- Hoe verandert de slingertijd van de slinger als je de uitwijking groter maakt?
- Hoe verandert de slingertijd als je meer gewichtjes aan het uiteinde van de slinger hangt?
- Hoe verandert de slingertijd als je het touw waar het gewichtje aan hangt langer of korter maakt?
- Hoe groter de uitwijking, hoe langer de slingertijd.
- Hoe meer gewicht aan de slinger hangt, hoe korter de slingertijd.
- Hoe langer het slingertouw, hoe langer de slingertijd.
Proef A
- touwtje (ongeveer 1,0 m lang)
- een statief met klem
- een gewichtje (met een massa van 50 g)
- een rolmaat
- een stopwatch
Proef B
- touwtje (ongeveer 1,0 m lang)
- een statief het klem
- drie gewichtjes (met een massa van 50 g)
- een rolmaat
- een stopwatch
Proef C
- touwtje (ruim 1,0 m lang)
- een statief met klem
- een gewichtje (met een massa van 50 g)
- een rolmaat
- een stopwatch
Proef A
Maak een slinger van 50 cm lang. Hang er het gewichtje aan. Geef het gewicht een uitwijking van 5 cm uit het midden. Laat het los en meet de tijd die nodig is voor 10 slingerbewegingen. Herhaal de meting met een uitwijking van de slinger van 10 cm en met een uitwijking van 15 cm. Bereken steeds de tijd van één slingerbeweging. Rond af op één decimaal. Noteer het resultaat van de proef en de berekening in een tabel (Tabel 1).
Proef B
Maak een slinger van 50 cm lang. Hang er eerst één, dan twee en tenslotte drie gewichtjes aan. Geef de gewichtjes steeds een uitwijking van 10 cm uit het midden. Laat ze los en meet de tijd die nodig is voor 10 slingerbewegingen. Bereken steeds de tijd van een slingerbeweging. Rond af op één decimaal. Noteer het resultaat van de proef en de berekening in een tabel (Tabel 2).
Hang elk van de gewichtjes aan het uiteinde van het touw en niet aan elkaar (zie figuur rechts).
Proef C
Meet 10 slingertijden bij 5 verschillende lengtes van de slinger tussen de 20 tot 100 cm. Geef het gewichtje een uitwijking van 10 cm uit het midden. Laat het los en meet de tijd die nodig is voor 10 slingerbewegingen. Bereken steeds de tijd van één slingerbeweging. Rond af op één decimaal. Noteer het resultaat van de proef en de berekening in een tabel (Tabel 3).
Tabel 1. Resultaat Proef A, verschillende uitwijking.
Uitwijking (cm)
10 slingertijden (s)
1 slingertijd (s)
5
14,16
1,4
10
14,22
1,4
15
14,28
1,4
Tabel 2. Resultaat Proef B, verschillende aantal gewichtjes.
Aantal gewichtjes
10 slingertijden (s)
1 slingertijd (s)
1
14,28
1,4
2
14,18
1,4
3
13,87
1,3
Tabel 3. Resultaat Proef C, verschillende lengte slingertouw.
Lengte (cm)
10 slingertijden (s)
1 slingertijd (s)
20
9,78
0,9
40
12,66
1,2
60
15,75
1,5
80
17,59
1,7
100
19,42
1,9
Als je bij de slingerproef de uitwijking groter maakt is de slingertijd langer. Hypothese 1 blijkt te kloppen.
Hoe meer massa aan de slinger hangt hoe korter de slingertijd. Hypothese 2 blijkt te kloppen.
Maar de lengte van het touw heeft nog wel het meeste invloed op het resultaat. Hoe langer het touw hoe langer de tijd. Ook hypothese 3 blijkt te kloppen.
Discussie
Een grotere uitwijking betekent een langere slingertijd. Dit is ook logisch want bij een grotere uitwijking is de afstand die de slinger moet afleggen groter.
Meer massa betekent een kortere slingertijd. Ook dat is logisch omdat de zwaartekracht dan harder aan de slinger trekt.
Het experiment had volgens ons nauwkeuriger gekund als we het experiment vaker hadden gedaan en het gemiddelde hadden genomen van de resultaten. Daar hadden we alleen niet genoeg tijd voor.
Voor de conclusies maakt dat niet uit omdat we niet precies hoefden te weten hoeveel het verschil was.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
A.
A.
Goed!
7 jaar geleden
Antwoorden