Hoofdstuk 4.1 t/m 4.5

Beoordeling 3.4
Foto van een scholier
  • Verslag door een scholier
  • 2e klas vwo | 1274 woorden
  • 30 juni 2014
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 3.4
4 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Paragraaf 1 :

Oost- en Zuidoost-Azië zijn twee verschillende cultuurgebieden. Toch hebben ze gemeenschappelijke kenmerken:

  • Eén kenmerk is het hoofdvoedsel dat de mensen eten: rijst. De rijst wordt verbouwd op sawa’s. dat zijn akkers die onder water staan: natte rijstbouw.
  • Als de boeren 2 à 3 oogsten per jaar willen halen moet de grond arbeidsintensief worden bewerkt.
  • Een ander kenmerk is de cultuur van de mensen. Heel belangrijk is het ‘wij-gevoel’ in de groep.
  • Volgens de 2500 jaar oude levensleer van de Chinese wijsgeer Confucius gaat het in het leven om ijver, discipline, gehoorzaamheid en respect voor ouderen. Op die manier krijg je een samenleving die in harmonie leeft.

Bevolking : veel mensen.

In Azië wonen in totaal vier miljard mensen. Ruim de helft daarvan woont in het oosten en zuidoosten van Azië. De bevolkingsdichtheid is hoog. Veel bevolkingsconcentraties liggen in het oosten van China en op Java. Andere gebieden zijn juist dunbevolkt. De bevolkingsspreiding is dus ongelijk.

Bevolkingspolitiek

Elk jaar komen er vijftien miljoen mensen bij in Oost- en Zuid-Azië, dat lijkt misschien veel, maar het is al veel minder dan een aantal jaar geleden. Dit komt doordat veel mensen aan family-planning doen. Ook nam de regering van China een grote maatregel : gezinnen mogen niet meer dan één kind hebben. Dit wordt eenkindpolitiek genoemd.

Paragraaf 2 :

Tot 1980 was China een streng communistisch land. In die tijd was er geen vrijheid voor bedrijven, die waren allemaal in handen van de staat. De bedrijven kregen precies te horen wat ze moesten maken (planeconomie). Na 1980 is dat veranderd. In andere landen ging het veel beter dan in China. Daar was namelijk een vrijemarkteconomie. Dit systeem nam China deels over: er kwamen zeven ‘vrije’ gebieden (speciale economische zones (SEZ’s)). Daar waren ook buitenlandse bedrijven welkom.

De economische vrijheid betekent nog geen politieke vrijheid. China blijft communistisch en nog steeds had één partij het voor het zeggen: de communistische partij.

China en globalisering

Nike is een voorbeeld van een buitenlands bedrijf in China. Het hoofdkantoor staat in Amerika, maar er zijn vestigingen over de hele wereld. Zo’n multinational wil zich graag in China vestigen. Het is namelijk een land met hardwerkende arbeiders, lage lonen, goedkope grond, weinig belastingen en vrijheid om mensen aan te nemen of te ontslaan.

Ook andere multinationals doen mee aan de globalisering. Arbeidsintensieve producten maken ze het liefst in een land met goedkope arbeidskrachten. Het ontwerp van een product komt vaak uit westerse landen. De productie gebeurt vervolgens n een lagelonenland zoals China. Als de producten klaar zijn gaan ze naar winkels en bedrijven in westerse landen. Ze zijn dus bestemd voor uitvoer (export).

De Chinezen zelf kopen ook luxeartikelen zoals tv’s, mobieltjes en auto’s. er zijn dus in eigen land ook klanten voor die producten. Met 1,3 miljard inwoners in China een enorme afzetmarkt.

Paragraaf 3 :

In 1980 woonden vier op de vijf Chinezen op het platteland. Sindsdien zijn er driehonderd miljoen migranten verhuisd naar de stad. De urbanisatiegraad neemt dus snel toe. Je zegt daarom: het urbanisatietempo is hoog.

De regering ziet in urbanisatie dé manier om China te ontwikkelen. Maar dat moet niet zo gaan als in veel ontwikkelingslanden. De regering wil niet dat overal krottenwijken ontstaan. Hele wijken gaan tegen de vlakte om plaats te maken voor flats. Ze hebben de luxe waar elke Chinees van droomt: een eigen wc, douche en airco of verwarming.

De flats verdringen oude traditionele buurten. Voor toeristen zijn het gezellige wijkjes, met talloze winkeltjes en marktjes. Veel Chinezen denken daar anders over. Als hun wijk wordt platgewalst, kiezen ze graag voor een flat, tenminste, als ze dat kunnen betalen.

Push: armoede op het platteland

De snelle urbanisatie heeft te maken met de situatie op het platteland. Bijna achthonderd miljoen Chinezen leven er een armzalig bestaan. Het zijn kleine boeren, die grotendeels zelfverzorgend zijn.

Het leven op het plattenland is armoedig. Aan het werk op het platteland komt geen machine aan te pas, alles gaat met de hand. Met vier of vijf mensen doen ze wat iemand in z’n eentje ook zou kunnen doen. In de Chinese landbouw werken daarom veel meer mensen dan eigenlijk nodig is. Dit noem je verborgen werkloosheid.

De reden waarom al die mensen dan toch op het platteland blijven heeft te maken met de Chinese wetgeving. Vroeger moest je altijd blijven wonen in het gebied waar je ingeschreven stond. Dat noem je het hokou-systeem. Zonder toestemming mogen de Chinezen niet verhuizen. Doen ze dat wel, dan hebben ze geen ID-kaart meer en vervalt hun recht op medische zorg en onderwijs.

Gemiddeld is het inkomen op het platteland zo’n 250 euro per jaar. Dat is weinig, maar toch gaat het ieder jaar iets beter. De boeren profiteren van de stijgende voedselprijzen. Ook heeft de regering de belasting verlaagd en soms sturen vertrokken familieleden wat geld vanuit de stad.

Pull: aantrekkingskracht van de stad

Veel oudere boeren merken weinig van het groeiwonder aan de oostkust. Ze zullen wel altijd op het platteland blijven wonen. Dat is heel anders voor de jongere generatie Chinezen. Zij trekken massaal naar de stad :

  • Er is veel werk voor de migranten, vooral in de fabrieken en in de bouw.
  • De lonen liggen al gauw vijf keer zo hoog.
  • Moderne levensstijl.

Paragraaf 5

Japan is, na de VS, de tweede economische macht in de wereld. De natuur heeft niet echt aan dit succes meegeholpen:

  • Japan is een eilandenrijk. Voor het verkeer is dit erg lastig.
  • Er is veel reliëf, daarom wonen er veel mensen aan de kust. Het is daar daarom overvol.
  • Japan heeft weinig delfstoffen. Er is een gebrek aan grondstoffen voor de industrie.
  • Japan ligt op gevaarlijke breuklijnen. Er komen regelmatig zware aardbevingen en tsunami’s voor.

Opkomst als industrieland

Japan was rond 1945 al echt industrieland. De vroege ontwikkeling van de Japanse economie is te verklaren uit twee factoren:

  • Japan was een strenge, dictatoriale regering. Buitenlandse bedrijven hadden weinig invloed. De overheid zette zelf bedrijven op, die producten gingen exporteren naar Amerika en Europa. Door de lonen laag te houden, kon Japan goed concurreren met het buitenland. Ook gebruikte de Japanse overheid belastinggeld voor nieuwe investeringen in fabrieken.
  • De Japanse cultuur speelt een grote rol in het succes. Net als Chinezen tonen Japanners respect voor hun meerderen, zowel thuis als op het werk. Ook hebben ze een sterk groepsgevoel.

Oude en nieuwe tijgers

Japan is niet meer het enige industrieland in Azië. In veel nabijgelegen gebieden is de economie snel gegroeid. Die groei lijkt op de snelheid en kracht van een tijger. Daarom heten de landen in Azië ook wel tijgerland. De oudste tijger is Japan, de nieuwste China. Japanse bedrijven bouwen actief mee aan de economie in de tijgerlanden. Ze verplaatsten onderdelen van de productie naar lagelonenlanden. Als daar de lonen ook stijgen, ging die productie naar nieuwe lagelonenlanden.

Groene Revolutie

De groei in Azië zit er goed in. Maar er zijn ook achterblijvers, zoals Laos, Cambodja en Myanmar. Die landen zijn niet aan het industrialiseren, maar zijn nog steeds bij helemaal agrarisch (landbouw).

Toch zijn er ook verbeteringen in de landbouw. De productie van rijst is in de tijgerlanden sterk gestegen. Dat komt door de introductie van nieuwe, snelgroeiende zaden. De nieuwe zaden zorgen voor een stille ‘revolutie’ op het Aziatische platteland. Vandaar de naam Groene Revolutie.

Er zijn twee gevolgen:

  • De boeren worden commercieel, ze zijn dus niet meer zelfverzorgend.
  • Steeds meer vervangen machines de arbeid van mensen en dieren. Door die mechanisatie is er minder werk in de landbouw. 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.