Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Vergilius: Bucolica (ecloga prima - regel 1 tem 70)

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Vertaling door een scholier
  • Klas onbekend | 824 woorden
  • 21 april 2010
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 7
11 keer beoordeeld

Vergilius: Bucolica
M.: Tityrus, achterover neerliggend onder de beschutting van een wijdvertakte beuk, jij, je speelt een herderslied op je dunne rietfluit. Wij moeten de gebieden van ons vaderland (Noord-Italië) en onze geliefde velden achterlaten, wij moeten ons vaderland ontvluchten, en jij, lui in de schaduw, leert de bossen het lied van de welgevormde Amaryllis te weerhalmen.

T.: O Meliboeus, een god heeft dit zorgeloos bestaan aan ons gegeven, want die man zal voor mij altijd een god blijven. Vaak zal een jong lammetje uit onze schaapskooi het altaar van die man doordrenken. Die man heeft toegelaten dat mijn runderen in vrijheid grazen, zoals je zelf kan vaststellen, en dat ikzelf mag spelen wat ik wil op mijn landelijke rietfluit.

M.: Ik ben heus niet jaloers op jou, integendeel, ik ben veeleer verwonderd want overal, op alle velden, heerst er zozeer verwarring en kijk, zelfs ziek drijf ik mijn geitjes vooruit. Tityrus, zelfs met de grootste moeite sleur ik dit geitje hier vooruit. Want zij heeft zopas, hier tussen de dichte hazelaars, op naakte rotsgrond tweelingbokjes, de hoop voor een kudde, ter wereld gebracht, en ach, ze heeft ze moeten achterlaten. Ik herinner dat eiken deze ramp hebben voorspeld aan ons, geraakt vanuit de hemel, als m’n verstand niet verblind was geweest. Nu goed, Tityrus, zeg aan ons wie die god van jou is.


T.: Ik was van mening dat de stad die ze Rome noemen, Meliboeus, geleek op dat klein stadje van ons , waarheen wij, herders, dikwijls gewoonlijk de tengere lammetjes van schapen drijven. Zoals ik wist dat hondjes gelijken op honden en zoals ik wist dat bokjes gelijken op hun moeders, zo ook was ik gewoon de grote dingen te vergelijken met de kleine dingen. Maar deze stad hier munt zo hoog uit boven alle andere steden, zoals cypressen gewoonlijk hun kop uitsteken boven lage sneeuwbalstruiken.

M.: En welke reden was er nu zó groot voor jou om Rome te zien ?

T.: De vrijheid, die alhoewel laat toch naar mij omgekeken heeft, nadat mijn witter wordende baard uitviel bij het scheren, toch heeft zij naar mij omgekeken en is na lang wachten gekomen, sedert Amaryllis ons heeft en nadat Galatea mij verlaten heeft. Ik zal het immers bekennen, zolang Galatea mij in haar macht had, was er noch de hoop op vrijheid noch zorg voor het spaargeld. Alhoewel veel slachtvee wegging uit mijn stallen en alhoewel vette kaas werd geperst voor de ondankbare stad, niet ook maar één keer keerde mijn rechterhand naar huis terug, zwaar beladen met geld.

M.: Ik vroeg me al verwonderd af waarom jij, Amaryllis, de goden bedroefd aanriep en voor wie jij de appels liet hangen in hun boom. Tityrus was hier niet! Zelfs de pijnbomen, zelfs de bronnen, zelfs dit struikgewas riepen om jou.

T.: Wat moest ik dan doen? In het ene geval was het voor mij niet mogelijk te ontkomen aan de slavernij en het was al evenmin mogelijk elders dan in Rome kennis te maken met zo’n hulpvaardige goden. Meliboeus, hier heb ik die beroemde jongeman ontmoet, voor wie onze altaars twaalf dagen per jaar roken. Hier gaf deze als eerste aan mij die het vroeg het volgende antwoord: “Jongens, hoed zoals voorheen uw runderen en fok uw stieren op zoals voorheen.”

M.: Door het lot gezegende oude man! Dus jouw velden zullen blijven! En voor jou zijn die velden voldoende groot, alhoewel kale rotsen en een moeras vol modderig riet alle weiden bedekken. Ongewoon voeder zal de zwangere schapen geen schade berokkenen en een kwalijk contact met naburig vee zal hen niet schaden. Gelukkige ouweman! Hier, tussen de vertrouwde beekjes en de gewijde bronnen zal jij, dag in, dag uit, genieten van een lommerijke koelte. Aan de ene kant, aan de grens van de buurman, zal een wilgenhaagje dat er altijd zal zijn, afgevreten door de bijtjes van de Hyblaberg wat de bloemen betreft jou ervan overtuigen met hun licht gegons om te beginnen slapen . Aan de andere kant, aan de voet van een hoge rots, zal een snoeier naar de lucht toe zingen en noch zullen intussen de hese houtduiven, jouw bezorgdheid, noch de tortelduif vanuit een hoge olm ophouden met kirren.

T.: Precies daarom zullen nog eerder lichte herten grazen in de lucht en nog eerder zullen de golven naakte vissen afzetten op het strand, nog eerder zal als balling de Parth drinken uit de Ara of een Germaan uit de Tigris nadat ze elkaars grondgebied doorkruist hebben dan dat het gelaat van die man zou wegglijden uit ons hart.

M.: Ja, maar wij voor een deel zullen gaan naar de dorstige Afrikanen, voor een ander deel zullen wij gaan naar Scythia en naar de krijt meesleurende Araxes en naar de Britten, compleet afgescheiden van de ganse wereld. Ach, zal ik ooit nog na lange tijd, wanneer ik mijn koninkrijk terugzie, mijn voorvaderlijke gronden en de nok van mijn armtierige hut, samengesteld uit graszodes, en later, enige korenaren bewonderen?

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.