Zetel en samenstelling
De Europese Investeringsbank zetelt in Luxemburg en heeft gekwalificeerde, multiculturele medewerkers in dienst die afkomstig zijn uit alle lidstaten van de Europese Unie.
De aandeelhouders van de EIB zijn de lidstaten van de Europese Unie. Deze schrijven gezamenlijk in op het kapitaal van de bank, volgens een verdeelsleutel die het economische gewicht binnen de Unie weerspiegelt.
De EIB bestaat uit een Raad van gouverneurs, een Raad van bestuur, een Directie en een Comité ter controle van de boekhouding.
Taken
De Europese Investeringsbank opereert zonder winstoogmerk en drukt niet op de begroting van de Europese Unie. De taak van de EIB bestaat uit het financieren van publieke of particuliere investeringen waarmee de doelstellingen van de Europese eenwording gestalte krijgen.
De aanzienlijke geldhoeveelheid die door de EIB wordt onttrokken aan de kapitaalmarkten wordt geïnvesteerd in zorgvuldig geselecteerde projecten. De steunmaatregelen van de bank zijn met name op de volgende criteria gebaseerd:
· ze dienen als katalysator om andere financieringsbronnen aan te trekken;
· ze sluiten aan bij terreinen als de verbetering van het concurrentievermogen van Europese industrieën en de MKB-sector (midden- en kleinbedrijf), de realisatie van trans-Europese netwerken (vervoer, telecommunicatie en energieoverdracht), bescherming van het natuurlijke en stedelijke milieu, investeringen in gezondheidszorg, onderwijs en informatietechnologieën;
· ze hebben vooral betrekking op de minst begunstigde regio's.
Deze opvatting is van toepassing op de activiteiten van zowel de lidstaten van de Europese Unie als derde landen. Hoewel de EIB namelijk bijna 90% van de activiteiten richt op landen binnen de Europese Unie, gaat een groot gedeelte van de financieringen richting kandidaat-lidstaten waarvoor bepaalde financieringsmechanismen in het leven zijn geroepen.
De financieringen van de EIB verbeteren ook de voorwaarden voor duurzame ontwikkeling in de landen van het Middellandse-Zeegebied, Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en projecten van gemeenschappelijk belang in Latijns-Amerika en Azië.
Ten slotte moet worden opgemerkt dat de bank meerderheidsaandeelhouder van het Europese Investeringsfonds (EIF) en voorzitter van de Raad van toezicht van het EIF is. Het EIF, dat in 1994 is opgericht, zetelt in Luxemburg en is hoofdzakelijk erop gericht om investeringen in eigen middelen van het MKB te steunen.
Organisatie van de werkzaamheden
De Europese Investeringsbank neemt leningen op en verstrekt deze in het kader van het economisch beleid dat door de Unie is uitgestippeld. Elk jaar presenteert de bank een jaarverslag waarin een volledig overzicht van haar activiteiten wordt gegeven. Dit verslag bevat een gedetailleerd overzicht van de activiteiten en rekeningen van de instelling en een lijst met gefinancierde projecten en de betreffende kenmerken.
Op uitnodiging van het Europees Parlement neemt de EIB deel aan de werkzaamheden van bepaalde parlementaire commissies die zich buigen over onderwerpen met betrekking tot de activiteiten van de bank. De bank is ook betrokken bij de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad en brengt verslag uit over de bijdrage aan de uitvoering van de communautaire doelstellingen en hun ontwikkelingsperspectieven in samenhang met de economische behoeften. Daarnaast werkt de EIB samen met de overige Europese instellingen in het kader van het communautaire beleid dat betrekking heeft op de activiteiten van de bank. De president van de EIB kan ook deelnemen aan vergaderingen van de Raad, waarbij hij de besproken onderwerpen aanvult met de deskundigheid van de bank.
Overeenkomstig haar statuten kan de EIB zelfstandig besluiten nemen binnen het institutionele communautaire systeem Unie. Dankzij de directie- en controlestructuur kunnen besluiten over opgenomen en verstrekte leningen worden genomen op basis van de verdiensten van projecten en betere mogelijkheden die op de financiële markten worden geboden.
Dankzij de samenwerkingsverbanden die de EIB is heeft met de instellingen van de Unie en het internationale bankwezen is samenwerking mogelijk tussen de leningen van de bank en begrotingsinstrumenten van de Unie en kunnen de middelen van de bank worden gebruikt voor projecten die de bank steunt in het belang van de economische doelstellingen van de Unie.
De bank onderhandelt rechtstreeks met initiatiefnemers van grote projecten (minstens 25 miljoen euro), terwijl voor kleinere projecten (MKB of lagere overheden) wordt samengewerkt met ongeveer 180 banken en financiële tussenpersonen die in Europa zijn gespecialiseerd en hun middelen aanwenden overeenkomstig de voorwaarden die door de EIB zijn vastgesteld.
Raad van gouverneurs
De Raad van gouverneurs bestaat uit ministers die door elke lidstaat zijn aangewezen (meestal de ministers van Financiën). De Raad stelt de algemene richtsnoeren voor het kredietbeleid vast, keurt de balans en het jaarverslag goed, gaat financiële verplichtingen namens de bank aan buiten de Unie en neemt besluiten over kapitaalverhogingen. Ook benoemt de Raad de leden van de Raad van bestuur, de Directie en het Comité ter controle van de boekhouding.
Raad van bestuur
De Raad van Bestuur staat onder leiding van de president van de bank en bestaat uit 24 leden die door de lidstaten zijn aangewezen en één lid dat door de Europese Commissie is benoemd. De Raad is ervoor verantwoordelijk dat de EIB conform de toegewezen doelstellingen wordt beheerd. De Raad keurt de opgenomen en verstrekte leningen toe.
Directie
De Directie is het fulltime uitvoerend orgaan van de bank. De Directie bestaat uit een voorzitter en zeven vice-voorzitters en zetelt te Luxemburg. Het college draagt zorg voor het dagelijks beheer van de EIB en bereidt de besluiten van de Raad van bestuur voor. Het garandeert de uitvoering daarvan, met name met betrekking tot het opnemen en verstrekken van leningen.
Comité ter controle van de boekhouding
De EIB beschikt over een interne en externe controlestructuur voor al haar activiteiten, waarbij de methodologen(methodeleer) worden gevolgd die voor de financiële sector en het bankwezen gelden. Het hoogste orgaan in deze structuur is het Comité ter controle van de boekhouding, dat toeziet op de regelmatigheid van de activiteiten en de boekhouding van de bank op basis van de werkzaamheden van interne controle- en auditorganen en externe accountants. Ook werkt het Comité samen met de Europese Rekenkamer tijdens de externe controle van de activiteiten van de EIB met betrekking tot de begrotingsmiddelen van de Unie of de lidstaten.
Ombudsman
De functie van Europese ombudsman is begonnen door het Verdrag betreffende de Europese Unie (Verdrag van Maastricht). De eerste persoon die deze functie had, Jacob Söderman, is door het Europees Parlement in juli 1995 benoemd. De heer Söderman is voor een tweede ambtsperiode in 1999 herkozen.
Overeenkomstig de verdragen zijn de status en de algemene voorwaarden voor het uitoefenen van het ambt van ombudsman vastgesteld door een besluit van het Europees Parlement op 9 maart 1994, nadat de Commissie was geraadpleegd en de Raad zijn goedkeuring had verleend.
Zetel en benoeming
De ombudsman wordt na elke verkiezing van het Europees Parlement voor een ambtsperiode van vijf jaar benoemd, overeenkomstig de zittingsduur van het Parlement. De ombudsman kan worden herbenoemd. De zetel van de ombudsman bevindt zich in het Europees Parlement in Straatsburg. Hij wordt bijgestaan door een secretariaat, waarvoor hij de hoofdverantwoordelijke benoemt.
De ombudsman oefent zijn ambt volledig onafhankelijk en onpartijdig uit. Hij vraagt of accepteert geen enkele instructie van een regering of een instelling. Bovendien mag hij gedurende zijn ambtsperiode geen andere, al dan niet bezoldigde beroepsmatige activiteit uitvoeren.
De ombudsman bekleedt zijn functie tot op het moment dat zijn ambtsperiode afloopt of dat hij al dan niet vrijwillig zijn ambt neerlegt. Indien hij zijn werkzaamheden als ombudsman vroegtijdig beëindigt, wordt zijn opvolger binnen een termijn van drie maanden (te rekenen vanaf het moment waarop de vacature vrijkomt) benoemd voor de resterende periode tot aan het einde van de ambtsperiode.
Als de ombudsman niet aan de voorwaarden voldoet die aan het uitoefenen van zijn ambt zijn gesteld of een ernstige fout begaat, kan hij op verzoek van het Europees Parlement afgetreden worden verklaard door het Hof van Justitie.
Taken
De ombudsman is bevoegd om klachten in behandeling te nemen van elke burger uit de Unie of elke natuurlijke of rechtspersoon die in een lidstaat is gevestigd of aldaar zijn statutaire zetel heeft.
Hij zet zich in om gevallen van slecht beheer bij het optreden van communautaire instellingen of organen aan het licht te brengen, met uitzondering van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg bij het doen van hun gerechtelijke taken.
De ombudsman treedt dus op als bemiddelaar tussen de burger en de communautaire overheid. Hij heeft het recht om aanbevelingen te doen bij de communautaire instellingen en kwesties aan het Parlement voor te leggen, zodat dit zo nodig in het geval van slecht beheer de politieke consequenties kan trekken.
Organisatie van de werkzaamheden
Een klacht die bij de Europese ombudsman wordt ingediend, moet in behandeling worden genomen binnen twee jaar na de datum waarop de klager kennis heeft genomen van de feiten waardoor de klacht wordt gerechtvaardigd. Daarnaast moeten voor de klacht eerst de juiste administratieve procedures zijn doorlopen bij de betreffende instellingen en organen. De klacht wordt niet vatbaar voor berechting verklaard indien de aangevoerde feiten deel uitmaken of hebben uitgemaakt van een gerechtelijke procedure.
Bovendien moet elke klacht die bij de Europese ombudsman wordt ingediend zijn voorzien van het beoogde doel en de identiteit van de persoon van wie de klacht afkomstig is. De indiener kan echter wel verzoeken om de klacht vertrouwelijk te behandelen. Zo nodig kan de ombudsman de indiener adviseren om zich tot een andere overheid te richten.
De ombudsman verricht op eigen initiatief of naar aanleiding van een klacht al het onderzoek dat hij gerechtvaardigd acht om elk mogelijk geval van slecht beheer te achterhalen. Hij informeert de betreffende instellingen of organen, die daarop kunnen reageren. Bovendien zijn de communautaire instellingen en organen gehouden om hem de verzochte informatie te geven en hem toegang tot de betreffende dossiers te geven. Ze kunnen dit pas weigeren als ze kloppende argumenten voor geheimhouding kunnen geven.
Indien de ombudsman een geval van slecht beheer heeft vastgesteld, maakt hij de betreffende instelling hierop attent door voorlopige aanbevelingen te doen. De beoogde instelling heeft vervolgens drie maanden de tijd om hem een uitgebreid verslag te doen toekomen. De ombudsman stuurt vervolgens een verslag naar het Europees Parlement en de betreffende instelling. De indiener van de klacht wordt ook geïnformeerd over het resultaat van dit onderzoek.
Jaarlijks dient de ombudsman een verslag in bij het Europees Parlement over de resultaten van zijn onderzoeken.
Europees Economisch en Sociaal Comité
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (ESC) is een raadgevend orgaan waarin de verschillende partijen uit het economische en sociale leven (zoals werkgevers, vakbonden, landbouwers en consumenten) worden vertegenwoordigd in het instellingen kader van de Europese Unie.
Het ESC is in 1957 opgericht bij het Verdrag van Rome en vormt een discussieforum en een instellingenplatform zodat actoren uit het economische en sociale leven een integrerend(wezenlijk) deel kunnen uitmaken van het communautaire besluitvormingsproces. Door middel van adviezen levert het ESC een bijdrage aan de vaststelling en uitvoering van het beleid van de Europese Unie.
Het ESC vervult ook een specifieke functie binnen het institutioneel(instellingen) kader van de Unie: het vormt bij uitstek de plaats waar de georganiseerde burgermaatschappij van de Europese Unie, waarvan de sociale en beroepsorganisaties een wezenlijk bestanddeel uitmaken, wordt vertegenwoordigd, waar hun in debat gaan en waar hun standpunten kunnen laten horen. Vanaf het moment waarop het Verdrag van Maastricht (1993) ingevoerd werd, werd het ESC behandeld als de overige instellingen, vooral ten aanzien van het reglement van orde, de begroting, de verbetering van het recht van initiatief en het personeelsbeleid van het secretariaat-generaal. In 1997 is met het Verdrag van Amsterdam het werkterrein van het ESC veel groter, met name op sociaal gebied.
Zetel en samenstelling
Het ESC zetelt in Brussel, waar de meeste bijeenkomsten en voltallige vergaderingen worden gehouden. Er worden ook vergaderingen op andere plaatsen gehouden. De leden van het Comité worden voorgedragen door de regeringen van de lidstaten en benoemd door de Raad van de Europese Unie voor een ambtsperiode van vier jaar. Zij zijn herbenoembaar. De 222 leden zijn volledig onafhankelijk en zijn verdeeld op basis van het aantal inwoners van de lidstaten (24 leden voor Duitsland, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk; 21 voor Spanje; 12 voor Oostenrijk, België, Griekenland, Nederland, Portugal en Zweden; 9 voor Denemarken, Finland en Ierland; en 6 voor Luxemburg).
Het Comité bestaat uit een voltallige vergadering, een bureau, drie groepen, zes afdelingen en een secretariaat-generaal. Uit de leden wordt een voorzitter en vice-voorzitter gekozen voor een ambtsperiode van twee jaar. De voorzitter vertegenwoordigt het Comité naar de mensen / buiten toe.
Zetel en samenstelling
Het ESC zetelt in Brussel, waar de meeste bijeenkomsten en voltallige vergaderingen worden gehouden. Er worden ook vergaderingen op andere plaatsen gehouden. De leden van het Comité worden voorgedragen door de regeringen van de lidstaten en benoemd door de Raad van de Europese Unie voor een ambtsperiode van vier jaar. Zij zijn herbenoembaar. De 222 leden zijn volledig onafhankelijk en zijn verdeeld op basis van het aantal inwoners van de lidstaten (24 leden voor Duitsland, Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk; 21 voor Spanje; 12 voor Oostenrijk, België, Griekenland, Nederland, Portugal en Zweden; 9 voor Denemarken, Finland en Ierland; en 6 voor Luxemburg).
Het Comité bestaat uit een voltallige vergadering, een bureau, drie groepen, zes afdelingen en een secretariaat-generaal. Uit de leden wordt een voorzitter en vice-voorzitter gekozen voor een ambtsperiode van twee jaar. De voorzitter vertegenwoordigt het Comité naar de mensen / buiten toe.
Taken
Het Economisch en Sociaal Comité hebben drie hoofdtaken:
· het moet de drie grote instellingen (de Raad, de Commissie en, sinds het Verdrag van Amsterdam, het Europees Parlement) van advies dienen;
· mogelijkheden scheppen zodat meer vertegenwoordigers van de georganiseerde burgermaatschappij deelnemen aan het Europese project en zodoende de ontwikkeling van een vollediger, en dus democratischer maatschappij met meer inspraak bevorderen;
· de rol van de georganiseerde civiele maatschappij in derde landen verbeteren door gestructureerd overleg met hun vertegenwoordigers te bevorderen en via ondersteuning raadgevende structuren op te zetten, zonder voorbij te gaan aan de economische realiteit van die landen.
Organisatie van de werkzaamheden
Om zich van zijn taken te kwijten, kan het ESC hoofdzakelijk drie soorten adviezen uitbrengen:
· adviezen op verzoek van de Commissie, de Raad of het Europees Parlement;
· initiatiefadviezen waarmee het Comité op elk moment zijn mening kan geven;
· verkennende adviezen waarmee het Comité op verzoek van de Commissie en het Europees Parlement zijn licht laat schijnen over en suggesties doet voor een bepaald onderwerp dat later tot een voorstel voor Europees regelgeving kan leiden.
Daarnaast kan het Comité een van de afdelingen opdragen om een informatieverslag uit te werken zodat een zaak van nu(actueel) of een zaak van algemeen belang kan worden onderzocht.
Op basis van de adviezen van het ESC kunnen de besluitvormingsorganen beter bepalen welke gevolgen voorstellen van de Commissie hebben voor de direct betrokkenen en op welke manier de voorstellen zouden kunnen worden aangepast. Bovendien verleent het Comité waardevolle technische ondersteuning en bevatten de initiatiefadviezen of informatieverslagen gegevens voor analyse en beoordeling die in veel gevallen de Commissie ertoe brengen om voorstellen in te dienen.
Omdat de leden van het Comité beroepsmatige activiteiten uitvoeren in hun land van herkomst, vormen ze met name een schakel met de nationale organisaties waaruit ze afkomstig zijn en komen ze meestal alleen maar naar Brussel voor werkvergaderingen.
Binnen het ESC zijn drie groepen opgericht waarin werkgevers, werknemers en andere sociale en economische categorieën zijn vertegenwoordigd.
Groep van werkgevers (groep I)
Groep I bevat leden uit particuliere en publieke industriesectoren, midden- en kleinbedrijf, kamers van koophandel, groot- en detailhandel, bank- en verzekeringswezen, vervoer en landbouw.
Groep van werknemers (groep II)
Een grote meerderheid van de leden in groep II is afkomstig uit nationale vakbondsorganisaties die lid zijn van het Europees Verbond van Vakverenigingen. Sommige leden behoren tot vakbonden die lid zijn van het Europees Verbond van Kaderpersoneel.
Groep met diverse activiteiten (groep III)
De originaliteit en de eigen identiteit van groep III zijn begonnen in de verschillende categorieën waaruit de groep bestaat: landbouwers, MKB, ambachtsnijverheid, vrije beroepen, coöperaties, onderlinge maatschappijen, consumentenbonden, milieuorganisaties, gezinsorganisaties, vrouwen, gehandicapten, vertegenwoordigers uit de wetenschappelijke wereld en het onderwijs, niet-gouvernementele organisaties, enzovoort.
Deze leden met uiteenlopende karakters delen het besef dat zij een groot deel van de Europese burgers vertegenwoordigen via de sociale en beroepsorganisaties waar zij toe behoren. Op grond van deze verantwoordelijkheid vragen zij al lange tijd om een effectieve deelname aan de communautaire besluitvorming.
Afdelingen
Het Comité bestaat uit zes afdelingen die verantwoordelijk zijn voor de belangrijkste terreinen waarop de verdragen betrekking hebben:
· "Economische en Monetaire Unie, sociale en economische samenhang"
· "Interne markt, productie en consumptie"
· "Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij"
· "Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap"
· "Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu"
· "Buitenlandse betrekkingen"
Voor de voorbereiding van hun adviezen vormen de afdelingen in het algemeen in hun midden studiegroepen die met name een rapporteur bevatten die door deskundigen wordt bijgestaan. Voor sommige speciale onderwerpen of onderwerpen die onder de bevoegdheid van meerdere afdelingen vallen, kan het Comité zich beroepen op een tijdelijke ad-hocstructuur: het subcomité. Dit functioneert net als een afdeling, maar heeft als enige taak om een specifiek probleem in een bepaalde tijd te onderzoeken.
Aan elke afdeling wordt een bureau toegewezen dat de werkzaamheden moet coördineren met de voorzitter van de afdeling.
Uitwerking van de adviezen
Bij het uitwerken van een advies van het Comité worden meestal de volgende fasen doorlopen:
1. Het verzoek om advies wordt meestal aan de voorzitter van het Comité gericht door de Raad, maar ook door de Commissie en sinds kort het Europees Parlement.
2. Het bureau van het Comité wijst de afdeling aan die bevoegd is om de werkzaamheden voor te bereiden.
3. De afdeling stelt een studiegroep samen (gemiddeld negen personen) en benoemt een rapporteur die door deskundigen wordt bijgestaan (meestal vier personen).
4. Op basis van de werkzaamheden van de studiegroep neemt de afdeling een advies aan met gewone meerderheid van stemmen, waarna het advies op de agenda van de plenaire vergadering wordt geplaatst.
5. Tijdens een plenaire vergadering neemt het Comité met gewone meerderheid van stemmen het advies aan op basis van het advies dat de bevoegde afdeling heeft ingediend.
6. Dit advies wordt vervolgens doorgestuurd naar de Raad, de Commissie en het Europees Parlement.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden