Seneca, Brief 7 (massa)
Seneca groet zijn vriend Lucilius
Advies: vermijd de massa
Wat je moet vinden, dat vooral vermeden moet worden, vraag je? De massa. Daaraan zul je je nog niet veilig toevertrouwen. Ik beken in elk geval mijn zwakte: nooit breng ik de gewoontes, waarmee ik ben buitengegaan, terug; iets uit dat, wat ik heb opgesomd, wordt in verwarring gebracht, iets van de dingen, die ik heb verdreven, breng ik terug. Het overkomt ons, wiens geesten na een lange ziekte herstellen, dat, namelijk wat zieken overkomt, dat een lange verzwakking in die mate heeft geteisterd, zodat zij zich nergens zonder schade buiten vertonen. Schadelijk is een gesprek met velen: iedereen beveelt ons wel een gebrek aan, of prent het in, of smeert het aan zonder dat we het weten. In elk geval, hoe groter het volk is, waarin wij ons mengen, des te meer gevaar er is.
De gladiatorenspelen
Niets is echter zo schadelijk voor goede gewoonten als rondhangen in een schouwspel; want dan sluipen gebreken makkelijk door het genoegen. Wat meen jij dat ik zeg? Ik kom gieriger terug, ambitieus, meer uit op luxe, zelfs nog wreder en onmenselijker, omdat ik tussen de mensen was. Toevallig kwam ik terecht in een middagvoorstelling, terwijl ik spelen en grapjes en iets van ontspanning verwachtte, waardoor de ogen van de mensen door het menselijk bloed tot rust kwamen. Het tegendeel is waar: al wat vroeger uitgevochten was, was medelijden; nu zijn de moorden louter, nadat de grappen opgegeven waren. Ze hebben niets, waarmee ze worden beschermd; zij die blootgesteld waren aan de slag met hun hele lichaam, halen nooit tevergeefs uit. De meesten verkiezen dit boven de paren van gewone gladiatoren en publiekslievelingen. Waarom zouden ze het niet verkiezen? Het ijzer wordt niet door een helm, niet door een schild teruggestoten. Waartoe beschermingen? Waartoe kunstig gesmede wapens? Al die dingen zijn uitstel van de dood. ’s Morgens worden mensen voor de leeuwen en beren gegooid, ’s middags voor hun toeschouwers. Zij bevelen dat de moordenaars geworpen worden voor de toekomstige moordenaars en bewaren de overwinnaar voor een andere slachtpartij; de afloop van de vechtenden is de dood. De zaak wordt met zwaard en vuur uitgevochten. Deze dingen gebeurden, terwijl het strijdperk vrij was. “Maar iemand maakte een rooftocht, doodde een mens.” Dus wat? Omdat hij heeft gedood, heeft hij dat verdiend, om dat te verdragen: waaraan heb jij het verdiend ongelukkige, dat jij dit bemerkt? “Dood, sla, verbrand! Waarom loopt hij zo met angst naar het zwaard? Waarom doodt hij weinig moedig? Waarom sterft hij weinig opgewekt? Hij moet in het strijdperk gedreven worden met slagen, ze vangen de wederzijdse slagen met naakte en naar elkaar toegekeerde borsten op.” Het schouwspel is onderbroken: “Intussen moeten mensen worden vernietigd, opdat er iets gebeurt.” Kom, begrijpen jullie zelfs dit niet, dat voorbeelden van slecht gedrag hen treffen, die ze doen? Dank de onsterfelijke goden, dat jullie hem leren wreed te zijn, die dat niet kan leren.
Brief 7, Seneca (De invloed van de massa)
REACTIES
1 seconde geleden