Catullus

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Vertaling door een scholier
  • 5e klas vwo | 1777 woorden
  • 28 september 2003
  • 63 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
63 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
(1) Het musje Passer, deliciae meae puellae, Quicum ludere, quem in sinu tenere, Cui primum digitum dare appetenti
Et acris solet incitare morsus, Cum desiderio meo nitenti
Carum nescio quid lubet iocari
Et solaciolum sui doloris, Credo, ut tum gravis acquiescat ardor : Tecum ludere sicut ipsa possem
Et tristes animi levare curas ! Gramm. Aantekeningen: Quicum: quocum -> met wie
Ludere, tenere, dare, incitare: afhankelijk van solet, ond. Puella
Appenti: participium bij cui

Lubet: libet + dat. -> zin hebben in
Tecum = cum te
Tristis = tristes bij curas
Acris: gaat als fortis, dus eigenlijk acer (fortes, acres) . Acris is oud-Latijn. Morsus: eigenlijk één beet, gaat als manus. Cura: altijd liefdesverdriet bij dichters. Conj In de hoofdzin: Possim -> moge ik kunnen, ik hoop dat ik kan. Possem-> mocht ik kunnen. Onvervulbare wens in het heden
Potuissem-> had ik maar kunnen. Onvervulbare wens in het verleden. (1) Het musje
De mus, de lieveling van mijn meisje, Met wie zij gewoonlijk in haar schoor vasthoudt, Welke zij het topje van haar vinger geeft wanneer hij pikt
En bij wie zij gewoon is scherpe beten uit te lokken
Wanneer mijn stralende geliefde zin heeft een spelletje te spelen
dat haar dierbaar is naar ik geloof, dat het voor haar verdriet een kleine troost is, dat toen de ergste hartstocht tot bedaren kwam: kon ik maar met jou spelen zoals zij dat kan
rn kon ik mar de sombere zorgen van haar geest verlichten! (2) Carpe diem Vivamus, mea Lesbia, atque amemus, Rumoresque senum severiorum
Omnes unius aestimemus assis ! Soles occidere et redire possunt : Nobis cum semel occidit brevis lux, Nox est perpetua una dormienda. Da mi basia mille, deinde centum, Dein milla altera, dein secunda centum, Deinde usque altera mille, deinde centum. Dein, cum milia multa fecerimus, Conturbabimus illa, ne sciamus. Aut ne quis malus invidere possit, Cum tantum sciat esse basiorum. Gramm. aantekeningen : Conj ad hortativus: aansporend. Vooral gebruikt in de eerste persoon => ‘laten wij, laat ik..’ Genitivus partitivus (basiorum): een geheel waar een deel van genomen wordt. Severiorum: comperativus. Omnes: nemen bij rumores. Dormienda: gerudivum
Fecerimus: futurem exatum

Tantum: + gen. (2) Carpe diem ‘Laten wij van het leven genieten, mijn Lesbia, en liefhebben
en laten wij alle geruchten van die strenge mannen
houden voor een cent! Zonnen kunnen ondergaan en kunnen terugkeren; Wanneer het korte licht eenmaal voor ons ondergaat, moet er een onafgebroken nacht worden geslapen. Geef mij duizend kussen, daarna honderd, Vervolgens de ene duizend kussen, daarna een tweede honderd, Daarna de andere duizend, en vervolgens (nog) honderd. Vervolgens, als we vele duizenden keren hebben gekust, Zullen wij deze in de war brengen, opdat wij niet weten. Of opdat niet een kwaad persoon slechts afgunstig zullen kunnen zijn, Omdat hij weet hoeveel kussen het waren. (5) Zelfbeklag Miser Catulle, desinas ineptire, Et qoud vides perisse perditum ducas. Fulsere quondam candidi tibi soles, Cum ventitabas quo puella ducebat
Amata nobis quantum amabitur nulla. Ibi illa multa cum iocosa fiebant, Quae tu volebas nec puella nolebat, Fulsere vere candidi tibi soles. Nunc iam illa non volt : tu quoque, inpotens, noli, Nec quae fugit sectare, nec miser vive, Sed obstinata mente perfer, obdura. Vale, puella. Iam Catulles obdurat, Nec te requiret nec rogabit invitam. At tu dolebis, cum rogaberis nulla. Scelesta, vae te, quae tibi manet vita ? Quis nunc te abibit ? Cui videberis bella ? Quem nunc amabis ? Cuius esse diceris ? Quem basiabis ? Qui labella mordebis ? At tu, Catulle, destinatus obdura. Gramm aantekeningen : Ventitabas : venire -> ventitare. Frequentitativus. Ducas : ducare, existimare, putare, habere + 2 acc. > beschouwen als. Ibi..cum: = cum ibi
Iam.. non= non iam
Volt : = vult
Noli : imperativus (5) Zelfbeklag
Ongelukkige Catullus, jij moet ophouden dwaas te zijn, En datgene waarvan je ziet dat het verloren is gegaan, moet je als verloren beschouwen. Eens hebben de zonen stralend naar je geschenen, Toen je ging waarheen het meisje je leidde, Bemind door ons zoveel als nog nooit iemand bemind zou worden. Toen daar deze vele vrolijke dingen gebeurden, Van wie jij en het meisje heel graag wilde dat ze gebeurden, Schenen werkelijk de zonnen stralend voor jou. Nu wil zij niet meer: ook jij, jezelf niet meer beheersend, jij moet niet
zij die vlucht, willen achtervolgen, en ook moet je niet ongelukkig leven. Maar je moet het vastberaden verdragen, en doorsta het. Wees krachtig, meisje. Zo zal Catullus volharden, noch zoekt hij je, noch zal hij je bezoeken. Maar jij zal verdriet hebben, wanneer jou niets gevraagd zal worden. Rampzalige, arme jij, welk leven wacht jou? Wie zal er nu naar jou toe gaan? In wiens ogen zul jij nu mooi schijnen? Van wie zal je nu houden? Van wie zal jij gezegd worden te zijn? Wie zal je nu kussen? Wie zal nu op jouw lippen bijten? Maar jij Catullus, volhardt nu vastbesloten.
(9) Hoerenkast Salax taberna vosque contubernales, A pilleatis nona fratribus pila, Solis putatis esse mentulas vobis. Solis licere, quidquid est puellarum. Confutuere et putare ceteros hircos ? An, continenter quod sedetis insulsi
Centum an ducenti, non putatis ausurum
Me una ducentos irrumare sesores ? Atqui putate : namque totius vobis
Frontem tabernae sopionibus scribam
Puella nam mi, quae meo sinu fugit, Amata tantum quantum amabitur nulla, Pro qua mihi sunt magna bella pugnata
Consedit istic. Hanc boni beatique
Omnes amatis, et quidem, quod indignumst, Omnes pusilli et semitarii moechi ; Tu praeter omnes une de capillatis, Cuniculosae Celtiberae fili, Egnati, opaca quem bonum facit barba
et dens Hibera defricatus urina. Gramm aantekeningen : Licere : inf van licet, afhankelijk van putatis. Licere + 2 inf: confutuere en putare. Mihi: dat. Auctoris (9) Hoerenkast
O geile herberg , en jullie stamgasten, Bij de negende zuil vanaf de broers met de vilten mutsen. Menen jullie dat voor jullie als enige pikken zijn, Dat het jullie alleen vrij staat, alwat er aan meisjes is
plat te neuken en de anderen las stinkende bokken te beschouwen? Menen jullie soms dat ik, omdat jullie tam op een rij zitten

Met 200, niet zal durven tegelijkertijd 100 wachtenden te swaffelen? Denk dit maar, want ik zal de gevel van het hele café beschilderen
Met de pikken van jullie. Want het meisje die is weggevlucht voor mijn liefde, Door mij zo zeer bemind als nog nooit iemand bemind zal worden
Voor wie door mij vele oorlogen zijn gevoerd, die zit daar. Jullie beminnen haar allemaal als rijke chique heren, maar in de werkelijkheid zijn jullie allen zielenpoten, zich in steegjes ophoudende echtbrekers; jij daar, als enige van die
mensen met lang haar, jij zoon van het konijnrijke Spanje, die één schaduwrijke baard goed maakt, en z’n gebit poetst met Spaanse urine. (10) Onweerstaanbare ogen Mellitos oculos tuos, Iuventi
Si quis me sinat usque basiare
Usque ad milia basiem tracenta
Nec umquam videar satur futurus. Non si densior aridis aritis
Sit nostrae seges osculationis. Gramm. aantekeningen : Aridis aritis : abl. Comparationis. (10) Onweerstaanbare ogen
Als iemand mij toestaat onafgebroken jouw
honingzoete ogen te kussen Iuventius, ik zou met kussen doorgaan tot 300000 kussen
en nooit zou ik me verzadigd voelen. Zelfs niet als het aantal kussen groter zou zijn
Dan ongerijpte korenaren.
(12) Een navolging van Sappho. Ille mi par esse deo videtur, Ille, si fas est, superare divos, Qui sedens adversus identidem te
Spectat et audit
Dulce ridentem, misero quod omnis
Eripit sensus mihi : nam simul te, Lesbia, apexi, nihil est super mi * * * * * * * ** * * * * * lingua sed torpet, tenuis sub artus
flamme demanet, sonitu suopte
tintinant aures, gemina teguntur
lumina nocte. Otium et reges prius et beates
Perdidit urbes. Gramm. Aantekeningen: Dulce : acc. Onz, gebruikt al bijwoord. Sub: + acc (12) Een navolging van Sappho
Hij schijnt mij gelijk aan een god te zijn
Die wekt mij de indruk, als dat geoorloofd is, de goden te overstijgen, die tegenover je zittend
herhaaldelijk naar je kijkt terwijl aangenaam lachend luistert
Iets wat mij ongelukkige, al het gevoel voor mij ontrekt: Zodra ik jou gezien heb, Lesbia, is niets over voor mij. Maar mijn tong is verlamd, helemaal onder mijn ledematen, Stroomt er een fijn vuur omhoog, mijn oren suizen door hun geluid, Mijn ogen worden bedekt door een zware nacht. Niets doen, Catullus, is voor jou funest. Door otium spring jij op en ben jij uitgelaten: Het niets doen heeft vroeger ook koningen en gelukkige steden te gronde gericht. (14) Aan lager wal geraakt Caeli, Lesbia nostra, Lesbia illa, Illa Lesbia, quam Catullus unam

Plus quam se atque suos amavit omnes, Nunc in quadiviis et angiportis
Glubit magnanimi Remi nepotes. (14) Aan lager wal geraakt
Caelius, onze Lesbia, die Lesbia daar, Die Lesbia, waar Catullus als enige
meer van hield dan als de zijnen, staat nu te hoereren op viersprongen en steegjes, met de edele kleinzonen van Romus. (19) Het bewijs van haar liefde
Lesbia mi praesente viro mala plurima dicit: haec illi fatuo maxima laetitia est. Mule, nihil sentis. Si nostri oblita taceret, Sana esset ; nunc quod gannit et obloquitur, Non solum meminit, sed, quae multo acrior est res, Irata est : hoc est, uritur et loquitur. Gramm. aantekeningen : Taceret : conj van het perf. => irrealis van het heden Conj van het pqperf. => irrealis van het verleden. als in: als zij haar mond toen gehouden had
Praesente viro: abl.abs. omdat een man aanwezig is. (19) Het bewijs van haar liefde Lesbia zegt zeer veel slechte dingen tegen mij, omdat een man aanwezig is: Dit is zeer grote blijdschap voor deze dwaas. Stommeling, jij voelt niets. Als zij zou zwijgen terwijl ze ons vergeet, Is zij genezen; maar nu keft ze en scheldt, herinnert ze zich mij niet alleen, maar wat veel sterker is, is zij boos. Dat betekent dat, zij brandt en zo praat ze. (20) Haat en liefde Odi et amo. Quare id faciam, fortasse requiris. Nescio, sed fieri sentio et excrucior. Gramm. Aantekeningen: (inhoud) Tegenstelling: fieri -> overkomt Catullus faciam - > hij doet het zichzelf aan
Quare: leidt afhankelijke vraagzin in. (20) Haat en liefde

Ik haat en ik bemin. Waarom ik dit doe vraag je misschien? Ik weet het niet, maar ik voel het gebeuren en ik wordt erdoor gekweld. (21) Ware schoonheid Quintia formosa est multis, mihi candida, longa, Recta est. Haec ego sic singula confiteor, Totum illud ‘formosa’ nego: nam nulla venustas, Nulla in tam mango est corpore mica salis. Lesbia formosa est, quae cum pulcherrima tota est, Tum omnibus una omnis suripuit veneres. (21) Ware schoonheid
Quintia is in de ogen van velen mooi, voor mij
Is ze stralend, lang en rijzig. Elk van deze eigenschappen
geef ik zó toe, maar ik ontken het hele woord ‘formosa’, want geen enkele charme geen beetje pit is er in dat
zo grote lijf. Zij is mooi, zij is niet alleen prachtig, maar heeft
ook alle vrouwen alle bekoorlijkheden afgenomen. Geen van de vrouwen kan zeggen dat ze zo zeer écht bemind is
Zozeer als mijn Lesbia door mij (bemind is), geen trouw was in enig verband zo groot als inde liefde voor jou
aan mijn kant is gevonden.

REACTIES

N.

N.

Gedicht negen lijkt me enigszins vrij vertaald, maar wel heel vermakelijk om te lezen. Bedankt.

11 jaar geleden

N.

N.

Geweldig, had ik de andere gedichten maar ook zo! Top!

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.