Tacitus, Annales XIV, 1
Onder het consulaat van Gaius Vipstanus en Caius Fonteius stelde Nero de lang beraamde misdaad niet langer uit. Zijn zelfvertrouwen was immers vergroot door de ouderdom van zijn heerschappij, en hij stond elke dag meer in vuur en vlam van liefde voor Poppaea, die helemaal geen hoop had op een huwelijk voor zichzelf en een scheiding van Octavia, zolang Agrippina ongedeerd bleef. Daarom beschuldigde ze de keizer met talrijke aantijgingen en af en toe ook met grapjes, en ze noemde hem een moederskindje dat, afhankelijk van andermans bevelen, niet alleen de heerschappij maar zelfs zijn vrijheid miste.
(Poppaea zei:) “Waarom werd hun huwelijk immers nog uitgesteld? Stond haar vorm hem soms niet aan en de triomftochten van haar voorouders, of haar vruchtbaarheid en oprechte geest? Men was bang dat zij, als echtgenote tenminste, het onrecht tegenover de senatoren en de woede van het volk tegenover zijn trotse en hebzuchtige moeder zou onthullen. En als Agrippina geen schoondochter kon verdragen, tenzij die haar zoon vijandig gezind was, dan moest ze maar teruggegeven worden aan haar huwelijk met Otho. Dan zou ze waar ook ter wereld gaan, waar ze liever de beledigingen aan het adres van de keizer zou horen dan dat ze die zou zien, zelf vermengd in zijn gevaren.”
Niemand verhinderde deze en gelijkaardige woorden, die hun effect niet misten door de tranen en de vaardigheid van de overspelpleegster. Iedereen verlangde immers dat de macht van de moeder gebroken werd, en niemand geloofde dat de haatgevoelens van haar zoon helemaal tot aan een moord op haar zouden leiden.
REACTIES
1 seconde geleden