6.2 Over een gulzige ezel
Een pakezel mag niet klagen
De ene (alter, alternatief) was een banketbakker, de andere een kok. Zij leefden in één kamer en leiden en gemeenschappelijk leven, hadden mij aangesteld tot drager van hun vele lasten. Want hun meester, die naar veel streken reisde, wilde altijd zijn eigen huisraad bij zich hebben. Daarom werd ik opgenomen tussen die twee broers als derde kamergenoot. Het leven van een lastdier ervaarde ik toch als een goed lot. Want de broers brachten gewoonlijk ’s avonds na hun overdadige avondmalen veel overschotten mee naar onze kamer: de ene stukken varken, kip, vis, de andere broden, eieren, olijven, honingzoete lekkernijen. Ze legden alles op tafel en gingen daarna naar de thermen. Ik werd alleen in de kamer achtergelaten en at gulzig het eten op dat door de goden was aangeboden. Want ik was niet zo een echte ezel dat ik dat zoete maaltijden zou achterlaten en hard hooi zou eten. Eerst stal ik kleine stukjes, daarna, aangemoedigd door de zoete smaak, begon ik al de beste stukken te verslinden.
REACTIES
1 seconde geleden