Horatius - Oden (I-9, I-11, II-3, III-30)

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Vertaling door een scholier
  • Klas onbekend | 703 woorden
  • 21 april 2010
  • 47 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
47 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
A. GENIETEN
ODE I, 9

Jij ziet hoe de hoge Soracteberg omhoogrijst, wit door de sneeuw, en hoe de bomen zwoegend niet meer hun last kunnen dragen en hoe de rivieren zijn blijven staan door een bijtende koude.
O Thaliarchus, verdrijf de koude door overvloedig hout te leggen bovenop het haardvuur en schenk welwillend vier jaar oude Sabijnse wijn uit een kruik.
Laat de overige dingen over aan de Goden en deze hebben de winden doen liggen, die hevig tekeer gingen op de ontstuimige zee en tegelijkertijd slingerden noch de cypressen, noch de oude essen heen en weer.
Wil niet vragen wat er morgen zal zijn en reken tot winst iedere dag die het lot jou zal geven en jij, als jongen, veracht niet de zoete verliefdheden, noch evenmin de reidansen, zolang de grijze haren verwijderd zijn van jou die zich in de bloei van zijn leven bevindt.

Nu moet het Marsveld en het pleintje en het zachte gefluister onder de nachtelijke hemel op een afgesproken uur heropgezocht worden. Nu moet de aangename gelach van een verborgen meisje vanuit een geheim hoekje ook opgezocht worden en ook een onderpand weggerukt van een arm of van een nauwelijks tegenstribbelende vinger.

ODE I, 11

Leuconoë, vraag niet – want het is van de goden niet geoorloofd het te weten – welk einde de goden hebben gegeven zowel aan mij als aan jou en onderzoek niet de Babylonische berekeningen.
Hoezeer is het beter te dulden al wat er zal zijn? Hetzij Jupiter nog meerdere winters schenkt hetzij hij een laatste winter schenkt die nu de Tyrrheense zee doet breken op de in de weg liggende rotsen uit puimsteen, wees verstandig, zeef de wijn en besnoei de hoop op een lang leven wegens de korte tijd . Terwijl wij aan het praten zijn ontsnapt de jaloerse tijd dus pluk de dag, zo weinig mogelijk vertrouwend op de volgende dag.

B. MAAT EN RUST
ODE II, 3

Denk er aan een gelijkmoedige geest te bewaren in tegenspoed en evenzeer in voorspoed, zich onthoudend van een buitensporige vreugde, Dellus, jij, die zal sterven, hetzij je bedroefd hebt geleefd al uw leven hetzij je je tegoed hebt gedaan aan een meer naar achter gelegen soort van Falernische wijn, achterovergelegen op een afgelegen weide gedurende feestdagen.
Waartoe anders houden de reusachtige pijnboom en de witte populier ervan hun gastvrije schaduw te delen met hun takken? Waarom spant het heldere bronwater zich in vluchtig vooruit te schieten in z’n bochtige rivierbedding?
Laat hierheen wijn, parfum en de al te kortstondige bloemen van de bekoorlijke roos brengen zolang de omstandigheden, de leeftijd en de zwarte levensdraden van de drie zusters het toelaten.
Weggaan zal je toch uit je opgekochte weiden, uit je stadhuis en uit je villa dat de blonde Tiber bespoelt en een erfgenaam zal die rijkdom bemachtigen en opstapelen in de hoogte.

Het is van geen belang of je nu rijk leeft en geboren uit de oude Inachus of je arm leeft en afkomstig van laag bij het grondse volk onder de blote hemel, slachtoffer van de geen medelijden hebbende Orcus.
Wij worden allemaal gedwongen naar dezelfde plek, het lot van alle mensen dat vroeg of laat zal tevoorschijn komen uit de urne wordt geschud en dat ons zal plaatsen op de boot richting eeuwige ballingschap.

C. POEZIE
ODE III, 30

Ik heb een monument voltooid dat duurzamer is dan brons en dat hoger is dan de koninklijke ligging van de pyramide en dat noch een alles vernielende stortregen noch een niet beheersende noorderwind of een ontelbare reeks van gekellen en de vlucht van de tijden kan verwoesten. Sterven zal ik, maar niet helemaal, want een groot deel van mezelf zal de Dood ontwijken; ik zal eeuwig jong onafgebroken groeien door de lof bij de nakomelingen, zolang als de hoge priester het capitool zal bestijgen met een zwijgzame maagd. Men zal zeggen van mij, daar waar de geweldige Aufidus overstemt en waar de Daunus, arm aan water, heerste over de plattelandsbevolking, daar zal men zeggen dat ik het Griekse lied aan de Latijnse versvormen heb aangepasd als eerste en als een man van aanzien ofschoon van bescheiden afkomst. Aanvaard mijn hoogmoed, Melpomene, gezocht en verkregen door mijn eigen verdiensten, en bekrans welwillend voor mij mijn hoofdhaar met een Delphische laurier.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.