Epistula 41

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Vertaling door een scholier
  • 3e klas vwo | 824 woorden
  • 13 maart 1999
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
13 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1. Jij doet een zeer goede zaak en voor jou heilzame als, zoals jij schrijft, jij volhardt te gaan naar een goede mentaliteit welke dom is te wensen omdat je hem kunt krijgen door jezelf. De handen moeten niet naar de hemel worden gewend en ook niet moet er worden gesmeekt bij de tempelwachter (om) ons toe te laten bij het oor van het Godenbeeld, alsof wij (dan) meer gehoord kunnen worden; De godheid is dichtbij je, hij is met je. 2. Ik bedoel het zo, lucilius: Er zit in ons een heilige geest, een bewaker van onze goede en slechte (dingen): zoals deze bij ons behandeld is, zo behandelt hij ons zelf. Maar niemand is een goede man zonder God: Of kan iemand boven het lot uitstijgen als hij niet door hem geholpen is? Hij geeft fantastische en verheven raad: In ieder van de goede mannen woont/schuilt een God. (Welke God is onzeker.) 3. Als aan jou een bos voor ogen zal komen, dichtbegroeid door zeer oude bomen en het aanblik van de hemel wegnemend door de dichtheid van de takken, die elkaar bedekken, dan zal deze hoogte van het bos en de geheime plaatsen en de verbazing over de schaduw in de open lucht, zo dicht en uitgestrekt, het geloof in een Godheid maken. Als een of andere grot zal hebben doen overhangen een berg, niet gemaakt met handen, maar door natuurlijke oorzaken zo breed uitgehold, omdat hij is uitgevreten door rotsblokken, dan zal het jouw geest treffen met een of andere religieuze ervaring. Wij vereren de bronnen van de grote rivieren; het plotselinge uitbreken van de brede stroom uit het verborgene heeft altaren; De bronnen van warm water worden vereerd, en ofwel de schaduwrijkheid ofwel de onmetelijke diepte heeft sommige meren heilig gemaakt. 4. Als jij gezien zult hebben een mens, onverschrokken van gevaren, onaangedaan door begeerten, in tegenspoed gelukkig, rustig temidden van stormen, die andere mannen vanaf een hogere plaats ziet en Goden vanaf een gelijke plaats ziet, zal jou dan niet een verering bekruipen? Zal jij niet zeggen, die zaak is groter en hoger dan dat hij gelooft kan worden gelijk (te zijn) aan dat lichaampje waarin hij zit. 5. De Goddelijke kracht is daarin afgedaald. Een Goddelijke macht jaagt op een uitstekende geest, een evenwichtige geest, een geest die langs alles gaat alsof het minder is dan hijzelf, een geest die lacht om wat wij ook maar vrezen en wensen. Een zo grote zaak kan niet bestaan zonder de steun van een Godheid; Derhalve is hij wat betreft het grotere deel van hemzelf daar vanwaar hij is afgedaald. Zoals de stralen van de zon weliswaar de aarde aanraken, maar daar zij weer teruggezonden worden, zo gaat een grote en heilige met dit doel gezonden geest, nl. dat wij de goddelijke zaken van dichtbij (leren) kennen, weliswaar met ons om, maar blijft vastzitten aan zijn oorsprong: daaraan zit hij vast, daarnaar kijkt hij en streeft hij, hij vertoeft te midden van het onze alsof hij beter is. 6. Wat is dat dan voor 'n geest? (een geest) die door geen enkel schittert, tenzij door het zijne. Want wat is er dwazer dan in een mens prijzen wat niet van hemzelf is? Want wat is er nog dwazer dan hij, die dingen bewondert die direct naar een ander overgebracht kunnen worden? Gouden teugels maken een paard niet beter. Een leeuw met gouden manen wordt anders de arena ingezonden, afgemat terwijl hij betast wordt en gedwongen wordt tot het verdragen van versiering, dan een ongetemde van een frissen geestkracht: Deze wordt, vurig door zijn agressiviteit, zoals de natuur wilde dat hij was, van wie dit de pracht is, dat hij niet zonder angst aanschouwd wordt, natuurlijk verkozen boven die slome en met bladgoud versierde. 7. Niemand moet zich beroemen, tenzij om het zijne. Wij prijzen de wijnstok als hij zijn wijnranken met vruchten overlaat als zelfs de steunen naar beneden buigen door hetgeen hij draagt. Zou iemand soms niet deze wijnranken verkiezen, waaraan bovendien gouden druiven en gouden bladeren hangen. De specifieke goede eigenschap is de vruchtbaarheid in de wijnstok. Ook in de mens moet dit geprezen worden, dat wat van hemzelf is. Hij heeft een mooi huis, hij zaait veel, hij leent veel geld uit tegen rente; Niets van deze dingen is in hemzelf, maar rondom hemzelf. 8. Prijs in een mens wat noch kan worden weggenomen noch kan worden weggeven, dat wat eigen aan de mens is. Vraag jij wat dit is? Een geest en de rede in die geest die volmaakt is. Een mens is een redelijk dier, derhalve wordt het goede van hem volledig gemaakt, als hij dat vervuld heeft waarvoor hij geboren wordt. Maar wat is het dan dat de rede van deze mensen eist? Een zeer makkelijke zaak, nl. volgens zijn natuur leven. Maar de gemeenschappelijke dwaasheid maakt deze (zaak) moeilijk. Wij duwen elkaar in ondeugden. Hoe kunnen zij teruggeroepen worden tot hun welzijn, die niemand tegenhoudt, die het volk voortdrijft. Gegroet.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.