menselijk potentieel in de EU. Modernisering van de arbeidsmarkt, bestrijding van sociale uitsluiting, ontwikkeling van het concept permanente educatie en bevordering van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven kunnen hiermee worden ondersteund in gebieden die niet onder doelstelling 1 of 2 vallen. Gebieden die niet langer voldoen aan de voorwaarden van een van de doelstellingen blijven in de regel steun ontvangen tijdens een overgangsperiode. Zo ontvangt Flevoland voor de periode 2000–2006 nog 126 miljoen euro in het kader van doelstelling 1, hoewel deze provincie niet meer kan worden beschouwd als 'regio met ontwikkelingsachterstand'.

3. Instellingen:

De Europese Unie kent vijf officiële instellingen. Dit zijn:
De Europese Commissie, dit is het dagelijks bestuur van de EU.
De Raad van de Europese Unie (Raad van Ministers), dit is het belangrijkste
besluitvormingsorgaan.
Het Europees Parlement, dit is de Europese volksvertegenwoordiging.
Het Hof van Justitie, zij zorgen ervoor dat de Europese wetgeving wordt nageleefd.
De Europese Rekenkamer, zij controleren de financiering van de activiteiten van de EU.

De Europese Raad (Top) is geen officiële Europese instelling. Steeds vaker worden belangrijke en ingrijpende besluiten in EU-verband echter in de Europese Raad genomen.

Andere Europese instellingen zijn:


De Europese Centrale Bank en de Europese Investeringsbank zijn de financiële organen
Het Europees Economisch en Sociaal Comité en Comité van de Regio's zijn de raadgevende organen
De Europese Ombudsman behandelt klachten over "wanbeheer" door de EU instellingen
Europese agentschappen zijn belast met taken op het gebied van techniek, wetenschap en beheer
Europol en Eurojust ondersteunen de EU-lidstaten bij de samenwerking in de strijd tegen de internationale georganiseerde misdaad.
het Europees Instituut voor veiligheidsstudies en het Satellietcentrum van de Europese Unie zijn opgericht voor het uitvoeren van zeer specifieke taken in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie (GBVB).
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming garandeert dat de instellingen of organen van de EU het recht op geheimhouding respecteren bij de verwerking van persoonlijke gegevens.

4. Begroting

Waar geeft Europa het geld aan uit:
In 2002 bedragen de uitgaven van de Europese Unie 97,5 miljard euro. Dit lijkt veel, maar vergeleken met de rijksuitgaven van Nederland (125,7 miljard euro)) valt dit bedrag mee. Helemaal goed te vergelijken zijn deze uitgaven niet. De EU hoeft bijvoorbeeld geen kostbaar onderwijsstelsel (23,1 miljard euro) en een legermacht (7,0 miljard euro) te bekostigen.

De uitgaven van de EU (cijfers van 2004) zijn te onderscheiden in:

Gemeenschappelijk landbouwbeleid (47%)
Structuur- en cohesiefondsen (31%)
Intern beleid (7%)
Extern beleid (5%)
Steun aan kandidaat-lidstaten (3%)
Overige uitgaven (7%)

De structuur- en cohesiefondsen:
Ruim een derde van de EU begroting wordt via de zogenoemde structuur- en cohesiefondsen uitgegeven aan het verkleinen van de onderlinge economische verschillen en aan het verbeteren van de economische structuur in de EU. Met structuurfondsen worden uiteenlopende projecten gefinancierd die kunnen bijdragen aan deze structuurversterking, zoals aanleg van infrastructuur, plattelandsontwikkeling en werkgelegenheidsbevordering.

Het grootste deel van de structuurfondsen gaat naar arme regio’s in de Europese Unie, met name naar Portugal, Griekenland, Spanje, Zuid Italië en Oost Duitsland. In de toekomst zal een belangrijk deel naar de nieuwe lidstaten gaan. Maar ook de rijkere landen ontvangen subsidies, bijvoorbeeld voor de herstructurering van oude industriegebieden, scholing, transnationale samenwerking.


Intern beleid:
6% van de EU uitgaven wordt besteed aan intern beleid. Belangrijke onderdeel van het intern beleid is de zogeheten Trans-Europese Netwerken (TEN’s). Hiermee wordt de infrastructuur bedoeld die over de landelijke grenzen heengaat. Uit het budget voor de TEN's worden bijvoorbeeld de Betuwelijn en de HSL (hoge snelheidslijn) mede gefinancierd. Een ander onderdeel van intern beleid is onderzoek en technologie. Hiermee worden samenwerkingsprogramma's op het gebied van aids-bestrijding en medische technologie betaald.

Extern beleid:
Belangrijke onderdelen van het externe beleid zijn hulpprogramma's voor de voormalige Sovjet-Unie, de Middellandse Zeeregio, Azië en Latijns Amerika. Maar het gaat ook om voedsel-, nood- en humanitaire hulp voor rampgebieden zoals Soedan en het bevorderen van mensenrechten, democratie en vredesoperaties op de Balkan.

Overige uitgaven:
Hieronder vallen onder andere de administratieve uitgaven zoals de salarissen van de Europese ambtenaren, de vertaalkosten en kosten voor gebouwen (in Brussel, Luxemburg en Straatsburg).

Bron: De site van minister van financiën

5. Externe betrekkingen (handelsbeleid):

De EU is de grootste exporteur ter wereld en de op een na grootste importeur (na de VS). In het EG-Verdrag legt artikel 133 de basis voor het gemeenschappelijk handelsbeleid. Na een overgangsperiode tot 1970 werd het gemeenschappelijk handelsbeleid een exclusieve bevoegdheid van de Europese (Economische) Gemeenschap. Artikel 133 EG-Verdrag voorziet in een comité, benoemd door de Raad, dat de Commissie bijstaat op handelsgebied. Dit comité rapporteert direct aan de Raad.

Het handelsbeleid dekt alle maatregelen die de EU zelfstandig neemt op het gebied van import en export van goederen, dus niet in het kader van verdragsverplichtingen tegenover derde landen. Dit zijn de import- en exportregels, maatregelen tegen praktijken die de economie van de EU schaden, sancties en embargo's. Maatregelen tegen praktijken die de economie van de EU schaden, zijn in vier typen te onderscheiden:


Antidumpingmaatregelen. Op verzoek van een industrietak kan de Commissie, na raadpleging van de lidstaten, antidumpingmaatregelen instellen. Voorwaarde is dat de schade voor de bedrijfstak objectief is vastgesteld.

Antisubsidiemaatregelen. Deze zijn gericht tegen gesubsidieerde exporten door derde landen. De Commissie kan deze maatregelen nemen na raadpleging van de lidstaten en nadat de schade aan de economie van de EU objectief is vast- gesteld.

Vrijwaringsmaatregelen. Als door een substantiële verhoging van importen uit derde landen een prijsdumping is vastgesteld, kunnen vrij- waringsmaatregelen worden genomen (monitoren van importen en quota). Vanwege de strenge WTO-regels neemt de Commissie zelden haar toevlucht tot dit paardenmiddel.

Nieuw handelspolitiek instrument (sinds 1984).

Bij oneerlijke praktijken van derde landen tegen import uit de lidstaten bewandelt de Commissie de weg van internationale raadpleging en geschillenbeslechting (onder meer via WTO- panels), wat vervolgens kan leiden tot opschorting van handelsconcessies, hogere import- tarieven en kwantitatieve beperkingen. Handelsembargo's worden opgelegd volgens artikel 301 EG-Verdrag, bij gekwalificeerde meerderheid door de Raad en op voorstel van de Commissie.

6a. Economische en Monetaire Unie:

Deelnemende landen:
In mei 1998 werd (op basis van de cijfers over 1997) besloten welke landen aan de EMU zouden deelnemen. Dat waren: België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Spanje. Vier landen bleven er vooralsnog buiten: Griekenland en Zweden, omdat zij niet voldeden aan de convergentiecriteria; Denemarken en Groot-Brittannië, omdat zij nog niet wilden deelnemen en dat medio 2004 nog steeds niet willen.

Nadat de Commissie in mei 2000 concludeerde, dat Griekenland inmiddels voldeed aan de eisen kon het alsnog op 1 januari 2001 tot de eurozone toetreden. Zweden voldoet nog altijd niet aan alle eisen om tot de eurozone te mogen toetreden. Overigens was bij de start van de EMU alleen de staatsschuld van Frankrijk, Engeland, Luxemburg en Finland kleiner dan 60 procent van hun respectievelijke bnp. De Commissie oordeelde evenwel, dat in alle andere lidstaten (behalve indertijd in Griekenland) ‘de schuldquote in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo nadert’. De Raad volgde dit advies van de Commissie.


Waar haalt Europa het geld vandaan:
De EU ontvangt haar inkomsten uit afdrachten (2004) van de deelnemende landen uit:
BNI afdrachten (74%)
BTW afdrachten (14%)
Invoerrechten en landbouwheffingen (12%)

BNI afdrachten:
De belangrijkste inkomstenbron van de EU is de Bruto Nationaal Inkomen (BNI)-afdracht. De begroting van de Europese Unie moet altijd sluitend zijn. Er kan dus niet meer worden uitgegeven dan er binnenkomt. De BNI afdracht van elke lidstaat hangt af van twee zaken: in de eerste plaats van de vraag hoeveel geld de EU in totaal nodig heeft en in de tweede plaats van het aandeel van het Bruto Nationaal Inkomen van een lidstaat in het totale
EU BNI. Het Nederlandse aandeel in het totale EU BNI is iets minder dan 5%. Stel de EU heeft 93 miljard euro nodig, dan werkt de BNP afdracht als volgt:

93 miljard euro:
Minus:
opbrengsten invoerrechten
Minus:
opbrengsten landbouwheffingen
Minus:
opbrengsten BTW-afdrachten
=
Saldo

Nederland betaalt dan bijna 5% van het saldo aan BNI afdrachten.

6b. Toekomstige deelnemers:

Lidstaten:
Op dit moment telt de Europese Unie 25 lidstaten:

België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland (die de EGKS in 1951 oprichtten)

Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk (sinds 1973)
Griekenland (sinds 1981)
Spanje en Portugal (sinds 1986)
Oostenrijk, Finland en Zweden (sinds 1995)
Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en de Tsjechische Republiek (sinds mei 2004).

Toetredende lidstaten:
Bulgarije
Roemenië

Kandidaat lidstaten:
Turkije
Kroatië

Criteria van Kopenhagen:
Om lid te kunnen worden van de Europese Unie, moeten de kandidaat lidstaten aan de economische en politieke voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden staan bekend als de criteria van Kopenhagen. Volgens deze voorwaarden moet een toekomstig lid:

Een stabiele democratie hebben die de rechtstaat, de eerbiediging van de mensenrechten en de bescherming van de minderheden waarborgt.
Over een functionerende markteconomie beschikken.

De gemeenschappelijke regels, normen en beleidsmaatregelen aanvaarden die het corpus van EU wetgeving vormen.

De EU helpt deze landen bij het overnemen van EU wetgeving en geeft financiële steun om de infrastructuur en de economie te verbeteren

Bron: site van de Europese Unie

6c. Recente ontwikkelingen:

De Europese Commissie is verantwoordelijk voor het algemeen Europees belang. Zij geeft haar beleid vorm middels een jaarlijks werkprogramma. Daarin staat aan welke thema’s de Commissie speciale aandacht zal besteden. Te denken valt aan het voorstellen van wetten, maar ook aan het inzetten van personeel. De thema’s zijn vastgesteld in overleg met het Europees Parlement en de Raad.
2005 is een cruciaal jaar voor de Europese Unie. Europa moet meer groei realiseren en banen scheppen. De Commissie besteedt dit jaar in haar werkprogramma speciale aandacht aan:
Economische groei
Financiële perspectieven
Recente uitbreiding

Bron: Site van de Europese Unie

Geraadpleegde bronnen:
- Internet
- Encarta 2006
- Eigen inbreng

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.