Geschiedenis
De eerste Olympische Spelen werden gehouden in het jaar 776 voor Christus, in Olympia, vandaar de naam Olympische Spelen. De Spelen werden elke vier jaar in Olympia gehouden, de stad was speciaal voor de Spelen gebouwd. In de stad waren worstelperken, boksringen, een paardenrenbaan, een hardloopbaan, velden om te speerwerpen, te kogelslingeren en te discuswerpen, zandbakken om te hoogspringen en te verspringen, en een arena voor het pankration. Het pankration was een soort bokswedstrijd waarbij alles mocht, behalve de ogen van je tegenstander uitsteken en bijten. Er stroomde veel bloed en er kwamen veel mensen om het leven. Maar met bijv. een gedicht, een toneelstuk en met muziek kon je ook een prijs winnen.
Bij de eerste spelen liepen de atleten in hun blootje want vrouwen mochten niet meedoen. In die tijd werden de oorlogen stil gelegd voor de Spelen om te werken aan vrede. De allereerste spelen waren alleen maar hardloopwedstrijden van 192 meter. Later kwamen er lengtes van 400 m en 4 ½ km. Pas na de 15e Olympische Spelen kwam het onderdeel: Vijfkamp. Dat is een kampje met 5 sporten. Na een aantal jaren kwamen er meer onderdelen zoals paardenrennen: eenspan of meer. En toen kwam boksen. De Olympische Spelen duren ongeveer 3 dagen. En daarbij hoort: het openings- en sluitingsfeest. Bij oude Olympische Spelen kwamen ongeveer een paar honderd mensen per dag kijken.
De Zomerspelen
Er zijn al in totaal 26 Olympische Zomerspelen gehouden.
Jaartallen van de spelen:
1896 - Athene, Griekenland
1900 - Parijs, Frankrijk
1904 - St.-Louis, Missouri, VS
1908 - Londen, UK
1912 - Stockholm, Zweden
1916- De geplande spelen in Berlijn (Duitsland) werden geschrapt door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
1920 - Antwerpen, België
1924 - Parijs, Frankrijk
1928 - Amsterdam, Nederland
1932 - Los Angeles, Californië, VS
1936 - Berlijn, Duitsland
De geplande spelen in Londen 1940 en Tokio 1944 werden geschrapt ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog
1948 - Londen, UK
1952 - Helsinki, Finland
1956 - Melbourne, Victoria, Australië;
1960 - Rome, Italië;
1964 - Tokyo, Japan
1968 - Mexico City, Mexico
1972 - München, Duitsland
1976 - Montreal, Quebec, Canada
1980 - Moskou, Rusland, Sovjet-Unie
1984 - Los Angeles, Californië, VS
1988 - Seoel, Zuid-Korea
1992 - Barcelona, Spanje
1996- Atlanta, Georgia, VS
2000- Sydney ,Nieuw-Zuid-Wales, Australië
In 2004 werden Zomerspelen nogmaals in Athene gehouden,
In 2008 in Peking, en 2012 in Pittsburgh.
De Zomerspelen zijn het belangrijkst, die duren 2 weken lang.
Op het programma van de Zomerspelen staan minstens 15 sporten: Atletiek, basketbal, boksen, boogschieten, schoonspringen, gewichtheffen, handbal, hockey, judo, kanoën, paardrijden, roeien, schermen, schieten, voetbal, volleybal, waterpolo, wielrennen, worstelen, zeilen en zwemmen. Deze sporten bestaan weer uit verschillende dingen bijvoorbeeld bij atletiek, dat bestaat uit: hardlopen, hoogspringen en speerwerpen. Alles bij elkaar zijn er 237 onderdelen.
In de atletiek zijn er vier springnummers: het hoogspringen, het polsstokhoogspringen, het verspringen en de hink-stap-sprong. De werpnummers vragen een echte krachtsexplosie. Het zijn echte krachtsporten. Toch is hier de techniek ook erg belangrijk.
Er zijn ook loopsporten. Hier zijn er en paar: De sprint gaat over afstanden van 100, 200 en 400 meter. Dan komt de middenafstand met de 800 en 1500 meter. De lange afstand begint bij de 10 kilometer en de marathon. Die marathon is maar liefst 42 kilometer en 195 meter lang.
Nog een onderdeel uit de atletiek is de meerkamp. Voor de heren is er de tienkamp. Die bestaat uit tien onderdelen die in twee dagen worden afgewerkt. De 100 meter, verspringen, kogelstoten, hoogspringen en de 400 meter op de eerste dag. En op de tweede dag de 110 m. horden, discuswerpen, polsstokhoogspringen, speerwerpen en de 1500 meter (dit is ook altijd de vaste volgorde). De dames hebben een zevenkamp.
Sporten en wat ze inhouden:
Voetbal: dit speel je met elf mensen, tien op een veld, en één in het goal (keeper). Je moet bij de tegenpartij scoren.
Zwemmen: je moet een afstand zo snel mogelijk zwemmen.
Wielrennen: je moet op een fiets een bepaalde afstand afleggen.
Kogelslingeren: hier moet je een zware ijzeren bal zover mogelijk weggooien.
Discus werpen: hierbij moet je een platte schijf zo ver mogelijk weggooien.
Speerwerpen: hierbij moet je een speer zover mogelijk weggooien.
Gewichtheffen: je hebt een stok en daar aan moet je proberen zoveel mogelijk kilo aan optillen.
Boksen: je moet speciale handschoenen elkaar knock-out proberen te slaan.
Worstelen: je moet je tegenstander uit de ring krijgen door aan hem te trekken of te duwen.
Judo: je moet je tegenstander zo snel mogelijk op zijn rug op de grond krijgen een houdgreep maken en hem zo 20 seconde vasthouden.
Volleybal: je moet een bal over het net slaan en zorgen dat hij bij de tegenpartij op de grond komt, maar niet buiten de lijnen.
Handbal: dit is net voetbal, maar dan niet met de voeten maar met de handen.
Basketbal: dit speel je met 5 man in één team en je moet met een bal dribbelen en overspelen en hem dan door de basket proberen te gooien.
Zeilen: hierbij moet je een baan over het water afleggen die eindigt bij de finish.
Boogschieten: je moet proberen met een pijl het midden van een rond bord te raken.
Schermen: een soort van zwaard vechten met een speciaal pak aan en het "zwaard" heet nu degen en er zit een dopje op de punt.
Turnen: Je moet dingen op gymtoestellen doen en dan word er gekeken hoe mooi je het doet.
Ruitersport: hierbij moet je een paard berijden en je hebt daar verschillende onderdelen mee.
Schieten: hierbij moet je ook in een ronde schijf schieten.
Kano-kayak: je moet slalommen op het wilde water en de finish bereiken.
Hockey: je moet met een stick een klein balletje in een doeltje slaan.
Pentatlon: dit bestaat uit 5 sporten: paardrijden, schermen, pistoolschieten, zwemmen en veldloop. Als je hier aan mee wilt doen moet je alle 5 de sporten doen.
Waterpolo: Dit is zoiets als handbal in het water.
Badminton: Het slaan van een shuttle met een racket over een net en dan punten halen.
Honkbal: Dit is een ingewikkeld spel, je moet een bal slaan die niet mag worden gevangen door de veldpartij, te vergelijken met slagbal bij gym.
Tennis: Een bal met een racket over het net spelen en punten maken.
Roeien: dit kan je alleen doen maar ook in een groep. Het gaat hierbij om zo snel mogelijk over de finish te komen.
Schoonspringen:Het zo mooi mogelijk duiken.
Teakkwondo: Een zelfverdedigingssport net zoals judo, maar dan ook met stijlfiguren enz.
Softbal: Variant van honkbal.
Tafeltennis: Het is zoals tennis maar dan op een tafel met een netje en een klein balletje.
Beachvolleybal: Volleybal op het strand. De Winterspelen
Bobsleeën: Deze sport doet mee aan de spelen sinds 1924. Er zijn 3 verschillende onderdelen:
2 Persoonsbob ( sinds 1932) en 4 persoonsbob ( sinds 1924) voor mannen; ze dalen 4 keer verdeeld over 2 dagen af. Wie de snelste tijd heeft is de winnaar. De 2 persoonsbobslee weegt max. 390 kg., is max. 2,70 m. lang en max. 0,67 m. breed. De 4 persoonsbobslee weegt max. 210 kg., is max. 3,80 m. lang en max. 0,67 m. breed.
2 Persoonsbob voor vrouwen ( sinds 2002); ze dalen 2 keer in 1 dag af. Wie de snelste tijd heeft is de winnaar. De bobslee weegt hetzelfde als bij de 2 persoonsbob voor mannen.
Het onderdeel bobsleeën heeft 1 keer niet mee gedaan in 1960 omdat te weinig landen deelnamen aan dit onderdeel.
Skeleton: Deze sport was een onderdeel van de Winterspelen in 1928 en 1948 en werd de rest van de jaren verdrongen door het rodelen. In 2002 is het ook weer een onderdeel van de winterspelen. Er zijn 2 verschillende onderdelen:
- individueel vrouwen; het max. gewicht is 35 kg. zonder een atleet erop en 92 kg. met een atleet erop.
- individueel mannen; het max. gewicht is 43 kg. zonder de atleet erop en 115 kg. met de atleet erop.
De atleet zijn bescherming bestaat tenminste uit elleboogbeschermers, een helm en ze hebben meestal een gestroomlijnd pak aan. De slee bestaat uit staal of fiberglas en heeft stalen handgrepen. De winnaar is degene die de snelste tijd heeft na 2 afdalingen.
Biatlon: Deze sport doet mee aan de winterspelen sinds 1960. Het woord ‘biatlon’ komt uit het Grieks en betekent ‘twee wedstrijden’. In dit geval geweerschieten en langlaufen. Er zijn 8 onderdelen:
Mannen;
• 10 km. sprint ( sinds 1960),
• 12.5 km. achtervolging ( sinds 2002),
• 20 km. individueel ( sinds 1980)
• 4x 7.5 km. estafette ( sinds 1980).
Vrouwen;
• 7.5 km. sprint ( 1992)
• 10 km. achtervolging ( 2002)
• 15 km. individueel (sinds 1992)
• 4x 7,5 km. estafette ( sinds 1992).
Tijdens de sprint stoppen de deelnemers 2 keer; 1 keer om staand te schieten. Bij deze stop moeten ze 5 kogels afvuren, voor elk doel dat gemist wordt moeten ze een extra ronde langlaufen van 150 m. En 1 keer om liggende te schieten. Ook bij deze stop moeten de deelnemers 5 kogels afvuren en voor elk gemist doel moeten ze een extra ronde langlaufen van 150 m. De 60 deelnemers met de beste tijd hebben zich gekwalificeerd voor de achtervolging.
Bij de achtervolging stoppen de deelnemers 4 keer en moeten ze de 5 doelen raken. Voor elk gemist schot moeten ze ook weer een extra ronde langlaufen van 150 m.
Bij het individueel langlaufen moeten de deelnemers 4 keer stoppen en bij elk schot 5 doelen raken. Ze schieten 2 keer staand en 2 keer liggend. Als ze een doel missen wordt er een minuut toegevoegd aan de totale tijd.
Dan heb je nog de estafette. Elk team heeft 4 deelnemers. Ieder moet 7.5 km. afleggen en tijdens die race moeten ze 2 keer schieten. Bij het afvuren van de kogels moeten ze 5 doelen raken. Als deze gemist worden moet er een extra ronde van 150 m. gelanglauft worden.
De winnaar wordt bepaald aan de hand van de totale tijd van start tot finish, inclusief het schieten en de straftijd.
Curling: Deze sport doet mee aan de winterspelen sinds 1924. Je hebt 2 onderdelen;
- mannen sinds 1924
- vrouwen sinds 1988
Bij curling zijn er 2 teams van 4 spelers die beurtelings de steen ( 11,4 cm. hoog en max. 29.09 cm. breed) richting het doel schuiven. Een wedstrijd bestaat uit 10 ronden. Elke ronde schuift iedere speler twee stenen. Voor elke steen die dichter bij het centrum ligt dan de steen van de tegenstander, scoort het team een punt. Het team dat heeft gescoord begint de volgende ronde.
Rodelen: Deze sport doet mee aan de Winterspelen sinds 1964. Het is de enige sport van de Winterspelen waarbij de tijd in milliseconden gemeten wordt. Er zijn 3 onderdelen:
- individueel mannen
- individueel vrouwen
De atleten dalen in totaal 4 keer af in 2 dagen. Vrouwen rodelen in dezelfde baan als mannen alleen vrouwen starten iets meer beneden. De vier tijden worden bij elkaar opgeteld en degenen die het snelst is wint.
- dubbel; hierbij rodelen ze in een team. In een team zitten 2 deelnemers, ze dalen samen op 1 slee af.
Dit doen ze in totaal 2 keer op een dag en degene met de snelste tijd wint.
IJshockey: Deze sport doet mee aan de winterspelen sinds 1924. Je hebt 2 verschillende onderdelen:
- mannen; hierbij wordt er een competitie gespeeld met 14 landen. De sterkste 8 komen in de finaleronde in actie, de andere 8 landen spelen eerst poulewedstrijden. Een team bestaat uit 23 spelers waarvan 6 spelers in het veld staan: 1 doelverdediger, 2 verdedigers, 2 vleugelspelers en 1 aanvaller/center.
- vrouwen; hierbij wordt een competitie gespeeld met 8 landen. IJshockey voor vrouwen doet mee aan de winterspelen sinds 1998.
Een wedstrijd is verdeeld in 3 periodes van 20 minuten met ertussen een rust van 15 min. Na elke periode wisselen de teams van helft. Een speelveld is 61m x 30,5 m. Elke speler is tenminste uitgerust met een helm, schouder-en elleboogbeschermers en knie-en scheenbeschermers. De puck weegt 156-170 gr. en wordt meestal ingevroren voor de wedstrijd zodat hij beter handelbaar wordt.
Schaatsen: Deze sport doet mee aan de winterspelen sinds 1924. Je hebt 3 verschillende onderdelen:
• Kunstschaatsen
Dit onderdeel bestaat uit 4 onderdelen en doet mee aan de winterspelen sinds 1924.
1 en 2: Solo voor mannen en vrouwen; Dit onderdeel bestaat uit 2 delen; de korte kür en de vrije kür. Bij de korte kür moeten de atleten 8 sprongen maken en bij de vrije kür is het de bedoeling dat de atleten sprongen, pirouettes en spins maken op muziek die ze zelf hebben uitgekozen.
3: Paren; Ook dit onderdeel bestaat uit 2 delen; de korte kür en de vrije kür. Hier is bij de korte kür het uitvoeren van liften, zij aan zij solo springen en de spins belangrijk. Bij de vrije kür zij de timing en de samenwerking het belangrijkst.
4: IJsdansen; Bij dit onderdeel staan het muziek en danspatroon vast en is het muziekritme voorgeschreven. Ook hier heb je de vrije kür waarbij de nadruk ligt op ritme, muziekinterpretatie en nauwkeurigheid.
In totaal beoordelen 9 juryleden de wedstrijd per onderdeel met een cijfer van 0 tot 6. Ze letten o.a. op snelheid, hoogte en lengte van sprongen en het uitbeelden van de muziek.
• Shorttrack;
Dit onderdeel doet mee aan de winterspelen sinds 1992 en heeft in totaal 8 onderdelen:
1 t/m 6: 500, 1000, 1500 m. en mannen en vrouwen individueel. Bij deze onderdelen zijn er 32 deelnemers waarvan er steeds 4 per race meedoen. De 2 deelnemers die als eerste de finish passeren gaan door naar de volgende ronde.
7 + 8: 3000 m. estafette voor vrouwen en 5000 m. estafette voor mannen. Hier doen in totaal 8 teams mee, 4 teams van 4 schaatsers per race. De laatste 2 ronden moeten door 1 schaatser worden gereden. De race wordt verdeeld over 2 dagen.
Een ronde is 111,12 meter.
• Langebaanschaatsen;
Dit onderdeel doet mee aan de winterspelen sinds 1924 voor de mannen en sinds 1960 voor de vrouwen. Het bestaat uit 10 onderdelen:
1 t/m 5: 10000,5000,1500,1000 en de 500 m. mannen.
6 t/m 10 : 5000,3000,1500,1000 en de 500 m. vrouwen.
Alle onderdelen worden 1 keer geschaatst behalve de 500 m. deze 2 keer. De winnaar is degene met de snelste tijd.
Skiën: Dit onderdeel doet mee aan de winterspelen sinds 1924. Er zijn in totaal 12 onderdelen ( 6 voor mannen en 6 voor vouwen)
Alpine skiën; er zijn 2 snelheidsonderdelen:
1. Afdaling (sinds 1948) langste baan met de hoogst behaalde snelheden. Er zijn zoveel poortjes als voor de veiligheid nodig is en de atleten dalen 1 keer af. Degene met de snelste tijd is de winnaar.
2. Super-G ( sinds 1988): Het is een combinatie van snel afdalen en zo nauwkeurig mogelijk door de poortjes gaan. Bij de mannen zijn er min. 35 poortjes en bij de vrouwen min. 30. Elk poortje staat 4-8 m. uit elkaar en wordt 10 m. van elkaar geplaatst. Elke deelnemer daalt 1 keer af en degene met de snelste tijd is de winnaar.
Dan heb je nog een onderdeel waar het om snelheid en techniek gaat:
3. Combinatie( sinds 2002): Dit onderdeel bestaat uit een afdaling met daarachteraan 2 slaloms. De winnaar is degene met de snelste totaaltijd van de afdaling en 2 slaloms.
Bij deze 3 onderdelen is een helm verplicht, zijn de stokken gebogen om windweerstand te verminderen, is de skilengte tussen 208-215 cm. en is de afstand tussen de onderkant van de schoen en de onderkant van de hak max. 50 mm.
Dan heb je ook nog 2 onderdelen waarbij het gaat om techniek:
4. Slalom ( sinds 1948): Deze baan is het kortst en heeft de snelste bochten. Bij de mannen zijn er 55-75 poortjes en bij de vrouwen 45-65. Ze staan 4-6 m. uit elkaar en de afstand tot het volgende poortje is 0,75-15m. De atleten dalen 2 keer af en de winnaar is degene met de snelste tijd na 2 afdalingen. De 2 afdalingen worden in 1 dag geskied.
5. Reuzenslalom (sinds 1952): De poortjes staan 4-8 m. uit elkaar en de afstand tot de volgende is min. 10 m. Elke deelnemer daalt 2 keer af op dezelfde dag en de winnaar is degene met de snelste totaaltijd na 2 afdalingen.
Bij de laatste 2 onderdelen dragen de atleten een helm met kinbeschermer en scheenbeschermers.
Freestyle skiën: Dit onderdeel doet mee aan de winterspelen 1988. Er zijn 4 onderdelen:
1.+2. Kunstspringen voor mannen en vrouwen; Bij dit onderdeel bepalen skiërs zelf hoe lang de aanloop is en hoe hoog de schans is ( max. 4 m. ). De skiërs kunnen max. 10 punten krijgen: 5 punten voor de vorm, 2 punten voor de lengte/hoogte en 3 punten voor de landing.
3.+4. Buckels voor mannen er vrouwen; Bij dit onderdeel is het de bedoeling dat de skiër zo snel mogelijk over de buckels afdaalt en onderweg 2 sprongen maakt. De buckels zijn gemiddeld 1 meter hoog en liggen 3,5 meter uit elkaar. De schansen liggen op 50 meter vanaf de bodem en de top. De skiërs kunnen max. 10 punten halen: 5 punten voor de kwaliteit van het buckeldraaien, 2.5 punten voor de sprongen en 2,5 punten voor de snelheid.
Langlaufen: Dit onderdeel doet mee aan de winterspelen sinds 1924 voor de mannen en sinds 1952 voor de vrouwen. In totaal zijn er 12 onderdelen ( 6 voor de mannen en 6 voor de vrouwen):
Bij langlaufen zijn er 2 verschillende stijlen. De klassieke stijl en de vrije stijl.
1. 1,5 km. sprint in vrije stijl (voor mannen en vrouwen); hierbij mogen alle technieken gebruikt worden.
2. 10 + 30 km. klassiek voor mannen en 5 + 15 km. klassiek voor vrouwen; hierbij moeten de ski’s parallel en in voorgetrokken spoor blijven en mogen ze alleen bij bochten en hellingen er vanaf wijken.
3. 15 km. vrije stijl achtervolging voor mannen en de 10 km. voor vrouwen. Hierbij mogen alle technieken gebruikt worden.
4. 50 km. vrije stijl voor mannen en de 30 km. voor vrouwen; hierbij mogen ook weer alle technieken gebruikt worden.
5. 4 x 10 km. estafette voor mannen en de 4 x 5 km. voor de vrouwen; hierbij zijn de eerste 2 rondes in klassieke stijl en de laatste 2 in vrije stijl.
Bij al deze onderdelen zijn de stokken bijna net zo lang als de skiër en zijn de ski’s langer en smaller dan bij alpine-ski’s. Bij de vrije stijl zijn de schoenen stevig om de enkel te beschermen en bij de klassieke stijl zijn ze flexibel om te kunnen ‘rennen’.
Noordse combinatie: Dit is een onderdeel van de winterspelen sinds 1924. Het sprintonderdeel is er sinds 2002. Het onderdeel is een combinatie van schansspringen en langlaufen. Er zijn 3 onderdelen, deze zijn alleen voor mannen.
1. Individueel: dit onderdeel wordt verdeeld over 2 dagen. De eerste dag maken de atleten 2 sprongen, met een schanslengte van 90 meter. De totaalscore van beide sprongen wordt omgerekend naar de starttijd van de tweede dag. De tweede dag gaan de atleten langlaufen over 15 km. in vrije stijl, ze mogen dus alle technieken gebruiken.
2. Sprint: Dit onderdeel is hetzelfde als individueel alleen is de schans 120 meter. En de afstand die ze moeten langlaufen 7,5 km.
3. Team: Elk team heeft 4 deelnemers. Elke deelnemer springt 2 keer. Het totale aantal sprongen (8) bepalen de starttijd bij het langlaufen. Net zoals bij de andere onderdelen. De afstand die ze moeten langlaufen is 4 x 5 km. estafette.
Schansspringen: Dit onderdeel doet mee sinds 1924. Er zijn in totaal 3 onderdelen,
deze onderdelen zijn er alleen voor mannen.
1. 120 m. individueel; Elke deelnemer maakt 2 sprongen, degene met de beste totaalscore is de winnaar.
2. 90 m. individueel; Dit is hetzelfde als de 120 m. alleen is de schans korter.
3. 120 m. team: Elk team heeft 4 deelnemers. Elke deelnemer springt 2 keer en het team met de beste totaalscore is de winnaar.
De punten worden als volgt bepaald:
1. Voor de uitvoering; 5 juryleden geven max. 20 punten. De hoogste en de laagste score worden niet in totaal meegerekend.
2. Voor de afstand: 60 punten als de deelnemer op het minst haalbare punt komt (K- punt) en elke meter meer of minder ver scheelt de deelnemer 2 punten bij de 90 meter schans en 1,8 punten bij de 120 m. schans.
Snowboarden: Dit onderdeel doet mee aan de winterspelen sinds 1998. Er zijn 4 onderdelen (2 voor mannen en 2 voor vrouwen):
1. Parallel-reuzenslalom: Bij dit onderdeel blijven na de eerste kwalificatie met tijdmeting 16 deelnemers over, deze deelnemers nemen het tegen elkaar op in een parallelafvalrace. Bij deze afvalrace is het te bedoeling dat 2 deelnemers het tegen elkaar opnemen in een slalom waar de poortjes 7-15 m. van elkaar staan. Het materiaal bij dit onderdeel is een 8-20 cm. breed en 134-158 cm. lang snowboard. De schoen is hard.
2. Halfpipe: Hierbij is het snowboard 24 cm. breed en 134-158 cm. lang. De schoen is flexibel.
Geen Zeus, geen Spelen
Meer dan duizend jaar geleden werden in Griekenland de Spelen gehouden. Maar aan alles komt een eind. Dus ook aan de Spelen ter ere van Zeus.
In 393 na Christus verbood de Romeinse Keizer Theodosius I de Spelen. Hij was toen de baas in Griekenland.
Theodosius geloofde niet in Zeus en de andere goden. Die bestonden helemaal niet, volgens hem. Hij geloofde in God en Jezus. Spelen ter ere van Zeus vond hij maar afgoderij. Dus weg ermee. Dat was het einde van de Spelen.
Eeuwen later zijn de Olympische Spelen nog steeds niet vergeten. Sommige mensen probeerden net zo'n sportfeest te organiseren.
Zo rond 1600 organiseerde Robert Dover in Engeland de 'Cotwold Olympic Games'. Veel is daarover niet bekend. Wel is zeker dat op 22 oktober 1850 de 'Much Wenlock Olympian Games' werden gehouden. Ze werden genoemd naar het Engelse plaatsje Much Wenlock. Maar een succes werd het niet.
Ook in Griekenland zelf probeerde men de Spelen weer in te voeren. In 1859 organiseerde de rijke graanhandelaar Zappas in Athene de eerste 'Zappas Olympische Spelen'. Ook in 1870, 1875 en 1889 werden de 'Zappas Spelen' gehouden. Maar veel sporters kwamen er niet en Zappas stopte er mee.
Toch worden er nu al weer meer dan honderd jaar Olympische Spelen gehouden. Dat komt door één man: baron Pierre de Coubertin. Hij kwam uit Frankrijk en leefde van 1863 tot 1937.
Pierre had maar één doel: nieuwe Olympische Spelen. Met deelnemers uit de hele wereld.
Waarom?
– Hij was helemaal gek op verhalen van de oude Spelen.
– Hij vond dat er veel te weinig gesport werd.
– Hij wilde dat jongeren uit verschillende landen elkaar beter leerden kennen.
Pierre de Coubertin
Als mensen elkaar kennen, gaan ze ook geen oorlog voeren, dacht hij.
In 1894 organiseerde Pierre de Coubertin het eerste Olympische Congres. En al twee jaar later werden de eerste moderne Olympische Spelen gehouden. Natuurlijk in Griekenland. Het land waar het allemaal begon.
Bijna alle tijd die De Coubertin had, besteedde hij aan de Spelen. En ook bijna al zijn geld.
De Grieken waren erg trots! Na bijna 1500 jaar waren er eindelijk weer Olympische Spelen! En dat in hun eigen land. Iedereen verwachtte er veel van. Maar erg druk werd het niet. Er deden 285 sporters mee. Uit dertien landen. De sporten die op het programma stonden, waren: atletiek, gewichtheffen, schermen, wielrennen, worstelen, schieten, tennis, turnen en zwemmen. Net als in de Griekse oudheid mochten vrouwen niet meedoen. Maar kijken mochten ze dit keer wel.
De grote held van de Spelen was de Griek Spyridon Louis. Hij won tot grote vreugde van de Grieken de marathon. Voor de ongeveer veertig kilometer van het plaatsje Marathon naar Athene had hij 2 uur, 58 minuten en 50 seconden nodig.
De eerste Olympische Spelen werden gehouden in het jaar 776 voor Christus, in Olympia, vandaar de naam Olympische Spelen. De Spelen werden elke vier jaar in Olympia gehouden, de stad was speciaal voor de Spelen gebouwd. In de stad waren worstelperken, boksringen, een paardenrenbaan, een hardloopbaan, velden om te speerwerpen, te kogelslingeren en te discuswerpen, zandbakken om te hoogspringen en te verspringen, en een arena voor het pankration. Het pankration was een soort bokswedstrijd waarbij alles mocht, behalve de ogen van je tegenstander uitsteken en bijten. Er stroomde veel bloed en er kwamen veel mensen om het leven. Maar met bijv. een gedicht, een toneelstuk en met muziek kon je ook een prijs winnen.
Bij de eerste spelen liepen de atleten in hun blootje want vrouwen mochten niet meedoen. In die tijd werden de oorlogen stil gelegd voor de Spelen om te werken aan vrede. De allereerste spelen waren alleen maar hardloopwedstrijden van 192 meter. Later kwamen er lengtes van 400 m en 4 ½ km. Pas na de 15e Olympische Spelen kwam het onderdeel: Vijfkamp. Dat is een kampje met 5 sporten. Na een aantal jaren kwamen er meer onderdelen zoals paardenrennen: eenspan of meer. En toen kwam boksen. De Olympische Spelen duren ongeveer 3 dagen. En daarbij hoort: het openings- en sluitingsfeest. Bij oude Olympische Spelen kwamen ongeveer een paar honderd mensen per dag kijken.
Er zijn al in totaal 26 Olympische Zomerspelen gehouden.
Jaartallen van de spelen:
1896 - Athene, Griekenland
1900 - Parijs, Frankrijk
1904 - St.-Louis, Missouri, VS
1908 - Londen, UK
1912 - Stockholm, Zweden
1916- De geplande spelen in Berlijn (Duitsland) werden geschrapt door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
1920 - Antwerpen, België
1924 - Parijs, Frankrijk
1928 - Amsterdam, Nederland
1932 - Los Angeles, Californië, VS
1936 - Berlijn, Duitsland
De geplande spelen in Londen 1940 en Tokio 1944 werden geschrapt ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog
1948 - Londen, UK
1952 - Helsinki, Finland
1956 - Melbourne, Victoria, Australië;
1964 - Tokyo, Japan
1968 - Mexico City, Mexico
1972 - München, Duitsland
1976 - Montreal, Quebec, Canada
1980 - Moskou, Rusland, Sovjet-Unie
1984 - Los Angeles, Californië, VS
1988 - Seoel, Zuid-Korea
1992 - Barcelona, Spanje
1996- Atlanta, Georgia, VS
2000- Sydney ,Nieuw-Zuid-Wales, Australië
In 2004 werden Zomerspelen nogmaals in Athene gehouden,
In 2008 in Peking, en 2012 in Pittsburgh.
De Zomerspelen zijn het belangrijkst, die duren 2 weken lang.
Op het programma van de Zomerspelen staan minstens 15 sporten: Atletiek, basketbal, boksen, boogschieten, schoonspringen, gewichtheffen, handbal, hockey, judo, kanoën, paardrijden, roeien, schermen, schieten, voetbal, volleybal, waterpolo, wielrennen, worstelen, zeilen en zwemmen. Deze sporten bestaan weer uit verschillende dingen bijvoorbeeld bij atletiek, dat bestaat uit: hardlopen, hoogspringen en speerwerpen. Alles bij elkaar zijn er 237 onderdelen.
In de atletiek zijn er vier springnummers: het hoogspringen, het polsstokhoogspringen, het verspringen en de hink-stap-sprong. De werpnummers vragen een echte krachtsexplosie. Het zijn echte krachtsporten. Toch is hier de techniek ook erg belangrijk.
Nog een onderdeel uit de atletiek is de meerkamp. Voor de heren is er de tienkamp. Die bestaat uit tien onderdelen die in twee dagen worden afgewerkt. De 100 meter, verspringen, kogelstoten, hoogspringen en de 400 meter op de eerste dag. En op de tweede dag de 110 m. horden, discuswerpen, polsstokhoogspringen, speerwerpen en de 1500 meter (dit is ook altijd de vaste volgorde). De dames hebben een zevenkamp.
Sporten en wat ze inhouden:
Voetbal: dit speel je met elf mensen, tien op een veld, en één in het goal (keeper). Je moet bij de tegenpartij scoren.
Zwemmen: je moet een afstand zo snel mogelijk zwemmen.
Wielrennen: je moet op een fiets een bepaalde afstand afleggen.
Kogelslingeren: hier moet je een zware ijzeren bal zover mogelijk weggooien.
Discus werpen: hierbij moet je een platte schijf zo ver mogelijk weggooien.
Speerwerpen: hierbij moet je een speer zover mogelijk weggooien.
Gewichtheffen: je hebt een stok en daar aan moet je proberen zoveel mogelijk kilo aan optillen.
Boksen: je moet speciale handschoenen elkaar knock-out proberen te slaan.
Worstelen: je moet je tegenstander uit de ring krijgen door aan hem te trekken of te duwen.
Judo: je moet je tegenstander zo snel mogelijk op zijn rug op de grond krijgen een houdgreep maken en hem zo 20 seconde vasthouden.
Handbal: dit is net voetbal, maar dan niet met de voeten maar met de handen.
Basketbal: dit speel je met 5 man in één team en je moet met een bal dribbelen en overspelen en hem dan door de basket proberen te gooien.
Zeilen: hierbij moet je een baan over het water afleggen die eindigt bij de finish.
Boogschieten: je moet proberen met een pijl het midden van een rond bord te raken.
Schermen: een soort van zwaard vechten met een speciaal pak aan en het "zwaard" heet nu degen en er zit een dopje op de punt.
Turnen: Je moet dingen op gymtoestellen doen en dan word er gekeken hoe mooi je het doet.
Ruitersport: hierbij moet je een paard berijden en je hebt daar verschillende onderdelen mee.
Schieten: hierbij moet je ook in een ronde schijf schieten.
Kano-kayak: je moet slalommen op het wilde water en de finish bereiken.
Hockey: je moet met een stick een klein balletje in een doeltje slaan.
Pentatlon: dit bestaat uit 5 sporten: paardrijden, schermen, pistoolschieten, zwemmen en veldloop. Als je hier aan mee wilt doen moet je alle 5 de sporten doen.
Waterpolo: Dit is zoiets als handbal in het water.
Honkbal: Dit is een ingewikkeld spel, je moet een bal slaan die niet mag worden gevangen door de veldpartij, te vergelijken met slagbal bij gym.
Tennis: Een bal met een racket over het net spelen en punten maken.
Roeien: dit kan je alleen doen maar ook in een groep. Het gaat hierbij om zo snel mogelijk over de finish te komen.
Schoonspringen:Het zo mooi mogelijk duiken.
Teakkwondo: Een zelfverdedigingssport net zoals judo, maar dan ook met stijlfiguren enz.
Softbal: Variant van honkbal.
Tafeltennis: Het is zoals tennis maar dan op een tafel met een netje en een klein balletje.
Beachvolleybal: Volleybal op het strand. De Winterspelen
Bobsleeën: Deze sport doet mee aan de spelen sinds 1924. Er zijn 3 verschillende onderdelen:
2 Persoonsbob ( sinds 1932) en 4 persoonsbob ( sinds 1924) voor mannen; ze dalen 4 keer verdeeld over 2 dagen af. Wie de snelste tijd heeft is de winnaar. De 2 persoonsbobslee weegt max. 390 kg., is max. 2,70 m. lang en max. 0,67 m. breed. De 4 persoonsbobslee weegt max. 210 kg., is max. 3,80 m. lang en max. 0,67 m. breed.
2 Persoonsbob voor vrouwen ( sinds 2002); ze dalen 2 keer in 1 dag af. Wie de snelste tijd heeft is de winnaar. De bobslee weegt hetzelfde als bij de 2 persoonsbob voor mannen.
Skeleton: Deze sport was een onderdeel van de Winterspelen in 1928 en 1948 en werd de rest van de jaren verdrongen door het rodelen. In 2002 is het ook weer een onderdeel van de winterspelen. Er zijn 2 verschillende onderdelen:
- individueel vrouwen; het max. gewicht is 35 kg. zonder een atleet erop en 92 kg. met een atleet erop.
- individueel mannen; het max. gewicht is 43 kg. zonder de atleet erop en 115 kg. met de atleet erop.
De atleet zijn bescherming bestaat tenminste uit elleboogbeschermers, een helm en ze hebben meestal een gestroomlijnd pak aan. De slee bestaat uit staal of fiberglas en heeft stalen handgrepen. De winnaar is degene die de snelste tijd heeft na 2 afdalingen.
Biatlon: Deze sport doet mee aan de winterspelen sinds 1960. Het woord ‘biatlon’ komt uit het Grieks en betekent ‘twee wedstrijden’. In dit geval geweerschieten en langlaufen. Er zijn 8 onderdelen:
Mannen;
• 10 km. sprint ( sinds 1960),
• 12.5 km. achtervolging ( sinds 2002),
• 20 km. individueel ( sinds 1980)
• 4x 7.5 km. estafette ( sinds 1980).
Vrouwen;
• 7.5 km. sprint ( 1992)
• 10 km. achtervolging ( 2002)
• 15 km. individueel (sinds 1992)
• 4x 7,5 km. estafette ( sinds 1992).
Tijdens de sprint stoppen de deelnemers 2 keer; 1 keer om staand te schieten. Bij deze stop moeten ze 5 kogels afvuren, voor elk doel dat gemist wordt moeten ze een extra ronde langlaufen van 150 m. En 1 keer om liggende te schieten. Ook bij deze stop moeten de deelnemers 5 kogels afvuren en voor elk gemist doel moeten ze een extra ronde langlaufen van 150 m. De 60 deelnemers met de beste tijd hebben zich gekwalificeerd voor de achtervolging.
Bij de achtervolging stoppen de deelnemers 4 keer en moeten ze de 5 doelen raken. Voor elk gemist schot moeten ze ook weer een extra ronde langlaufen van 150 m.
Dan heb je nog de estafette. Elk team heeft 4 deelnemers. Ieder moet 7.5 km. afleggen en tijdens die race moeten ze 2 keer schieten. Bij het afvuren van de kogels moeten ze 5 doelen raken. Als deze gemist worden moet er een extra ronde van 150 m. gelanglauft worden.
De winnaar wordt bepaald aan de hand van de totale tijd van start tot finish, inclusief het schieten en de straftijd.
Curling: Deze sport doet mee aan de winterspelen sinds 1924. Je hebt 2 onderdelen;
- mannen sinds 1924
- vrouwen sinds 1988
Bij curling zijn er 2 teams van 4 spelers die beurtelings de steen ( 11,4 cm. hoog en max. 29.09 cm. breed) richting het doel schuiven. Een wedstrijd bestaat uit 10 ronden. Elke ronde schuift iedere speler twee stenen. Voor elke steen die dichter bij het centrum ligt dan de steen van de tegenstander, scoort het team een punt. Het team dat heeft gescoord begint de volgende ronde.
Rodelen: Deze sport doet mee aan de Winterspelen sinds 1964. Het is de enige sport van de Winterspelen waarbij de tijd in milliseconden gemeten wordt. Er zijn 3 onderdelen:
- individueel mannen
- individueel vrouwen
De atleten dalen in totaal 4 keer af in 2 dagen. Vrouwen rodelen in dezelfde baan als mannen alleen vrouwen starten iets meer beneden. De vier tijden worden bij elkaar opgeteld en degenen die het snelst is wint.
- dubbel; hierbij rodelen ze in een team. In een team zitten 2 deelnemers, ze dalen samen op 1 slee af.
IJshockey: Deze sport doet mee aan de winterspelen sinds 1924. Je hebt 2 verschillende onderdelen:
- mannen; hierbij wordt er een competitie gespeeld met 14 landen. De sterkste 8 komen in de finaleronde in actie, de andere 8 landen spelen eerst poulewedstrijden. Een team bestaat uit 23 spelers waarvan 6 spelers in het veld staan: 1 doelverdediger, 2 verdedigers, 2 vleugelspelers en 1 aanvaller/center.
- vrouwen; hierbij wordt een competitie gespeeld met 8 landen. IJshockey voor vrouwen doet mee aan de winterspelen sinds 1998.
Een wedstrijd is verdeeld in 3 periodes van 20 minuten met ertussen een rust van 15 min. Na elke periode wisselen de teams van helft. Een speelveld is 61m x 30,5 m. Elke speler is tenminste uitgerust met een helm, schouder-en elleboogbeschermers en knie-en scheenbeschermers. De puck weegt 156-170 gr. en wordt meestal ingevroren voor de wedstrijd zodat hij beter handelbaar wordt.
Schaatsen: Deze sport doet mee aan de winterspelen sinds 1924. Je hebt 3 verschillende onderdelen:
• Kunstschaatsen
Dit onderdeel bestaat uit 4 onderdelen en doet mee aan de winterspelen sinds 1924.
1 en 2: Solo voor mannen en vrouwen; Dit onderdeel bestaat uit 2 delen; de korte kür en de vrije kür. Bij de korte kür moeten de atleten 8 sprongen maken en bij de vrije kür is het de bedoeling dat de atleten sprongen, pirouettes en spins maken op muziek die ze zelf hebben uitgekozen.
3: Paren; Ook dit onderdeel bestaat uit 2 delen; de korte kür en de vrije kür. Hier is bij de korte kür het uitvoeren van liften, zij aan zij solo springen en de spins belangrijk. Bij de vrije kür zij de timing en de samenwerking het belangrijkst.
4: IJsdansen; Bij dit onderdeel staan het muziek en danspatroon vast en is het muziekritme voorgeschreven. Ook hier heb je de vrije kür waarbij de nadruk ligt op ritme, muziekinterpretatie en nauwkeurigheid.
• Shorttrack;
Dit onderdeel doet mee aan de winterspelen sinds 1992 en heeft in totaal 8 onderdelen:
1 t/m 6: 500, 1000, 1500 m. en mannen en vrouwen individueel. Bij deze onderdelen zijn er 32 deelnemers waarvan er steeds 4 per race meedoen. De 2 deelnemers die als eerste de finish passeren gaan door naar de volgende ronde.
7 + 8: 3000 m. estafette voor vrouwen en 5000 m. estafette voor mannen. Hier doen in totaal 8 teams mee, 4 teams van 4 schaatsers per race. De laatste 2 ronden moeten door 1 schaatser worden gereden. De race wordt verdeeld over 2 dagen.
Een ronde is 111,12 meter.
• Langebaanschaatsen;
Dit onderdeel doet mee aan de winterspelen sinds 1924 voor de mannen en sinds 1960 voor de vrouwen. Het bestaat uit 10 onderdelen:
1 t/m 5: 10000,5000,1500,1000 en de 500 m. mannen.
6 t/m 10 : 5000,3000,1500,1000 en de 500 m. vrouwen.
Alle onderdelen worden 1 keer geschaatst behalve de 500 m. deze 2 keer. De winnaar is degene met de snelste tijd.
Skiën: Dit onderdeel doet mee aan de winterspelen sinds 1924. Er zijn in totaal 12 onderdelen ( 6 voor mannen en 6 voor vouwen)
Alpine skiën; er zijn 2 snelheidsonderdelen:
2. Super-G ( sinds 1988): Het is een combinatie van snel afdalen en zo nauwkeurig mogelijk door de poortjes gaan. Bij de mannen zijn er min. 35 poortjes en bij de vrouwen min. 30. Elk poortje staat 4-8 m. uit elkaar en wordt 10 m. van elkaar geplaatst. Elke deelnemer daalt 1 keer af en degene met de snelste tijd is de winnaar.
Dan heb je nog een onderdeel waar het om snelheid en techniek gaat:
3. Combinatie( sinds 2002): Dit onderdeel bestaat uit een afdaling met daarachteraan 2 slaloms. De winnaar is degene met de snelste totaaltijd van de afdaling en 2 slaloms.
Bij deze 3 onderdelen is een helm verplicht, zijn de stokken gebogen om windweerstand te verminderen, is de skilengte tussen 208-215 cm. en is de afstand tussen de onderkant van de schoen en de onderkant van de hak max. 50 mm.
Dan heb je ook nog 2 onderdelen waarbij het gaat om techniek:
4. Slalom ( sinds 1948): Deze baan is het kortst en heeft de snelste bochten. Bij de mannen zijn er 55-75 poortjes en bij de vrouwen 45-65. Ze staan 4-6 m. uit elkaar en de afstand tot het volgende poortje is 0,75-15m. De atleten dalen 2 keer af en de winnaar is degene met de snelste tijd na 2 afdalingen. De 2 afdalingen worden in 1 dag geskied.
5. Reuzenslalom (sinds 1952): De poortjes staan 4-8 m. uit elkaar en de afstand tot de volgende is min. 10 m. Elke deelnemer daalt 2 keer af op dezelfde dag en de winnaar is degene met de snelste totaaltijd na 2 afdalingen.
Bij de laatste 2 onderdelen dragen de atleten een helm met kinbeschermer en scheenbeschermers.
Freestyle skiën: Dit onderdeel doet mee aan de winterspelen 1988. Er zijn 4 onderdelen:
1.+2. Kunstspringen voor mannen en vrouwen; Bij dit onderdeel bepalen skiërs zelf hoe lang de aanloop is en hoe hoog de schans is ( max. 4 m. ). De skiërs kunnen max. 10 punten krijgen: 5 punten voor de vorm, 2 punten voor de lengte/hoogte en 3 punten voor de landing.
Langlaufen: Dit onderdeel doet mee aan de winterspelen sinds 1924 voor de mannen en sinds 1952 voor de vrouwen. In totaal zijn er 12 onderdelen ( 6 voor de mannen en 6 voor de vrouwen):
Bij langlaufen zijn er 2 verschillende stijlen. De klassieke stijl en de vrije stijl.
1. 1,5 km. sprint in vrije stijl (voor mannen en vrouwen); hierbij mogen alle technieken gebruikt worden.
2. 10 + 30 km. klassiek voor mannen en 5 + 15 km. klassiek voor vrouwen; hierbij moeten de ski’s parallel en in voorgetrokken spoor blijven en mogen ze alleen bij bochten en hellingen er vanaf wijken.
3. 15 km. vrije stijl achtervolging voor mannen en de 10 km. voor vrouwen. Hierbij mogen alle technieken gebruikt worden.
4. 50 km. vrije stijl voor mannen en de 30 km. voor vrouwen; hierbij mogen ook weer alle technieken gebruikt worden.
5. 4 x 10 km. estafette voor mannen en de 4 x 5 km. voor de vrouwen; hierbij zijn de eerste 2 rondes in klassieke stijl en de laatste 2 in vrije stijl.
Bij al deze onderdelen zijn de stokken bijna net zo lang als de skiër en zijn de ski’s langer en smaller dan bij alpine-ski’s. Bij de vrije stijl zijn de schoenen stevig om de enkel te beschermen en bij de klassieke stijl zijn ze flexibel om te kunnen ‘rennen’.
Noordse combinatie: Dit is een onderdeel van de winterspelen sinds 1924. Het sprintonderdeel is er sinds 2002. Het onderdeel is een combinatie van schansspringen en langlaufen. Er zijn 3 onderdelen, deze zijn alleen voor mannen.
2. Sprint: Dit onderdeel is hetzelfde als individueel alleen is de schans 120 meter. En de afstand die ze moeten langlaufen 7,5 km.
3. Team: Elk team heeft 4 deelnemers. Elke deelnemer springt 2 keer. Het totale aantal sprongen (8) bepalen de starttijd bij het langlaufen. Net zoals bij de andere onderdelen. De afstand die ze moeten langlaufen is 4 x 5 km. estafette.
Schansspringen: Dit onderdeel doet mee sinds 1924. Er zijn in totaal 3 onderdelen,
deze onderdelen zijn er alleen voor mannen.
1. 120 m. individueel; Elke deelnemer maakt 2 sprongen, degene met de beste totaalscore is de winnaar.
2. 90 m. individueel; Dit is hetzelfde als de 120 m. alleen is de schans korter.
3. 120 m. team: Elk team heeft 4 deelnemers. Elke deelnemer springt 2 keer en het team met de beste totaalscore is de winnaar.
De punten worden als volgt bepaald:
1. Voor de uitvoering; 5 juryleden geven max. 20 punten. De hoogste en de laagste score worden niet in totaal meegerekend.
2. Voor de afstand: 60 punten als de deelnemer op het minst haalbare punt komt (K- punt) en elke meter meer of minder ver scheelt de deelnemer 2 punten bij de 90 meter schans en 1,8 punten bij de 120 m. schans.
Snowboarden: Dit onderdeel doet mee aan de winterspelen sinds 1998. Er zijn 4 onderdelen (2 voor mannen en 2 voor vrouwen):
2. Halfpipe: Hierbij is het snowboard 24 cm. breed en 134-158 cm. lang. De schoen is flexibel.
Geen Zeus, geen Spelen
Meer dan duizend jaar geleden werden in Griekenland de Spelen gehouden. Maar aan alles komt een eind. Dus ook aan de Spelen ter ere van Zeus.
In 393 na Christus verbood de Romeinse Keizer Theodosius I de Spelen. Hij was toen de baas in Griekenland.
Theodosius geloofde niet in Zeus en de andere goden. Die bestonden helemaal niet, volgens hem. Hij geloofde in God en Jezus. Spelen ter ere van Zeus vond hij maar afgoderij. Dus weg ermee. Dat was het einde van de Spelen.
Eeuwen later zijn de Olympische Spelen nog steeds niet vergeten. Sommige mensen probeerden net zo'n sportfeest te organiseren.
Zo rond 1600 organiseerde Robert Dover in Engeland de 'Cotwold Olympic Games'. Veel is daarover niet bekend. Wel is zeker dat op 22 oktober 1850 de 'Much Wenlock Olympian Games' werden gehouden. Ze werden genoemd naar het Engelse plaatsje Much Wenlock. Maar een succes werd het niet.
Ook in Griekenland zelf probeerde men de Spelen weer in te voeren. In 1859 organiseerde de rijke graanhandelaar Zappas in Athene de eerste 'Zappas Olympische Spelen'. Ook in 1870, 1875 en 1889 werden de 'Zappas Spelen' gehouden. Maar veel sporters kwamen er niet en Zappas stopte er mee.
Toch worden er nu al weer meer dan honderd jaar Olympische Spelen gehouden. Dat komt door één man: baron Pierre de Coubertin. Hij kwam uit Frankrijk en leefde van 1863 tot 1937.
Waarom?
– Hij was helemaal gek op verhalen van de oude Spelen.
– Hij vond dat er veel te weinig gesport werd.
– Hij wilde dat jongeren uit verschillende landen elkaar beter leerden kennen.
Pierre de Coubertin
Als mensen elkaar kennen, gaan ze ook geen oorlog voeren, dacht hij.
In 1894 organiseerde Pierre de Coubertin het eerste Olympische Congres. En al twee jaar later werden de eerste moderne Olympische Spelen gehouden. Natuurlijk in Griekenland. Het land waar het allemaal begon.
Bijna alle tijd die De Coubertin had, besteedde hij aan de Spelen. En ook bijna al zijn geld.
De Grieken waren erg trots! Na bijna 1500 jaar waren er eindelijk weer Olympische Spelen! En dat in hun eigen land. Iedereen verwachtte er veel van. Maar erg druk werd het niet. Er deden 285 sporters mee. Uit dertien landen. De sporten die op het programma stonden, waren: atletiek, gewichtheffen, schermen, wielrennen, worstelen, schieten, tennis, turnen en zwemmen. Net als in de Griekse oudheid mochten vrouwen niet meedoen. Maar kijken mochten ze dit keer wel.
De grote held van de Spelen was de Griek Spyridon Louis. Hij won tot grote vreugde van de Grieken de marathon. Voor de ongeveer veertig kilometer van het plaatsje Marathon naar Athene had hij 2 uur, 58 minuten en 50 seconden nodig.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden