Present simple.
- Iets is een feit of een gewoonte
I like you very much.
He always goes to school by bike.
I play hockey.
Present continuous
- Iets is nu aan de gang en het gaat een beperkte tijd duren.
- To be + ing.
I am talking to you right now.
He’s taking a bath at the moment.
I am playing hockey.
Past simple
- Iets is in het verleden gebeurd en is nu afgelopen.
- Tijdsbepaling: last month, yesterday, a week ago……
- Stam + ed.
We travelled to London last week.
Past continuous
- Iets is in het verleden een tijdje aan de gang geweest.
- ‘Was/waren aan het’
- Was/were + ing
They were playing computer games that night.
- Je gebruikt de past simple en de past continuous samen om in één zin aan te geven dat er iets gebeurde toen er al iets anders aan de gang was.
Bijvoeglijke naamwoorden.
- Dit beschrijft iets of iemand.
- Het zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
She is a beautiful girl.
He is a handsome lad.
Bijwoorden
- Je beschrijft hoe iemand iets doet.
- Het zegt iets over een werkwoord.
My sister drives carefully.
- Een bijwoord kan ook iets zeggen over een bijvoeglijk naamwoord.
That test was extremely difficult.
- Een bijwoord kan ook iets zeggen over een ander bijwoord.
My brother sings really nicely.
Present continuous voor irritatie
- Gebruik je ook aan te geven dat iets je irriteert.
- Always & never.
He is always making a mess of things.
You’re never listening to me!
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden