1. Wat is diabetes?
Diabetes mellitus of suikerziekte is een chronische aandoening die haar benaming dankt aan het feit dat er sprake is van een verhoogd gehalte van glucose in het bloed. Diabetes is eigenlijk een verzamelnaam voor verschillende typen suikerziekte, (type 1 diabetes, type 2 diabetes, diabetes op basis van ondervoeding, diabetes samenhangend met ontsteking alvleesklier of geneesmiddelengebruik en zwangerschapsdiabetes), waarvan type 1 en type 2 de bekendste zijn.
Voor zowel type 1 als type 2 diabetes geldt dat behandeling noodzakelijk is om de bloedglucosespiegel te normaliseren. Het te veel aan glucose in het bloed is het gevolg van een absoluut of een relatief tekort aan insuline in het lichaam. Insuline is een hormoon dat door de alvleesklier geproduceerd wordt. Het heeft een bloedglucoseverlagende werking, doordat het ervoor zorgt dat de glucose die wij uit onze voeding halen, via het bloed in andere delen van het lichaam terechtkomt. Glucose verkrijgen we uit onze voeding, met name koolhydraten, die de belangrijkste leverancier zijn van energie. Zonder insuline kan de glucose niet in de cellen worden opgenomen.
2. Types 1 & 2
2.1 Type 1:
Bij type 1 diabetes maakt het lichaam geen insuline meer aan. Hierdoor stijgt het bloedglucosegehalte. Mensen met type 1 diabetes moeten zichzelf hun leven lang met insuline injecteren. Dit gebeurt meestal met een insulinepen, deze pen heeft een heel fijn naaldje en een vulling van insuline.
2.2 Type 2:
Bij type 2 wordt aanvankelijk nog wel insuline aangemaakt. Maar niet genoeg, of het lichaam reageert niet meer goed op insuline. Het gevolg is dat het bloedglucosegehalte te hoog blijft. Het lichaam moet een handje geholpen worden. Goede bloedglucosewaarden zijn van belang om de kans op complicaties te verkleinen.
3 Insuline
Om de bouwstoffen (in ons geval is glucose de meest belangrijke) te helpen de cellen binnen te komen, geeft de alvleesklier het hormoon insuline af aan het bloed. Vervolgens hecht insuline zich aan het oppervlak van de lichaamscellen. Alleen wanneer insuline zich bindt aan het oppervlak van de cellen kan glucose door de cellen worden opgenomen. Insuline kan worden beschouwd als een sleutel die de cel openmaakt voor de glucose.
Wanneer de stofwisselingsprocessen juist functioneren, wordt de bloedglucosespiegel binnen normale grenzen gehouden. Niet te hoog, niet te laag, namelijk tussen 4 en 8 mmol/l. In nuchtere toestand staat de alvleesklier slechts een geringe hoeveelheid insuline af aan het bloed. Op deze wijze kan elk overschot aan glucose snel door de cellen worden opgenomen. De lever stopt met de afgifte van glucose en gaat in plaats daarvan de glucose uit het bloed opslaan voor later gebruik. Als er nog steeds meer dan de normale hoeveelheid glucose in het bloed zit, zal dit overschot door de vetcellen worden opgenomen en worden vastgezet in vet. Vet is voor de meeste lichaamscellen een uitstekende energiereserve. Hersencellen en zenuwcellen moeten echter glucose hebben. Wanneer de insuline zijn werk heeft gedaan, wordt ze afgebroken. Daarom is er steeds nieuwe insuline nodig, de meeste insuline is kort na een maaltijd nodig, minder insuline is nodig op andere momenten (zie onderstaande grafiek).
4 Hyper en hypo
4.1 Wat is een hyper/hypo?
Men spreekt van hyperglycemie, ‘een hyper’ als het bloedglucose gehalte ongeveer boven de 10 mmol/l stijgt. Er kunnen hierbij complicaties optreden.
Men spreekt van hypoglycemie, ‘een hypo’ als het bloedglucose gehalte onder de 4 mmol/l daalt.
Er kunnen hierbij ook complicaties optreden.
Teveel hypers of hypo’s hebben een nefast gevolg op het lichaam.
4.2 Hoe herken je een hyper?
- Veel plassen
- Veel dorst hebben
- Vermoeidheid
- Mogelijk plotseling extreme humeurigheid
- Gevoel van algehele malaise
4.3 Hoe herken je een hypo?
- Zweten
- Trillen
- Duizeligheid
- Ongeconcentreerd zijn en plotseling wisselend humeur
- Hoofdpijn
- Moe
- Hongerig
5 Behandeling
Type 2 diabetes is te behandelen met een dieet en met een aantal orale geneesmiddelen. Type 1 kan alleen worden behandeld met insuline. Insuline wordt ook gebruikt als type 2 diabetes niet afdoende reageert op behandeling met tabletten. De behandeling van diabetes bestaat niet alleen uit medicatie. Het gaat erom de bloedglucosespiegel zo stabiel mogelijk te houden door een combinatie van medicatie, dieet en bewegen. Dat is ook de reden waarom mensen met diabetes gerust suiker mogen, in tegenstelling tot wat vroeger gedacht werd. Het gaat om de totale koolhydraatinname. Mensen met diabetes dienen zich zowel te hoeden voor een hypoglycemie (te lage bloedglucosespiegel), hetgeen verholpen kan worden door koolhydraten te eten, als voor hyperglycemie (te hoge bloedglucosespiegel), in welk geval koolhydraten vermeden dienen te worden. De correcte balans vinden tussen deze uitersten, bijvoorbeeld bij zware inspanningen of sport, is soms moeilijk. (Leken denken soms dat de wel eens optredende hypoglycemie bij diabetes hoort; dat is echter niet juist; het is een bijwerking van de behandeling.)
Insuline bestaat in kort- en langwerkende vormen; alle moeten worden ingespoten onder de huid of door middel van een insulinepomp worden ingebracht. In 2006 komt er inhaleerbare insuline op de markt. Ook combinaties tussen orale medicatie en verschillende soorten insulines zijn mogelijk. Medicatie die de bloedglucosespiegel verlaagt is echter niet genoeg. Mensen met diabetes hebben ook een veel grotere gevoeligheid dan gezonde voor andere risicofactoren, met name roken, hoge bloeddruk en een te hoog cholesterol ook wel het metabool syndroom genoemd. Het is bij mensen met diabetes dus van nog meer belang dan bij andere groepen dat zij niet roken, een normaal gewicht handhaven, aan lichaamsbeweging doen en een eventuele hoge bloeddruk en hoog cholesterol laten behandelen.
6 Complicaties
Mensen kunnen na jarenlange diabetes te maken krijgen met verdere complicaties o.a oogaandoeningen , hart-en vaatziekten , dementie , zenuwschade, enz…
Diabetes mellitus of suikerziekte is een chronische aandoening die haar benaming dankt aan het feit dat er sprake is van een verhoogd gehalte van glucose in het bloed. Diabetes is eigenlijk een verzamelnaam voor verschillende typen suikerziekte, (type 1 diabetes, type 2 diabetes, diabetes op basis van ondervoeding, diabetes samenhangend met ontsteking alvleesklier of geneesmiddelengebruik en zwangerschapsdiabetes), waarvan type 1 en type 2 de bekendste zijn.
Voor zowel type 1 als type 2 diabetes geldt dat behandeling noodzakelijk is om de bloedglucosespiegel te normaliseren. Het te veel aan glucose in het bloed is het gevolg van een absoluut of een relatief tekort aan insuline in het lichaam. Insuline is een hormoon dat door de alvleesklier geproduceerd wordt. Het heeft een bloedglucoseverlagende werking, doordat het ervoor zorgt dat de glucose die wij uit onze voeding halen, via het bloed in andere delen van het lichaam terechtkomt. Glucose verkrijgen we uit onze voeding, met name koolhydraten, die de belangrijkste leverancier zijn van energie. Zonder insuline kan de glucose niet in de cellen worden opgenomen.
2. Types 1 & 2
2.1 Type 1:
Bij type 1 diabetes maakt het lichaam geen insuline meer aan. Hierdoor stijgt het bloedglucosegehalte. Mensen met type 1 diabetes moeten zichzelf hun leven lang met insuline injecteren. Dit gebeurt meestal met een insulinepen, deze pen heeft een heel fijn naaldje en een vulling van insuline.
2.2 Type 2:
Bij type 2 wordt aanvankelijk nog wel insuline aangemaakt. Maar niet genoeg, of het lichaam reageert niet meer goed op insuline. Het gevolg is dat het bloedglucosegehalte te hoog blijft. Het lichaam moet een handje geholpen worden. Goede bloedglucosewaarden zijn van belang om de kans op complicaties te verkleinen.
3 Insuline
Om de bouwstoffen (in ons geval is glucose de meest belangrijke) te helpen de cellen binnen te komen, geeft de alvleesklier het hormoon insuline af aan het bloed. Vervolgens hecht insuline zich aan het oppervlak van de lichaamscellen. Alleen wanneer insuline zich bindt aan het oppervlak van de cellen kan glucose door de cellen worden opgenomen. Insuline kan worden beschouwd als een sleutel die de cel openmaakt voor de glucose.
Wanneer de stofwisselingsprocessen juist functioneren, wordt de bloedglucosespiegel binnen normale grenzen gehouden. Niet te hoog, niet te laag, namelijk tussen 4 en 8 mmol/l. In nuchtere toestand staat de alvleesklier slechts een geringe hoeveelheid insuline af aan het bloed. Op deze wijze kan elk overschot aan glucose snel door de cellen worden opgenomen. De lever stopt met de afgifte van glucose en gaat in plaats daarvan de glucose uit het bloed opslaan voor later gebruik. Als er nog steeds meer dan de normale hoeveelheid glucose in het bloed zit, zal dit overschot door de vetcellen worden opgenomen en worden vastgezet in vet. Vet is voor de meeste lichaamscellen een uitstekende energiereserve. Hersencellen en zenuwcellen moeten echter glucose hebben. Wanneer de insuline zijn werk heeft gedaan, wordt ze afgebroken. Daarom is er steeds nieuwe insuline nodig, de meeste insuline is kort na een maaltijd nodig, minder insuline is nodig op andere momenten (zie onderstaande grafiek).
4 Hyper en hypo
4.1 Wat is een hyper/hypo?
Men spreekt van hyperglycemie, ‘een hyper’ als het bloedglucose gehalte ongeveer boven de 10 mmol/l stijgt. Er kunnen hierbij complicaties optreden.
Men spreekt van hypoglycemie, ‘een hypo’ als het bloedglucose gehalte onder de 4 mmol/l daalt.
Er kunnen hierbij ook complicaties optreden.
Teveel hypers of hypo’s hebben een nefast gevolg op het lichaam.
4.2 Hoe herken je een hyper?
- Veel plassen
- Veel dorst hebben
- Vermoeidheid
- Mogelijk plotseling extreme humeurigheid
- Gevoel van algehele malaise
4.3 Hoe herken je een hypo?
- Zweten
- Trillen
- Duizeligheid
- Ongeconcentreerd zijn en plotseling wisselend humeur
- Hoofdpijn
- Hongerig
5 Behandeling
Type 2 diabetes is te behandelen met een dieet en met een aantal orale geneesmiddelen. Type 1 kan alleen worden behandeld met insuline. Insuline wordt ook gebruikt als type 2 diabetes niet afdoende reageert op behandeling met tabletten. De behandeling van diabetes bestaat niet alleen uit medicatie. Het gaat erom de bloedglucosespiegel zo stabiel mogelijk te houden door een combinatie van medicatie, dieet en bewegen. Dat is ook de reden waarom mensen met diabetes gerust suiker mogen, in tegenstelling tot wat vroeger gedacht werd. Het gaat om de totale koolhydraatinname. Mensen met diabetes dienen zich zowel te hoeden voor een hypoglycemie (te lage bloedglucosespiegel), hetgeen verholpen kan worden door koolhydraten te eten, als voor hyperglycemie (te hoge bloedglucosespiegel), in welk geval koolhydraten vermeden dienen te worden. De correcte balans vinden tussen deze uitersten, bijvoorbeeld bij zware inspanningen of sport, is soms moeilijk. (Leken denken soms dat de wel eens optredende hypoglycemie bij diabetes hoort; dat is echter niet juist; het is een bijwerking van de behandeling.)
Insuline bestaat in kort- en langwerkende vormen; alle moeten worden ingespoten onder de huid of door middel van een insulinepomp worden ingebracht. In 2006 komt er inhaleerbare insuline op de markt. Ook combinaties tussen orale medicatie en verschillende soorten insulines zijn mogelijk. Medicatie die de bloedglucosespiegel verlaagt is echter niet genoeg. Mensen met diabetes hebben ook een veel grotere gevoeligheid dan gezonde voor andere risicofactoren, met name roken, hoge bloeddruk en een te hoog cholesterol ook wel het metabool syndroom genoemd. Het is bij mensen met diabetes dus van nog meer belang dan bij andere groepen dat zij niet roken, een normaal gewicht handhaven, aan lichaamsbeweging doen en een eventuele hoge bloeddruk en hoog cholesterol laten behandelen.
6 Complicaties
Mensen kunnen na jarenlange diabetes te maken krijgen met verdere complicaties o.a oogaandoeningen , hart-en vaatziekten , dementie , zenuwschade, enz…
REACTIES
1 seconde geleden