Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Docentenuitwerking Parlementaire Democratie

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Verslag door een scholier
  • 5e klas havo | 3877 woorden
  • 7 mei 2011
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 7
4 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Maatschappijleer: Parlementaire Democratie.

1. Wat is politiek?

Politiek is de manier waarop een land bestuurd wordt. Politiek houdt zich bezig met het oplossen van maatschappelijke problemen d.m.v. politieke besluitvorming.

De besluiten van politici hebben veel invloed op het leven van burgers. Een aantal terreinen waarover voortdurend besluiten worden genomen zijn:
- Openbare orde en veiligheid -> inzetten meer politieagenten;
- Buitenlandse betrekkingen -> uitzenden van militairen naar een vredesmissie;

- Infrastructuur -> aanleg van spoor-, auto- en waterwegen;
- Welvaart -> zorg voor voldoende werkgelegenheid voor jongeren;
- Welzijn -> wegwerken van de wachtlijsten in de ziekenhuizen;
- Onderwijs -> gratis maken van schoolboeken.

Je kunt als inwoner op verschillende manier invloed uitoefenen in de politiek:
- Stemmen;
- Lid worden van een politieke partij;
- Contact opnemen met politici;
- Een verzoek indienen;
- De media benaderen;
- Je aansluiten bij een actiegroep;
- Een bezwaarschrift indienen of naar de rechter stappen;
- Overgaan tot burgerlijke ongehoorzaamheid: het openlijk overtreden van de wet om politici te overtuigen dat een genomen besluit verkeerd is.

Een democratie is een staatsvorm waarbij de bevolking invloed heeft op de politieke besluitvorming. Een directe democratie wil zeggen dat volksstemming worden gedaan door veel mensen bij elkaar die dan aangaven wat ze stemden. Een indirecte democratie wil zeggen dat het volk niet zelf beslist maar via vertegenwoordigers. Een parlementaire democratie is eigenlijk een indirecte democratie, waarbij het parlement de vertegenwoordigers is.

De kenmerken van een parlementaire democratie zijn:

- Alle Nederlanders vanaf 18 jaar hebben het recht om te kiezen en verkozen te worden(artikel 4);
- Iedereen mag een politieke partij of vereniging oprichten(artikel 8);
- Iedereen mag demonstreren(artikel 9) of op een andere manier zijn mening uiten(artikel 7);
- De leden van de Staten-Generaal(parlement dus 1e&2e kamer) worden gekozen door een geheime stemming(artikel 53);
- De wetten worden vastgesteld door de regering en de Staten-Generaal samen(artikel 81).

Als alle macht in handen is van één persoon of een kleine groep mensen noem je dit een dictatuur of een autocratie. Er zijn ook dictaturen gebaseerd op basis van ideologie. Zo heb je ze op communisme, fascisme en je hebt religieuze dictatuur.

De kenmerken van een dictatuur zijn:
- Grondrechten worden niet beschermd;
- Er is geen vrije meningsuiting;
- Oppositiepartijen zijn verboden;
- Er is een grote politieke rol voor militairen;
- Er kunnen (schijn)verkiezingen zijn.



2. Politieke stromingen.

Een ideologie is een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving. De aanhangers van een ideologie vormen politieke stromingen.

De meeste ideeën in de ideologie gaan over:
- Waarden en normen;

- De ideale sociaaleconomische verhoudingen;
- De ideale machtsverdeling in de samenleving.

Je hebt progressieve en conservatieve partijen. De progressieve partijen willen de maatschappij veranderen, zijn vooruitstrevend. De conservatieve partijen willen datgene wat al bereikt is graag zo behouden. Als ze zo behoudend zijn dat ze regels van vroeger terug willen, noemen we dat reactionair.

Ook heb je het verschil tussen politiek rechts, politiek links en politiek midden. Politiek rechts legt de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid en de vrijheid van mensen. Politiek links gaat uit van het principe van gelijkwaardigheid en wil dat iedereen gelijke kansen heeft op onderwijs, inkomen en werk. Politiek midden zijn de mensen met rechtse en linkse standpunten.

In het liberalisme speelt vrijheid een grote rol. De overheid heeft een kleine rol en dat maakt veranderingen op grote schaal onmogelijk, en daarom zijn liberalen conservatief. In het liberalisme vind men wel dat de overheid moet zorgen voor veiligheid(meer blauw op straat).

Het doel van de socialisten is gelijkheid, en de socialisten gaan voor inkomensnivellering. De overheid speelt een grote rol, want ze willen veel veranderingen doorvoeren. Dit is ook waarom het socialisme progressief is.

Het confessionalisme staat voor broederschap/solidariteit. De overheid speelt een middelmatige rol en grijpt pas in als het mis gaat. De confessionelen zijn het maatschappelijk middenveld.

Rentmeesterschap betekent dat de mens de taak heeft om goed voor de aarde te zorgen waarop hij leeft.



3. Politieke partijen.

Een politieke partij bestaat uit een groep mensen met dezelfde ideeën over een ideale samenleving.

Een actiegroep heeft 1 centraal doel en houdt zich alleen daar mee bezig.

Een belangorganisatie probeert de belangen van een groep mensen(dingen) uit te voeren.

Je hebt verschillende soorten partijen:
- Politieke partijen op basis van een ideologie;

- One-issuepartijen;
- Protestpartijen;
- Niet-democratische partijen.

Politieke partijen hebben verschillende functies:
- Integratiefunctie -> wensen en ideeën samenvoegen en selecteren aan de hand van hun stroming ideologie, en uiteindelijk kom je tot partijstandpunten;
- Informatiefunctie -> partijprogramma bekend maken aan kiezer;
- Participatiefunctie -> meedoen;
- Selectiefunctie -> partij als ‘trappetje’ naar bestuurlijke functie.



4. Verkiezingen.

Politici zijn er op verschillende niveaus:
- Het Europees Parlement;
- De Tweede Kamer;
- De Provinciale Staten;
- De gemeenteraden.

Als een partij me wil doen moet deze:
- Zich officieel laten registreren bij de Kiesraad;
- In alle 19 kiesdistricten een kandidatenlijst en een ondertekende steunbetuiging van 30 personen inleveren;
- Een borgsom van €11.250,- betalen. De partij krijgt deze terug als ze 75% van de stemmen haalt die nodig is om één zetel te krijgen.


Je hebt 2 soorten kiesrecht: actief kiesrecht en passief kiesrecht. Actief kiesrecht is het recht om te stemmen en passief kiesrecht is het recht om je kiesbaar te stellen.

Een verkiezingsprogramma is een programma waarin de standpunten van een partij staan. De lijsttrekker is de bekendste kandidaat van de partij.

Je kunt de volgende redenen hebben om te stemmen:
- De standpunten van de partij komen overeen met jouw ideeën;
- De partij let goed op jouw belangen;
- Je stemt strategisch;
- Aantrekkingskracht van de lijsttrekker.

Verkiezing worden gehouden volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging, d.w.z. dat alle zetels eerlijk verdeeld worden op basis van alle geldig uitgebrachte stemmen. Bij die berekening wordt uitgegaan van de kiesdeler, d.w.z. de hoeveelheid stemmen die een partij nodig heeft voor één zetel.

Als je gaat stemmen stem je op een persoon. Als je stemt op iemand die laag op de lijst staat en toch gekozen kan worden, is dit een voorkeursstem.

Zwevende kiezers zijn kiezers die niet op een vaste partij stemmen, maar makkelijk van partij wisselen.


Door de grote rol van de media rondom de verkiezingen wordt er wel gesproken van een tv- en internetdemocratie.


5. De regering.

De regering bestaat uit de koningin en ministers. De ministers en staatssecretarissen vormen het kabinet en alleen de ministers vormen de ministerraad.

Bij de formatie van het kabinet wordt gekeken of ministers en staatsecretarissen:
- Het samen globaal eens zijn over het toekomstige beleid;
- Samen de steun hebben van de meerderheid van de Tweede Kamer, dus minstens 76 leden.

De kabinetsformatie verloopt meestal als volgt:
1. Adviezen -> De koningin ontvangt de vice-president van de Raad van State, de voorzitters van de 1e en 2e kamer en de fractievoorzitters van de politieke partijen in de Tweede Kamer. Zij adviseren haar welke partijen de beste regering kunnen vormen.

2. Informateur -> De informateur kijkt welke partijen het best bij elkaar passen, laat ze allerlei compromissen sluiten en de coalitiepartijen stellen een regeerakkoord op.

3. Formateur -> De formateur zoekt de geschikte ministers en staatssecretarissen bij elkaar.


Het is de bedoeling dat een kabinet vier jaar aanblijft tot de nieuwe Tweede Kamerverkiezingen. Als dit niet zo is, spreken we van een kabinetscrisis. Dit kan op twee manieren worden veroorzaakt:
- De ministers zijn het onderling oneens over een aantal kwesties;
- De meerderheid van de Tweede Kamer steunde het kabinet niet meer.

Als een kabinet ontslag neemt, zijn er meestal vervroegde verkiezingen. Om het land niet onbestuurbaar te maken is er een demissionair kabinet, dit zijn oude ministers die in functie blijven totdat er een nieuw kabinet is gevormd.

Een constitutionele monarchie is een staatsvorm waarin de taken en bevoegdheden van het staatshoofd grondwettelijk zijn vastgesteld.

De belangrijkste taken van de koningin zijn:
- Haar handtekening plaatsen onder alle wetten;
- De troonrede voorlezen op Prinsjesdag;
- Ministers en (in)formateurs benoemen;
- Regelmatig overleg voeren met de minister-president.

De ministers zijn het dagelijks bestuur van ons land. Hun belangrijkste taken zijn vooral:
- Het opstellen van wetsvoorstellen;
- Het uitvoeren van eenmaal aangenomen wetten;
- Het jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan het parlement.

De koningin is onschendbaar, dit betekend dat het kabinet verantwoordelijk is voor de inhoud voor de wetten en troonrede , en voor alle gedragingen van alle leden van het Koninklijk Huis.

De ministeriële verantwoording houdt in dat de minister politieke verantwoording neemt voor zijn ambtenaren.


Het beleidsterrein van een minister wordt ook wel een portefeuille genoemd. Soms hebben ministers geen eigen ministerie, dit is dan een minister zonder portefeuille.


6. Het parlement.
De politieke cultuur is de manier waarop de regering en het parlement met elkaar omgaan. In de Nederlandse politieke cultuur is de bereidheid tot overleg en het sluiten van compromissen kenmerkend, wat ook wel het poldermodel wordt genoemd.

Het parlement bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer, ook wel de Staten-Generaal genoemd. Het verschil tussen de 2 Kamers is dat de Tweede Kamer direct wordt gekozen en de Eerste Kamer indirect(door de Provinciale Staten).

De Eerste Kamer wordt ook wel de Senaat genoemd. De Eerste Kamer is een soort controle van de Tweede Kamer.

Een fractie is de groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan.

De politieke partijen kunnen worden onderverdeeld in regeringsfracties en oppositiepartijen. Regeringsfracties zijn de partijen die ook ministers in de regering hebben zitten. De oppositiepartijen zijn alle partijen die niet in de regering zitten.

De trias politica wordt in Nederland niet helemaal juist uitgevoerd, omdat de ministers zowel wetgevende als uitvoerende macht hebben.

De belangrijkste taken van het parlement zijn (mede)wetgeving en controle van de ministers.

De Eerste en Tweede Kamer hebben twee rechten om hun taak als (mede)wetgever uit te voeren:
- Stemrecht bij wetsontwerpen -> Beide Kamers hebben het recht om een wetsvoorstel te aanvaarden of te verwerpen;
- Budgetrecht -> Beide Kamers hebben het recht om de rijksbegroting wel of niet goed te keuren.


De Tweede Kamer heeft ook nog twee andere rechten om hun taak als (mede)wetgever uit te voeren:
- Recht van initiatief ->De Tweede Kamerleden hebben de mogelijkheid om wetsontwerpen in te dienen;
- Recht van amendement -> De Tweede Kamer heeft het recht om wijzigingen in een wetsvoorstel aan te brengen.

Ook hebben de Eerste en Tweede Kamer rechten om informatie te verkrijgen:
- Recht om schriftelijk vragen te stellen ->Ministers of staatsecretarissen moeten hier binnen drie weken antwoord op geven;
- Recht van interpellatie -> De Kamerleden mogen ministers ter verantwoording roepen;
- Recht op een parlementaire enquête -> Kamerleden mogen een onderzoek doen naar een onderdeel van het regeringsbeleid, hier wordt een speciale commissie van Kamerleden benoemd;
- Recht om een motie in te dienen -> Een motie is een verzoek aan een minister iets wel of niet te doen. Je hebt twee moties:
o Motie van afkeuring -> Motie waarin het beleid van een minister wordt afgekeurd;
o Motie van wantrouwen -> Als een meerderheid van de Kamer geen vertrouwen meer heeft in een minister.


7. Gemeente en provincie.

Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat omdat de rijksoverheid in grote lijnen het beleid vast stelt, maar de gedetailleerde invulling aan lagere overheden overlaat.

De belangrijkste taken van de provincie liggen bij milieu en ruimtelijke ordening. De plannen waarin de overheid precies aangeeft welke activiteiten in een gebied passen wordt een streekplan genoemd. Het dagelijks bestuur van de provincie ligt in handen van de Geduputeerde Staten. De vertegenwoordigers van de provincie wordt Provinciale Staten genoemd en de voorzitter van deze twee is de Commissaris van de Koningin.


De belangrijkste taken van de gemeente zijn van het streekplan een bestemmingsplan maken en ze hebben financiële middelen van Nederland en de Europese Unie. Het dagelijks bestuur van de gemeente ligt in handen van het College van Burgemeester en Wethouders. Het bestuur van de gemeente wordt gevormd door de gemeenteraad en de voorzitter van deze twee is de burgemeester.


8. Internationale politiek.
Samenwerking met andere landen is nodig. Er zijn hier twee redenen voor:
- Landen zijn voor de oplossing van een probleem van elkaar afhankelijk;
- Het is efficiënter om een probleem(of initiatief) gezamenlijk aan te pakken.

Na de Tweede Oorlog begonnen Europese landen al serieus na te denken over samenwerking vanwege drie redenen:
- Ze wilden voorkomen dat een Europees land ooit nog oorlog zou beginnen;
- Ze wilden op economisch gebied beter concurreren met de Verenigde Staten;
- Ze wilden zich beschermen tegen het opkomende communisme van Rusland.

Het begin van de Europese Unie ligt bij de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal(EGKS) in 1951. In 1992 werd in het Verdrag van Maastricht vastgesteld dat er een Europese Unie zou komen met één gemeenschappelijke munt.

Het dagelijks bestuur ligt in handen van de Europese Commissie. In de Raad van de Europese Unie zijn de regeringen van de deelnemende handen vertegenwoordigd. Het bestuursorgaan dat wordt gekozen door de Europese burgers is het Europees Parlement. De rechtsprekende macht van de EU ligt bij het Europese Hof van Justitie.

Er was kritiek op het functioneren van de EU. Er is kritiek op:

- Het weinig-democratische karakter van de EU;
- Het dreigend verlies van de nationale soevereiniteit;
- Het dreigend verlies van werkgelegenheid.

Een staat is een staat als er sprake is van een eigen grondgebied, een bevolking en een overheid die het land bestuurt.

De secretaris-generaal is de hoogste ambtenaar van de VN. Hij geeft leiding aan de VN en is voorzitter van de Algemene Vergadering. Resoluties zijn een soort uitspraken waarin bepaald gedrag van een land wordt veroordeeld.

In de Veiligheidsraad zitten 15 landen, waarvan 5 permanent(VS, Rusland, China, Frankrijk&Engeland). Zij hebben het vetorecht, het recht om de uitvoering van een resolutie te verbieden.

De internationale VN-vredesmissie bevat soldaten uit verschillende landen.


9. Politiek in de praktijk.

Bestuurlijke processen lopen via vier fasen:
- Invoer -> Groepen uit de samenleving brengen eisen en wensen naar voren, een onderwerp komt in de politieke agenda terecht;
- Omzetting -> Er wordt onderzoek gedaan naar de zaak(beleidsvoorbereiding), en de wethouder of minister kan daarna met een verordening of wetsvoorstel komen;
- Uitvoer-> Het aangenomen (wets)voorstel wordt uitgevoerd;
- Terugkoppeling-> Kijken of het (wets)voorstel goed is uitgevoerd, zo niet wordt het hele besluitvormingsproces herhaald.


Politieke actoren zijn alle burgers, groepen, bestuursorganen en instanties die betrokken zijn bij het politieke besluitvormingsproces.

Beleidsvoorbereiding is de zaakonderzoeken, beleidsuitvoering is het uitvoeren van een (wets)voorstel.

De media vervult in een democratie vijf politieke functies:
- Informatieve functie -> berichten over politieke discussie, belangrijke debatten uitzenden;
- Onderzoekende of agendafunctie -> de problemen in de samenleving signaleren en dit in de politiek agenda laten krijgen;
- Commentaarfunctie -> dagelijks commentaar geven op politieke kwesties;
- Spreekbuisfunctie -> politici, actiegroepen en burgers ruimte geven om hun zegje te doen;
- Controlerende functie -> ministers kritisch volgen en kijken of ze doen wat ze beloven.

Persvrijheid betekent dat de media recht heeft om dingen te zeggen. Pluriformiteit is ook belangrijk, d.w.z. dat je uit verschillende media-instellingen kunt kiezen.

Pressiegroepen zijn groepen die proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming.

Er is een kloof tussen burger en politiek.

Om die kloof te verkleinen zijn er de afgelopen jaren diverse voorstellen gedaan:
- Direct kiezen van de minister-president en burgemeester -> burgers krijgen meer invloed;

- Het referendum -> een volksstemming, kiezers kunnen zo direct hun mening geven over politieke kwesties;
- Een andere politieke cultuur -> politieke besluiten ‘openbaar’ nemen.


§9 Politiek in de praktijk

De Systeemtheorie in vier fasen:
• Invoer. In deze eerste fase brengen groepen uit de samenleving allerlei eisen en wensen naar voren. Zo komt er een onderwerp in de politieke agenda.

• Omzetting. Als de kwestie op de politieke agenda staat moet er ook iets mee gebeuren. De overheid moet belangen van groepen gaan afwegen en als de minister eenmaal gehoord heeft van een bepaalde kwestie gaat hij deze onderzoeken, bijvoorbeeld via adviesbureaus. Dit wordt ook wel de beleidsvoorbereiding genoemd. De wethouder of de minister kan daarna met een verordening of een wetsvoorstel komen.

• Uitvoer. Als een wetsvoorstel is aangenomen zorgen de ambtenaren dat deze ook uitgevoerd worden. Een voorstel is pas aangenomen wanneer de koningin hem heeft ondertekent en de wet in het Staatsblad gepubliceerd is.

• Terugkoppeling. Wetten en andere maatregelen zijn noot het eindpunt van de politiek. Er komt altijd wel weer een probleem naar voren die opnieuw in de Tweede Kamer besproken moet worden. Zij passen de wet aan totdat deze perfect is.

Politieke actoren: alle burgers, groepen, bestuursorganen en instanties die betrokken zijn bij het politieke besluitvormingsproces.

Ministers zijn verantwoordelijk voor het dagelijkse bestuur van ons land, maar het eigenlijke werk wordt gedaan door ambtenaren die zich bezighouden met beleidsvoorlichting en beleidsuitvoering. Ambtenaren worden ook wel de vierde macht genoemd.

Massamedia vervullen 5 politieke functies:

• Een informatieve functie
• Een onderzoekende of agendafunctie
• Een commentaarfunctie
• Een Spreekbuisfunctie
• Een controlerende functie

Een voorwaarde voor goed functionerende media is dat er persvrijheid is. De media draagt bij aan meningsvorming van burgers door er dagelijks iets over te vertellen. Hierbij is pluriformiteit bij media belangrijk, dat er verschillende soorten media zijn, zoals kranten, televisie, radio, internet etc.

Pressiegroepen zijn groepen die proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Tot de pressiegroepen behoren actiegroepen, maar ook grote belangenorganisaties zoals vakbonden. Pressiegroepen worden ook wel als Vijfde macht gezien.

We spreken van een kloof tussen burgers en politiek wanneer er niet voldoende gestemd wordt om van een normale democratie te spreken.

Om die afstand te verkleinen zijn de afgelopen jaren diverse voorstellen gedaan:
• Het direct kiezen van de minister-president en burgemeesters
• Het referendum. Bij een raadplegend referendum is de uitslag slechts een advies; bij een bindend referendum is de uitslag bepalend voor het besluit
• Een andere politieke cultuur. Politieke besluiten moeten veel meer genomen worden in openbare debatten in plaats van achter kamertjes.




De pluriforme samenleving

1. Nederland als pluriforme samenleving
Gedrag van mensen is altijd een combinatie van:

- Cultuur: alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen.

- Natuur: datgene wat aangeboren is.

Voorbeelden van cultuurkenmerken:
Normen en waarden, kennis, gewoonten,kunst,sport,symbolen en feestdagen.

Mensen met een gemeenschappelijke cultuur vormen samen een cultuurgroep. Multicultureel: veel verschillende culturen wonen samen.

Pluriforme samenleving: veel verschillende soorten groepen die naast elkaar en met elkaar leven.
- er leven verschillende cultuurgroepen
- cultuurgroepen hebben hun eigen cultuurkenmerken

Pluriformiteit is vastgelegd in de grondwet.

Dominante cultuur: als de kenmerken van deze cultuur geaccepteerd worden door de meeste mensen binnen een samenleving.

Subculturen: wanneer binnen een groep bepaalde waarden, normen en andere cultuurkenmerken afwijken van de dominante cultuur.


Tegencultuur: groepen die zich duidelijk verzetten tegen de dominante cultuur of daar zelfs een bedreiging voor vormen. Via protesten proberen zij de dominante cultuur te veranderen.

Voorbeelden tegencultuur: feminisme en antiglobalisten.

Door grote mate van tolerantie accepteren zorgt voor ruimte voorNederlanders makkelijk andersdenkenden. softdrugs,vrouwenemancipatie en openlijke uiting van homoseksualiteit.

Cultuur is dynamisch; het veranderd.



2. Cultuuroverdracht

Socialisatie: het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert.

Doel van socialisatie = aanpassing van het individu aan zijn omgeving en zorgt ervoor dat een cultuur langer kan blijven bestaan.

Sociale instituties: instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt.

Sociale instituties:
- gezin
- school
- werk
- geloofsrichtingen
- maatschappelijke groeperingen
- overheid
- vriendenkring
- media

Sociale controle: de wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.

Formele sociale controle: gebaseerd op geschreven regels.

Informele sociale controle: gebaseerd op beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels.


Sancties: beloningen en straffen.

Vier vormen van maatregelen:
- Formele positieve sancties
- Formele negatieve sancties
- Informele positieve sancties
- Informele negatieve sancties

Internationalisatie: mensen maken zich bepaalde aspecten van hun cultuurgroep zo eigen, dat zij zich automatisch gaan gedragen zoals de groep dat van hen verwacht.

Socialisatie en internationalisatie vinden vaak plaats doordat kinderen hun ouders imiteren.

Identiteit: persoonlijkheid; aangeboren eigenschappen

Aangeleerde cultuurkenmerken

Individualistisch: gericht op individuele ontplooiing en persoonlijke ontwikkeling.

Collectivistisch: collectief boven individu, gastvrij voor anderen en zorgen voor je ouders en grootouders.


3. Cultuurverschillen

Culturele diversiteit van Nederland: grote culturele verschillen tussen groepen mensen.

- Regio: stad en platteland

Stad Plattelandscultuur
Grote individuele vrijheid/anonimiteit Meer betrokkenheid van mensen
Harde mentaliteit (kan echter omslaan in bemoeizucht)
Onverschilligheid

- Generatie: jong en oud
Verschillen in levensstijl: kleding
muziek
vrijetijdsbesteding
Generatieconflict

- Beroep: bankmedewerker en timmerman
Bedrijfscultuur: alle waarden, normen en gewoonten die er in een bedrijf gelden.

- Sekse: mannen en vrouwen
Rolpatronen: verwachtingen hoe iemand zich moet gedragen.

- Godsdienst: katholiek, moslim of joods
Elke godsdienst of kerk heeft zijn eigen gebruiken en opvattingen.
Christendom: - katholieken; priesters, paus

- protestanten; geen leider


4. Nederland is veranderd

Nederland voor WO II

- gezagsverhoudingen;werknemers ontzag voor baas, kinderen gehoorzaam.
- economische klassen; groot verschil, moeilijk opklimmen.
- verzuiling: mensen organiseerden zich rondom hun geloof of overtuiging; eigen school, vereniging, omroep.
- gezin stond centraal; man hoofd,vrouw huishouden. Handelingsbekwaam: vrouwen konden niet zelfstandig een overeenkomst sluiten zoals het kopen van een wasmachine, maar moesten daarvoor toestemming hebben van hun man.
- kinderen werken; vooral kinderen uit lagere klassen gingen zo snel mogelijk werken en droegen loon af aan ouders.

Nederland na WO II
Wederopbouw: hard werken voor lage lonen om Nederland weer op te bouwen.
Jaren meer welvaart en economische groei50, beter

Jaren 60:
- culturele pluriformiteit neemt toe.
- sociale mobiliteit: de mogelijkheid om te stijgen of te dalen op de maatschappelijke ladder, neemt toe.
- grotere mondigheid: werknemers,kinderen en jongeren wilde meer te zeggen hebben. Gezag van ouders en werkgevers minder vanzelfsprekend als eerst.
- individualisering: maakt weg vrij voor nieuwe levensvormen.
- ontstaan van de jongerencultuur (nozems): Jongeren hoefde loon niet meer af te staan en hadden geld te besteden, opkomst voor hippies en provo’s.

Daarnaast hadden ze meer vrije tijd gekregen; ontwikkelen eigen leefstijl.

1960:
- Ontkerkelijking, ontzuiling: mensen van verschillende zuilen kwamen met elkaar in contact door media (tv.)
- Secularisatie: door ontkerkelijking en ontzuiling maken scholen en verenigingen zich los van de kerk.
- Nieuwe spiritualiteit/New Age: mensheid bevindt zich astrologisch gezien in een nieuw tijdperk; meditatie, zenboeddhisme,yoga etc.
- Emancipatie van de vrouw: handelingsbekwaamheid van vrouwen verdween, man was niet langer het hoofd van de familie. Meer vrouwen worden economisch onafhankelijk.

2001:
Homohuwelijk wordt wettelijk aangenomen.



Aantekening
Socialisatie proces:

Socialisatie (aannemen vd waarden en normen vd dominante cultuur)

Sociale controle (mensen aanspreken op hun gedrag)

Sancties > (consequenties) > formeel/informeel en positief/negatief

Internalisatie (gedragen naar de dominante cultuur zonder er bij na te denken)

Cultuur

Waarden en Normen

Socialiserende instituties

Definitie cultuur: De waarden en normen en cultuur kenmerken van de dominante cultuur.

Vrouwen emancipatie:

2 golven: voor WO1 : politiek (stemrecht enzo) 1919

Jaren 69-70 : Sociaal economisch, sociaal cultureel, politiek juridisch

“Glazen Plafond” het leek alleen maar of de vrouw een goede carrière kon maken veroorzaakt door: netwerken + sociale contacten van mannen, biologische tijdbom (zwangerschap), Wet van Sullerot: beroepen waarin vrouwen oververtegenwoordigd zijn krijgen minder maatschappelijk werk/aanzien.

Standpunten feminisme:
1. man + vrouw gelijk salaris

2. vrije abortus/vrije sex “baas in eigen buik”, de pil

3. handelingsonbekwaamheid verdwijnen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.