Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Commercialisering van de Nederlandse Omroep

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Scriptie door een scholier
  • 5e klas vwo | 8421 woorden
  • 8 juli 2001
  • 33 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
33 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inleiding: In deze scriptie onderzoek ik de commercialisering van de Nederlandse omroepen op radio en televisie. Het fenomeen “commercialisering” in de radio- en televisiewereld dook op in de jaren 60 en is op dit moment anno 2000 nog steeds een actueel onderwerp. In de tussenliggende tijd is er veel gebeurd en is de Nederlandse omroep sterk aan verandering onderhevig geweest. Daarom behandel ik de geschiedenis van de commercialisering per decennium, resp. de jaren 60, 70, 80 en 90. Nederland zelf heeft in de tussentijd ook niet stil gestaan en is nu ten opzichte van de jaren 60 ook behoorlijk veranderd. Dit heeft de commercialisering van de omroep vanzelfsprekend beïnvloed en mag daarom niet vergeten worden. Daarom begint elke behandeling van een tijdvak met een bijbehorende historische achtergrond van Nederland. Daarbij komt om de zelfde reden de Nederlandse politiek en wetgeving rondom de media aan bod. Tenslotte probeer ik te volgen hoe de commerciële omroep zich ontwikkelde door de 4 decennia heen, beïnvloed door de besproken factoren. Dit doe ik aan de hand van de omroepen Televisie Radio Omroep Stichting (TROS) en zijn voorloper de Reclame-televisie Exploitatie Maatschappij (REM), Veronica Omroep Organisatie (Veronica) en Radio Télé Luxemburg-Veronique (RTL4/5). Na behandeling van de 4 tijdvakken waarin de deelvragen zijn verwerkt probeer ik in een conclusie antwoord te geven op de hoofdvraag; “Was de opkomst en sterke ontwikkeling van de commerciële omroep in Nederland in de periode 1960 tot ±1995 onvermijdelijk?”. Hierin betrek ik de gevonden informatie behandeld in de 4 hoofdstukken. De jaren 60: Een tijd van welvaart en de opkomst van de consumptiemaatschappij

In de gehele periode van 1950-1970 was er sprake van een jaarlijkse economische groei van rond de 5%. Dat was een historisch hoogtepunt. Nooit eerder kende Nederland een zo langdurige periode van voortgezette groei. Dit had een grote welvaartsgroei tot gevolg . Het grote verschil (met de jaren 50) was niet zozeer direct materieel, alswel psychologisch. Wasmachines, bromfietsen, auto’s en televisies waren er in de jaren 50 ook al geweest. Deze duurzame consumptiegoederen werden in de loop van de jaren 60 ongetwijfeld makkelijker bereikbaar voor grotere groepen mensen. Maar het opvallendst was eigenlijk de acceptatie van economische groei, van toenemende welvaart en van blijvende deelname aan een prettig consumentisme. Men begon nu pas echt te geloven dat het in de wereld goed geregeld was. Men durfde onbekommerd van de welvaart te genieten. Men raakte er van overtuigd dat de welvaart niet meer zou verdwijnen . En de nieuwe generatie van de jaren 60 was opgegroeid met welvaart en beschouwde die als de gewoonste zaak van de wereld, ook al beweerden hun ouders dat het ook anders kon. De consumptie-ethos nam de plaats in van het arbeidsethos van de oudere generatie. De jeugd haaste zich om het zakgeld te besteden aan allerlei luxe-goederen . Dit wilde niet zeggen dat het Calvinisme geheel verdween. De ontzuiling van samenleving en televisie De opvatting dat de maatschappelijke problemen beheersbaar en oplosbaar waren, was geen oorspronkelijk Nederlands gedachte goed. In haar meest invloedrijke vorm was deze zogenaamde “Maakbaarheidsgedachte” geformuleerd door een aantal Amerikaanse economen en sociologen. Hun opvatting was dat de oude, negentiende-eeuwse ideologieën en problemen na 1945 dood waren. Het liberalisme, het socialisme en het nationalisme hadden hun tijd gehad, omdat de problemen waaraan ze hun ontstaan te danken hadden ook verleden tijd geworden waren; armoede, klassenstrijd en onvrijheid bestonden niet meer. Dit was al langer zichtbaar in de V.S. en verwacht werd dat dit ook West-Europa zou bereiken. Aan de strijdkreten van oude ideologieën zou geen behoefte meer zijn. Vandaar dat gesproken werd van “the end of ideology”, van een pragmatisch, on-ideologisch tijdperk . In het midden van de jaren 60 begon inderdaad de ontzuiling van de Nederlandse samenleving . Het sterk verzuilde volk raakte onder andere via onderwijs en het nieuwe medium televisie steeds meer in aanraking met de ideeën van “de anderen”. Er was in het begin namelijk maar één televisiezender waar iedere trotse televisiebezitter naar keek. Als je je eigen omroep dan trouw wilde blijven, zou dat betekenen dat je je kostbare toestel meer dan de helft van de tijd uit zou moeten laten. En dat deden de televisiekijkers niet . Maar ook van de kant van de televisie zelf vielen de zuilen langzaam weg. De nieuwe generatie van televisiemakers krijgt inmiddels de ruimte. Die heeft een meer horizontale oriëntatie, dat wil zeggen een professionelere instelling, vooral gericht op vakgenoten, ook over de zuilgrenzen heen. Er komt een einde aan de verticale gerichtheid met de blik op eigen zuil. Zo vormen deze jaren een gouden tijdperk voor de televisie, waarin het medium zich op groot gebied verder ontwikkelt . De ontzuilde televisiewereld Even zo als een commerciële omroep moesten nu de publieke omroepen er op uit om zoveel mogelijk winst te behalen. De winst om een zo groot mogelijk deel van het radio-luisterende en televisie-kijkende volk naar jouw programma’s te laten kijken. Door de ontzuiling viel de zekerheid van de vaste kijkers en luisteraars immers langzaam weg. Het ledenaantal zou niet meer bepaald worden door de vertegenwoordigde stroming, maar de identiteit van de programma’s zou bepalend zijn. Dat was te bereiken door een populair genre programma’s te maken waar zo veel mogelijk mensen oren en ogen naar hebben. Het grote amusement dat vanuit Amerika overwaaide was dè manier om de kijkers te winnen. Dit had grote gevolgen voor de publieke omroep in de jaren 60; door de nieuwe en grootse amusementsprogramma’s op de televisie werd de radio definitief op de tweede plaats gezet . Door de ontzuiling werd de weg vrijgemaakt voor een onideologische omroep. Als katholiek zijnde zou je je dan niet meer verplicht voelen enkel de KRO te volgen, maar was je vrij om te kijken naar wat je zelf wilde. Het vraagstuk commerciële televisie Er was inmiddels een nieuwe generatie die zich veelal niet meer verwant voelde met de verschillende stromingen, en dus ook geen voorkeur hadden voor een publieke omroep. Dat was de kans voor de commerciële omroep. Met populaire radio en televisie in combinatie met reclame boodschappen zou immers veel te verdienen zijn. Dit was verre van gewoon bij het toenmalige publieke bestel. Maar in 1961 werd net als al eerder in de jaren 50 een voorstel ingediend voor commerciële televisie binnen het publieke bestel. De staatssecretarissen Scholten (Onderwijs, Kunst en Wetenschappen, het ministerie waaronder de omroep viel) en Veldkamp (Economische Zaken) kwamen met de nota Reclame-televisie. Ze stelde voor om een tweede commercieel net in te richten naar Brits voorbeeld. Noch de omroepen, nog een parlementaire meerderheid ondersteunde de plannen van de beide staatssecretarissen. De belangen van de omroeporganisaties waren onvoldoende in ogenschouw genomen en de invoering van commerciële omroep teneinde etherreclame mogelijk te maken werd niet nodig geacht. De nota werd afgewezen Door deze wetgeving leek de commerciële radio en televisie geen enkele kans te hebben in het Nederlandse omroep bestel. De bedreiging van de etherpiraat Maar daar werd wat op gevonden. Vanaf 19 april 1960 is de macht in de radio-ether niet meer alleen aan de omroepverenigingen. Op die dag begint het radioschip Veronica voor de kust van Schevenigen uit te zenden. Het schip ligt buiten territoriale wateren en valt dus buiten de Nederlandse wet. Het station kan ongestoord uitzenden en het kan zelfs reclameboodschappen brengen. De uitzendingen worden steeds meer op Amerikaanse leest geschoeid. Het populaire genre wat Veronica de ongekende populairiteit bezorgde was niet zozeer “amusement” maar “popmuziek”. Dit genre was bijna niet aanwezig bij de publieke radio zenders Hilversum 1 en 2. De AVRO en de VARA hadden beide wel een platenprogramma maar die vielen weinig in de smaak bij jongeren. Ondanks dat de zij bleven vragen om “popmuziek” waren ze toch nog steeds aangewezen op buitenlandse radiostations als Radio Luxemburg. De Nederlandse omroepen zagen meer in “beschaafde” muziek . Daarom won Veronica al snel het grootste gedeelte van de Nederlandse jongeren voor zich. En dat laat zich duidelijk zien in de luisterdichtheid; in 1965 bedraagt die voor de zeezender Veronica 8,8 procent, tegen 12,4 voor de beide Hilversumse zenders. Omroepverenigingen en regering willen deze aanval pareren. In 1965 gaat daarom Hilversum 3 de lucht in, een zender die, in tegenstelling tot de twee andere Hilversumse zenders, geen volledig programma meer brengt, maar uitsluitend lichte muziek. Toch bleef Veronica voorlopig behoorlijk populair en er wordt geen harde actie ondernomen. Veronica en latere concurrent Radio Noordzee zullen pas in 1974 worden gedwongen om te stoppen met uitzenden . Ook een tweede aanval op het omroepbestel komt uit zee, want ook de televisie gaat commercieel. De Reclame-televisie Exploitatie Maatschappij REM begint in juni 1964 eerst met radio-uitzendingen vanaf een kunstmatig eiland in de Noordzee. In augustus begint REM ook met televisie-uitzendingen onder de naam TV-Noordzee. De zender brengt voornamelijk buitenlandse, veelal Amerikaanse, amusementsseries. Na twee maanden heeft al 17 procent van de televisiebezitters een speciale REM-atenne aangeschaft. REM wordt in een groot deel van het land uiterst populair, behalve natuurlijk bij de bestuurders in Hilversum en Den Haag. De Kamer buigt zich verontrust over dit vraagstuk en neemt met grote meerderheid de Wet Installaties Noordzee aan . Een noodwet want de Tweede Kamer was nog druk bezig met nieuwe plannen omtrent reclame-televisie. Maar het bezwaar lag dieper dan enkel de toelaatbaarheid van ether-reclame. In wezen was het omroepmonopolie van de gevestigde, verzuilde “zendgemachtigden” in het geding . Veronica was inmiddels al zo populair geworden dat de politiek geen behoefte had aan een tweede concurrent Op 17 december 1964 maken politie en PTT op grond van dit anti-REM wetje een eind aan de uitzendingen van TV-Noordzee . Kans voor nieuwe omroepen Inmiddels was de bres geslagen voor de commerciële omroepen. De kamer aanvaarde een motie van socialist Kleijwegt. De motie drong aan op 3 zaken. Allereerst moest het tweede televisienet spoedig gerealiseerd worden. Gelet op de kosten die dat met zich zou meebrengen betekende dit impliciet tevens een keuze voor televisie-reclame, omdat anders het kijkgeld te hoog zou worden. Verder werd de instelling van een overkoepelend orgaan bepleit dat met inschakeling van culturele en maatschappelijke organisaties in eigen zendtijd zelf programma’s zou kunnen realiseren. De opwaardering van de Nederlandse Radio Unie (NRU) en de Nederlandse Televisie Stichting (NTS) tot de latere Nederlandse Omroep Stichting (NOS) kondigde zich hier al aan. Ten slotte moesten ook nieuwe gegadigden zendtijd kunnen krijgen als ze aan bepaalde criteria voldeden. De keuzen waren duidelijk: tegen reclame-televisie, maar niet tegen televisiereclame als aanvullende inkomstenbron, voor een open bestel en voor meer samenwerking in de omroep. Maar het wachten was echter op de “juiste” coalitie om deze beleidslijnen in een wettelijke regeling om te zetten. Het toenmalige kabinet gunde het tweede net enkel aan de NTS en de omroeporganisaties. Maar de druk groeide sterk om ook andere gegadigden toe te laten door middel van een nieuwe omroepwet . Nu het uur van de waarheid aangebroken was, verenigden de belangrijkste aanvragers voor een zendvergunning zich hals over kop: OTEM, Open Bestel, TVN en TROS (opgericht door “vrienden van de REM”). Minister Bot zei toe dat hij voor 1 maart 1965 in een nota de regeringsplannen over de omroep te zullen ontvouwen. In februari bezweek het confessionele-liberale kabinet en er werd al snel een overeenstemming bereikt tussen de fracties van het nieuwe confessioneel-socialistsch kabinet over de grondslagen van een nieuw radio- en televisiebestel. Nu kon er op alle nog openstaande ideeën, wetsvoorstellen en moties ingehaakt worden. Zo traag als eerder de wetgevende arbeid verliep, zo vlot ging het nu. Op 28 mei 1965 presenteerde minister Maarten Vrolijk van het nieuwe departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappij (CRM) zijn nota Open Bestel. Nadat de Kamer zich in juli 1965 met de hoofdlijnen van het open bestel akkoord had verklaard, ging het “overgangsbestel” in, een periode waarin voorbereidende maatregelen werden getroffen. Eind april 1966 kwam de ontwerp-Omroepwet af. Maar helaas kon het werk niet voltooid worden door de val van het kabinet-Cals door een financieel geschil. Marga Klompé, minister van het CRM mocht begin 1967 het karwei afmaken. Op 18 januari 1967 ging de Tweede Kamer in grote meerderheid met de ontwerpwet akkoord, en een maand later deed de Eerste Kamer hetzelfde. Een wet waarop 20 jaar gewacht was werd alsnog in haast afgehandeld.
Het Open Bestel De wet trad in werking op 29 mei 1969. De positie van de bestaande omroepen werd wel behouden maar er kwamen een paar fundamentele wijzigingen in de omroepstructuur die de weg voor nieuwe (commerciële) omroepen vrij maakte:  Er werd ongeveer 5% van de zendtijd gereserveerd voor kleine nieuwe zendgemachtigden. Het belangrijkste toegangscriterium voor omroep-organisaties was het zogenaamde “stromingsartikel”; de organisaties moesten “gericht zijn op de bevrediging van in het volk levende culturele en godsdienstige dan wel geestelijke behoeften”. Ook werden er verschillende niveau’s aangebracht die de uiteindelijke zendtijd van een omroep organisatie bepaalden, afhankelijk van het aantal leden. Een nieuwe kleine zendgemachtigde kon van aspirant-status uitgroeien tot A-status. Zo werd de TROS als eerste tot het bestel toegelaten. De legale opvolger van de REM kreeg in oktober 1966 de aspirant-status, had een jaar later al de C-status bereikt en zou in 1974 de A-status bezitten. Zo ook de geheel nieuwe zendgemachtigde; de Evangelische Omroep. Die behaalde in 1972 de C-status. REM’s tijdgenoot Veronica zou pas in 1976 tot het omroepbestel toe treden. Het idee van een commerciële omroep werd niet verwezelijkt, maar reclame werd wel toegestaan voor 24 minuten per dag. Deze stond echter geheel los van de programmaverzorging. Voor de inning en de organisatie van de reclamegelden werd een afzonderlijke organisatie opgericht: de Stichting Televisie Ether Reclame (STER). Vanaf januari 1967 was er reclame op de radio en vanaf 1 maart 1968 ook op de televisie . Zo heeft de politiek tot het uiterste, en met succes, geprobeerd om zonder al te grote principiële toegevingen de commercie in te passen. Maar zij heeft wel de externe concurrentie van de REM ingeruild voor de interne concurrentie van de TROS, die vanuit verzuilde optiek bekeken wel degelijk heel wat ongewenste moderniteit met zich mee bracht. Maar die zou pas in de jaren 70 voor echte problemen gaan zorgen . De jaren 70: De speculatieve hausse Op 11 mei 1973 werd het kabinet-Den Uyl beëdigd. Voor het eerst in de geschiedenis had Nederland een echt links kabinet. Nu zou eindelijk een begin kunnen worden gemaakt met de hervorming van de samenleving, die eigenlijk in de jaren zestig al aangepakt had moeten worden. Dit progressieve kabinet zou gaan zorgen voor de rechtvaardige spreiding van kennis, inkomen en macht. De omstandigheden waren aanvankelijk gunstig, maar een paar maanden nadat het nieuwe kabinet zijn mooie voornemens had geformuleerd, manifesteerde zich de oliecrisis en raakte de wereldeconomie in de eerste ernstige recessie sedert de Tweede Wereldoorlog. De hervorming was zowel cultureel als economisch op een slecht moment begonnen. Er kwam een forse inflatie en een einde aan de betrouwbare monetaire orde. De investeringen liepen al sinds 1970 terug en de werkeloosheid nam toe. De hele samenleving en met name de overheid had zich in de jaren 60 ingesteld op een jaarlijkse, forse economische groei. Door de recessie leidde dit tot permanente begrotings problemen. Maar aanvankelijk realiseerde niemand zich hoe ernstig deze economische trendbreuk van 1973-’74 was. Men ging uit van een conjucturele terugslag die het beste bestreden kon worden met economische stimulering. Ook het Nederlandse aardgas bracht door de oliecrisis veel meer op en zowel bedrijven als burgers profiteerden van het feit dat het inflatiepercentage hoger was dan de hypotheekrente. Niemand kon zich voorstellen dat deze paradijselijke toestand niet eeuwig zou duren. Maar hiervoor zou men wel gestraft worden. De klap De zwakke economische positie van Nederland zou pas blijken in 1979. Toen deelde de tweede oliecrisis de Nederlands economie een klap uit, die het land gedurende enige jaren in een toestand van halve bewusteloosheid bracht. Uit eindelijk op 22 maart 1977 diende het kabinet zijn ontslag in vanwege politieke onenigheid tussen de progressieven en de confessionelen over de maatschappijhervorming. In mei waren de nieuwe kabinets verkiezingen en na enig politiek rumoer had Nederland weer “ouderwets” een confessioneel-liberaal kabinet. Het nieuwe kabinet-Van Agt zou de inflatie bestrijden en het bedrijfsleven versterken. Zo zou het het puin dat het kabinet-Den Uyl had achtergelaten gaan ruimen. Maar uiteindelijk maakten ze de puinberg alleen maar groter. Ook veel Nederlanders kwamen zelf in de problemen door hun veel te hoge hypotheek lasten die ze in de eerdere jaren van “voorspoed” op zich hadden genomen. En het was nog lang niet voorbij. In de daaropvolgende jaren zou Nederland nog door 3 wereldwijde economische recessies getroffen worden. Vertrossing Het open bestel werd een succes. De twee nieuwe algemene omroepen TROS en Veronica groeien razendsnel. Ze zijn niet verbonden aan een maatschappelijke of geestelijke stroming en kunnen dus algemene programma’s brengen. Hun programma bestond niet alleen uit populaire genres zoals series, films en amusement, maar in hun informative rubrieken probeerden ze ook een populaire aanpak te realiseren door “zware” onderwerpen af te wisselen met “lichte”, door lichtvoetige presentatie en door korte flitsende presentaties. Op deze wijze weten deze jonge omroepen samen meer dan 1,7 miljoen leden te verwerven. In feite zijn zij het bewijs dat steeds meer kijkers en luisteraars geen boodschap meer hebben aan de verzuiling. De ideologie van niet verbonden te zijn met een geestelijke of maatschappelijke stroming is juist de ideologie die in omroepland die weerklank vindt. Niet omdat dit een ideale manier van televisie maken was, maar omdat dit de enige manier was om zich te wapenen tegen het succes van de jonge omroepen. Eén voor één gooien de bestaande omroepen het roer om. Ook zij gaan steeds meer pretentieloze programma’s brengen. Niet de behoefte van een maatschappelijk deelpubliek maar de snel inlosbare wensen van de grootste gemene deler van het kijkerspubliek worden meer en meer uitgangspunt. Deze popularisering kreeg de term “vertrossing”, genoemd naar de omroep die dit verschijnsel in ons land op grote schaal heeft gebruikt. De VPRO en de EO daarentegen deden hier niet aan mee. Zij stelden nog steeds hun identiteit voorop en maakten enkel programma’s voor hun eigen achterban. Niet alleen de televisie maar ook de Nederlandse radio lijdt onder de vertrossing. Hilversum 3 opgezet in de jaren 60 om te concurreren tegen de etherpiraten is inmiddels een echte popzender geworden en laat haar programma’s steeds vaker presenteren door discjockeys die afkomstig zijn van Veronica en Radio Noordzee. Vooral de eerste nieuwe omroep, de TROS, teert gretig op de bekendheid van deze mensen. Als Veronica moet stoppen met uitzendingen vanaf zee, neemt de TROS de zeer populaire Veronica Top 40 van haar over. Deze wordt in 1976 weer overgenomen door Veronica die Hilversum 3 kwam versterken. Zenderkleuring Dit betekent grote winst voor Hilversum 3 maar tegelijkertijd juist groot verlies voor Hilversum 1 en 2; in 1978 is de luisterdichtheid van de popzender alléén al 19.2 procent, terwijl de twee andere Hilversumse zenders samen nog maar 5.1 procent halen. Dit werd veroorzaakt doordat de twee oude zenders nog steeds een volledig programma brachten; kinderuurtjes, spraakmakende jazzprogramma’s, godsdienstige uitzendingen en actuele informatieve programma’s wisselden elkaar af. Hilversum 3 daarentegen had één duidelijk programma; nm. Popmuziek. Deze duidelijkheid werd kennelijk gewaardeerd door de luisteraars. Daarom werd in 1979 de zenderkleuring ingevoerd waarin elke zender een genre vertegenwoordigd; - Hilversum 1 brengt informatie en lichte muziek. - Hilversum 2 brengt het gesproken woord. - Hilversum 3 brengt als vanouds popmuziek. - En de nieuwe zender Hilversum 4 die vanaf 28 December 1975 uitzond brengt al vanaf het begin alleen maar klassieke muziek. Maar deze rigoreuze poging om het publieke bestel er weer bovenop te helpen wordt geen succes.
Kritiek op de vertrossing Toch werd er nog geprobeerd om het publieke bestel te redden. Ontwikkelingen als “vertrossing” en “persconcentratie” werden met zorg gade geslagen. Harry van Doorn, minister van CRM, probeerde zich daarom inhoudelijk te bemoeien met de omroep. In zijn vermaard geworden Nota over het Massamedia-beleid uit 1975 legde hij, geheel in overeenstemming met de tijdgeest, vooral de nadruk op de politiek-maatschappelijke taak van de media; “De massamedia vormen op grond van hun informatieve, commentariërende en kritiserende functies en als middelen voor cultuurvorming niet alleen een construerend deel van de democratie, zij zijn het hart van de openbaarheid zonder welke onze maatschappij niet volgens de geldende regels en doelstellingen kan functioneren.” Vanuit deze invalshoek maande hij de zendgemachtigden om toch vooral ernst te maken met hun informatieve en opiniërende rol. Achteraf gezien kan het mediabeleid van minister van Doorn beschouwd worden als de laatste poging om de traditionele uitgangspunten van de verzuiling nieuw leven in te blazen. Zijn streven oogstte in zijn dagen weliswaar veel waardering, maar heeft tot weinig doeltreffende maatregelen geleid. Zijn pogingen om de TROS te corrigeren en om Veronica buiten het bestel te houden leden juridisch schipbreuk. Aanvankelijk was er vooral ideologische kritiek binnen de zuilen op de vertrossing. Zo werd binnen de achterban van de VARA in 1976 de Werkgroep Socialischtisch VARA actief. Die pakte fel uit tegen de vrijblijvende en populaire aanpak van deze omroep en was van mening dat het socialisme, in het bijzonder het parij trekken voor de “onderkant” van de maatschappij, weer centraal moest staan in de programmering. Ook de economische kant baarde onrust. De scheiding tussen publieke taak en commerciële nevenactiviteiten werd steeds schimmiger. Sponsoring en merchandising begonnen een zorgwekkende omvang te krijgen. Een nieuwe bedreiging; de kabelexploitant In het najaar van 1979 brak er paniek uit in Nederland. Kabelexploitant Deltakabel had aangekondigd om vanuit Vlaanderen het commerciële televisieprogramma van het Luxemburgse RTL te gaan verspreiden naar Nederlandse kabelnetten. Velen zagen deze actie als de eerste bres in de dijk van het Nederlandse omroepbestel en als een bedreiging voor de nationale culturele identiteit. Een grote Kamermeerderheid van CDA en PVDA vroeg daarop de regering bij motie om de doorgifte van buitenlandse commerciële stations via Nederlandse kabelnetten te verhinderen. De dreiging kon afgewend worden, maar het besef heerste dat de reddingspoging ditmaal slechts uitstel, en geen afstel, zou betekenen. Door deze adempauze werd de overheid in de gelegenheid gesteld om een nieuw beleid te ontwikkelen. De jaren 80: De kater van de welvaartsjaren Ook in het begin van de jaren 80 werd Nederland nog 3 maal getroffen door de wereldwijde economische recessie. De combinatie van de hoge rente en de recessie werd veel bedrijven noodlottig. Massaal gingen bedrijven failliet. Met het gevolg dat Nederland met een van de hoogste werkeloosheids percentages van Europa kwam te zitten. Nederland werd naar verhouding zwaarder getroffen dan de andere landen, juist omdat de noodzakelijke aanpassingen in de jaren zeventig waren uitgebleven. Het bezuinigen van collectieve uitgaven wilde niet lukken, terwijl de belastingopbrengsten alleen maar verminderden door de recessie. De bestuurlijke en economische crisis, daar was men het over eens, was van structurele aard en eenvoudige oplossingen waren niet voor handen. Nederland leek te worstelen met de kater van dertig jaar ononderbroken welvaartsgroei. Door onenigheid over het aanpakken van sociaal-economische problemen volgde er een uiterst moeizame formatie na de verkiezingen van Mei 1981. Met tegenzin kwam het tweede kabinet-Van Agt tot stand. Een van begin af aan gedoemd kabinet. Door ernstige financiële tegenvallers kwam er ook niets terecht van de plannen om de werkeloosheid te reduceren. Omdat Van Agt schoon genoeg had van regeren kwam het kabinet vanaf 4 November ’83 onder leiding van Lubbers die in de loop der jaren zou uitgroeien tot een alles dominerende politicus. De no nonsense-jaren De regering Lubbers zette een hele ander politieke toon dan zijn voorgangers, vandaar dat al spoedig van een no nonsense-beleid werd gesproken. De regering zette grote abrupte bezuinigingen door die Nederland er weer bovenop zouden moeten helpen. Ze trok zich maar weinig aan van het lawaai dat de belangengroepen maakten. Dit was natuurlijk alleen maar mogelijk door de camamiteuze toestand van de economie. Niemand geloofde meer in de maakbare samenleving van de sociaal-democraten. Verzakelijking Het maatschappelijk klimaat veranderde sterk ten opzichte van de jaren zeventig. Nieuwe gedragspatronen manifesteerden zich. De prestatiemoraal, in de jaren zestig uit de mode geraakt, keerde in de jaren tachtig weer terug. Het werd weer acceptabel, zelfs benijdenswaardig, om veel geld te verdienen. Dit deed de ondernemer zijn come-back vieren. Hij was nu de redder in nood; zonder ondernemers kon het economisch welzijn van het vaderland niet gewaarborgd worden. De media kreeg ineens volop aandacht voor de economie en de industrie. Kenmerkend voor de nieuwe mythologie van de jaren tachtig was de yup, de young urban professional. Een yup is jong, heeft een vrijblijvende relatie met andere yup - geen kinderen natuurlijk - en verdient heel veel geld met lichte werkzaamheden aan de beurs of in de media. Het geld wordt uitgeven aan dure en moderne dingen. Het nieuwe mensbeeld. Daartegenover stonden nog steeds de oudere, ongeschoolde werkelozen. De slachtoffers van de recessie. Volgens cijfers van het CBS was ruim 17 procent van de afhankelijke beroepsbevolking werkeloos.
Herstel en nieuw begin Het kabinet Lubbers had de wind mee. In 1983 begon de wereldeconomie aan een onverwacht krachtig herstel dat door de Nederlandse economie op enige afstand aarzelend werd gevolgd. Het ging weer de goede kant op met de Amsterdamse effectenbeurs. Symbolisch was de betekenis van de afschaffing van de cent als betaalmiddel. Hiermee was het oude, vertrouwde Nederland definitief ter ziele, beweken aan de combinatie van welvaartsexplosie en inflatie. Vanaf 1984 zette het conjuncturele herstel zich krachtig voort. Dit zorgde in 1985 voor een vrij scherpe omslag in de maatschappelijke stemming. Uit opinie-onderzoek bleek dat de meerderheid van de bevolking voor het eerst sinds jaren weer optimistisch was over de toekomst en in het speciaal over de ontwikkeling van het eigen inkomen. In de eerste helft van de jaren 80 waren de Nederlanders wat behoudender gaan denken over de maatschappelijke ordening. Maar met het nieuwe optimisme van 1985 werden ze weer wat progressiever. Grote inkomensverschillen wekten ergernis en ruim de meerderheid vond dat er wel genoeg op de uitkeringen bezuinigd was. Toch bleef het werkeloosheidspercentage hoog. Er waren eind jaren tachtig wel 1 miljoen nieuwe banen bijgekomen, maar doordat vraag en aanbod in Nederland slecht op elkaar afgestemd waren was er toch te weinig werk voor handen. Vooral de het aantal langdurig werklozen werd nam aanzienlijk in omvang toe. De jeugd Veel mensen ervoeren de ontwikkeling naar minder strenge zeden als bevrijdend, maar langzamerhand kreeg men ook steeds meer oog voor de nadelen. Vooral in de opvoeding bleken er bezwaren te kleven. Ook de resultaten van de vrije opvoeding waren niet helemaal wat men ervan gehoopt had. Jongeren met gebrek aan respect voor autoriteiten, graffitie spuitend op elk ongerept stukje muur en zeurend om merkkleding om “erbij” te horen. Geen illusies meer over remedies tegen al die oorlogen maar tegelijkertijd zeer optimistisch over eigen toekomst; met een beetje je best doen moest een leuke baan met een aardig salaris erin zitten. Ook was er voor deze nieuwe generatie geen literatuur of godsdienst meer bij. De favoriete lectuur bestond inmiddels vooral uit stripverhalen en bladen als Tina, Viva, Privé en Muziek Expres. En voor degenen die het rationalisme en de stress van de consumptiemaatschappij niet meer aankonden was er nog altijd de oosterse mystiek. Vrijetijdsbesteding In de jaren vijftig, zestig en zeventig is het aantal vrije dagen sterk toegenomen en het aantal gewerkte uren per week afgenomen. In de jaren tachtig neemt het aantal gewerkte uren per week, ander dan verwacht, voor het eerst sinds dertig jaar weer in geringe mate toe. De grootste verandering in de besteding van de vrije tijd is veroorzaakt door de televisie. De modale Nederlander van twaalf jaar of ouder kijkt meer dan elf uur per week naar de televisie. Toch hoeft er nog geen vrees te bestaan voor massale kijkverslaving. Inde laatste jaren is de totale kijkdichtheid afgenomen. Aan “overige vrijetijdsbesteding”, en dat kan werkelijk van alles zijn, wordt meer tijd besteed dan aan de televisie. Kabeltelevisie Ondanks de recessie bleef Nederland zeer welvarend en een groot deel van de bevolking kon meeprofiteren van de technische verworvenheden van de nieuwe tijd. Steeds meer huishoudens werden verrijkt met dure keuken-, televisie-, radio- en muziekapparatuur. Ook het televisie aanbod werd sterk verrijkt. Inmiddels is een groot deel van Nederland voorzien van kabeltelevisie. Terwijl er in 1964 nog twijfel was geuit aan de wenselijkheid van een tweede televisienet, werd in de jaren tachtig door de invoering van kabeltelevisie het aanbod zo groot dat veel kijkers verslaafd raakten aan het zappen. Door de kabel was het nu mogelijk om ook televisiekanalen van verder weg te ontvangen; veelal buitenlandse commerciële televisiestations met 24-uurs programmering vol met programma onderbrekende reclame die de zender moeten bekostigen. Naast Nederland 1, 2 en het in 1988 opgestarte derde kanaal kon men ook doorzappen naar de BBC, CNN, Rai Uno, MTV, Sportnet en de commerciële Britse kanalen; Super Channel en Sky Channel. In ’89 zou dit rijtje zelfs aangevuld worden met “het vierde Nederlandse kanaal” RTL Veronique (RTL 4). Weer eens lijkt het omroepbestel ten dode opgeschreven. Om te voorkomen dat de oude omroepen straks buiten de boot vallen, starten de Europese Omroepen, die verenigd zijn in de European Broadcasting Union, een eigen satellietzender; Europa-TV. De NOS is een van de grote voortrekkers van het project. Op vijf Oktober 1985 gaat Europa-TV de lucht in. Het project mislukt echter. De andere landen zien niet echt de noodzaak in van het project dat dan ook na dertien maanden ten onder gaat aan financiële moeilijkheden. Buitenlandse commerciële concurrentie valt nog mee Overigens blijkt de concurrentie van de satellietzenders behoorlijk mee te vallen. Ze halen maar een beperkte kijkdichtheid.: Sky Channel en Super Channel nemen eind 1987 ieder nog steeds niet meer dan één procent van de totale kijktijd voor hun rekening. Ook het commerciële abonnee-televisiebedrijf FilmNet krijgt maar weinig klanten. Weer eens blijkt dat de mensen het liefst naar de Nederlandse zender kijken.: volgens de hiervoor genoemde cijfers uit 1987 nemen Nederland 1 en 2 in totaal 86 procent van de kijktijd voor hun rekening. Bovendien blijft men de produkties uit eigen land, en dan vooral drama en series, het meest waarderen.
Minister Brinkman en de Medianota De “no-nonsense” benadering en de vrijmakende intenties uit de nota beloofden de omroep meer dan de uiteindelijke maatregelen in de ontwerp-Mediawet van 1985 zouden waarmaken. De omroepen moesten zich beperken tot hun traditionele taak in de ether, terwijl de nieuwe diensten via kabel en satelliet (kabelkrant en abonnee-omroep) zouden toevallen aan de particuliere sector. De omroepen moesten zich ook houden aan een “volledig programma” voorschrift. Ze moesten kunnen aantonen dat hun programmapakket bestond uit de vastgestelde percentages van verschillende soorten programma’s. Ook de splitsing van de NOS in een omroepinstelling en een produk-tiebedrijf is een ingrijpende operatie die geheel past in het streven naar verzakelijking van het kabinet Lubbers 1. De Mediawet Na de affaire met de Kabelexploitant Deltakabel in 1979, wist de regering dat er stappen ondernomen moesten worden. Vanaf toen werden er medianota’s geschreven die uiteindelijk in ’87 resulteerden in de Mediawet die op 1 januari 1988 inwerking treedt. Een belangrijk verschil met de oude Omroepwet is de verzelfstandiging van het facilitair bedrijf van de NOS. De faciliteiten zijn ondergebracht in het commercieel opererende Nederlands Omroep Bedrijf (NOB). Een enorme groei van de Nederlandse markt voor onafhankelijke producenten, zowel op het gebied van faciliteiten als van programma’s, was het gevolg van deze privatisering. Daarnaast krijgen de omroepen een grotere zeggenschap in het bestuur van de NOS en omroepen kunnen hun produktiebudget naar believen besteden. Nieuw is ook het Commissariaat voor de Media. Dit instituut ziet toe op de naleving van de Mediawet. Het is opgericht omdat de rijksoverheid wat meer op afstand wil komen te staan van de landelijke omroep. De Mediawet bracht niet de doorbraak in de omroepverhoudingen die zij aanvankelijk leek te beloven. Nederlands derde televisienet In de hectische periode tussen Medianota en Mediawet wist Hilversum bovendien het derde televisienet in de wacht te slepen. Minister Brinkman kreeg in 1984 een motie voorgelegd waarin aangedrongen werd op een beslissing ten gunste van een derde televisienet “ter versterking van het publieke bestel”. Er kwamen verschillende voorstellen voor de invulling ervan, maar noch het derde net als extra zendtijd, noch als een net met een cultureel karakter kon de minister bekoren. Maar naar enig aandringen gaf de minister toch toestemming voor een onderzoek naar de mogelijkheid van Nederland 3 maar onder de voorwaarde dat kosten binnen een financieel limiet zouden komen te liggen. De NOS kwam met een uitgewerkt voorstel en op 30 augustus liet de minister weten zich te voegen naar de wens van de Kamer. Maar de programmering moest in handen komen van de NOS en kleine zendgemachtigden. Daarmee wilde de minister eventuele speculaties over een bestemming van het derde net voor commerciële gegadigden alvast de kop indrukken. Voor de financiering wilde hij extra “zwevende” STER-blokken inzetten. Op 4 april 1988, drie maanden na de invoering van de Mediawet, ging het derde televisienet de lucht in. Veel voorstanders van dit derde net hoopten met deze “terreinbezetting” een derde commercieel net te voorkomen. Het resultaat was een compromis dat in deze vorm slechts enkele jaren zou standhouden. Buitenlands of Nederlands? Sky en Super Channel zijn Britse satellietzenders maar zenden sinds halverwege de jaren 80 ook reclameboodschappen in het Nederlands uit. In 1988 beginnen ook twee commerciële radiostations via de satelliet uit te zenden: Radio 10 en Cable One. Beide zenders afficheren zich officieel als buitenlandse zenders, maar verhelen niet dat ze zijn opgericht om het Nederlandse publiek te bedienen. Ze brengen overigens een nagenoeg vergelijkbaar programma: vierentwintig uur per dag soft pop met een minimum aan presentatie. Beide radiostations lijken vooruit te lopen op de Europese Mediarichtlijn die een grotere omroepvrijheid zal bewerkstelligen. De Mediawet van 1988 lijkt dan ook al bij zijn inwerktreding al achterhaald. ATV/EPTV En de weg voor commerciële televisie en radio werd steeds breder. In het regeerakkoord van het tweede kabinet-Lubbers van 8 juli 1986 werd een nieuwe bepaling opgenomen. “Indien zou blijken dat tenminste drie A-omroepen het uitgangspunt van non-commercialiteit wensen te verlaten, dan zal voor hen de mogelijkheid van een commercieel telvisienet en een commercieel radionet alsnog worden vormgegeven via een nota van wijziging op het voorliggende wets ontwerp. Dit is voor de AVRO, de TROS en Veronica in combinatie met Elsevier, Perscominatie, Telegraaf en VNU reden om in slag te gaan met de regering om op één van de bestaande netten commerciële televisie te mogen beginnen. De gesprekken slepen zich een jaar lang zonder succes voort. Voornamelijk door de te grote eisen die deze omroepen stellen bleken de plannen onhaalbaar. In het voorjaar van 1989 leggen deze zogenaamde ATV-omroepen het hoofd in de schoot.
Het vraagstuk; TV10 en RTL Véronique Nagenoeg op het zelfde moment dat de ATV-omroepen hun plannen opgeven presenteren zich twee Nederlandse commerciële omroepen die beide in oktober van 1989 vanuit het buitenland willen gaan uitzenden. Dit zou mogelijk zijn door de “U-bochtconstructie”; Nederlandse programma’s die vanuit het buitenland uitgezonden in Nederland te zien zijn, een onbedoelde maas in de Mediawet. TV10 is een samenwerkingsverband van Peter Jelgersma en de televisieproducent Joop van de Ende. RTL Véronique is een initiatief van het al tientallen jaren bestaande Radio Télé Luxemburg, met radio- en televisiezenders vooral gericht op Frankrijk en Duitsland. RTL Véronique wordt voor een belangrijk deel vanuit Nederland gefinancierd, bovendien zijn er in de begintijd duidelijke banden met de publieke omroep Veronica. Ook TV10 en RTL Véronique verhullen overigens niet dat ze puur en alleen gericht zijn op het Nederlandse publiek èn Nederlandse reclamegelden. Het Commissariaat voor de Media start een onderzoek naar de status van TV10, RTL Véronique, Radio 10 en Cable One. De vraag is; zijn het Nederlandse zenders of buitenlandse. Nederlandse zenders moeten zich immers onderwerpen aan de Nederlandse wet, die geen commerciële omroepen toestaat. De uitkomst is niet eenduidig: Cable One en TV10 zijn volgens het Comissariaat inderdaad Nederlandse zenders. Al spoedig verdwijnt Cable One van de satelliet. TV10, het eens met zoveel fanfare gepresenteerde “sterrennet”, wordt opgeheven nog voor het ook nog maar één minuut heeft uitgezonden. De jaren 90: Nederlands eerste legale commerciële televisie Radio 10 mag blijven uit zenden en ook RTL Véronique krijgt de weg vrij. Zij zijn volgens het Commissariaat – en later ook volgens de Raad van State – wèl buitenlandse zenders. Hiermee kreeg Nederland als een van de laatste landen van Nederland een “duaal bestel”. En zo komt er vanaf 2 oktober 1989 buitenlandse, maar op Nederland gerichte commerciële televisie. Op die dag begint RTL Véronique met haar programma’s. Het signaal wordt verspreid via de satelliet en is dus alleen via de kabel (of eventueel via een eigen schotelantenne) te ontvangen. Vanaf februari 1990 zijn ook de sterren van Joop van den Ende te zien bij RTL Véronique, dat na een jaar omgedoopt werd tot RTL 4. Al snel bereikt de commerciële zender een marktaandeel van zo’n 25 procent. Het marktaandeel van Nederland 1, 2 en 3 samen loopt terug van 83 procent naar ongeveer 60 procent. Een tendens die overigens niet verschilt van de ontwikkeling in andere Europese landen waar publieke omroep opeens commerciële omroep naast zich krijgt. Maar in 1993 was de verhouding tussen de twee partijen al 31 om 53 procent geworden. De vraag rees of de Nederlandse omroepen tezamen wel een marktaandeel van 50 procent zouden weten te behouden. Deze 50 procent werd een voorwaarde die de minister stelde om het publieke bestel op de huidige voet (met drie televisie- en vijf radiozenders, met negen grote omroepen, met een totaalbedrag van 1,2 miljard gulden) voort te laten gaan. Misschien nog wel het grootste probleem voor de publieke omroepen was het opvullen van de leegte die alle sterren hadden achtergelaten die naar RTL4 vertrokken toen Joop van den Ende daar een contract aanging. Dit probleem werd opgelost door veel nieuwe televisiespelletjes en nieuw talent in grote showprogramma’s. Uiteindelijk brengen de Nederlandse omroepen zelfs meer amusement dan de voorbije periode, teneinde de concurrentie van RTL4 het hoofd te kunnen bieden. Begin juli 1993 wordt de komst van RTL5 aangekondigd. Een tweede loot aan de groeiende en qua kijkcijfers goed gedijende boom van het mediaconcern CLT uit Luxemburg. Sinds oktober 1993 zijn de eerste uitzendingen op televisie een feit. Meerjarenplan 1991-1995 Onder druk van de omstandigheden besluit de politiek de Mediawet opnieuw te wijzigen: binnenlandse commerciële omroep via de kabel wordt mogelijk gemaakt. Het wetsvoorstel treedt begin 1992 in werking. Ondertussen is het marktaandeel van RTL4 gestegen tot 28 procent. De STER-inkomsten zijn als gevolg van de toegenomen concurrentie met 100 miljoen op jaarbasis teruggelopen, waardoor de algemene omoepreserve in drie jaar uitgeput dreigt te raken. Het NOS-bestuur formuleert zijn antwoord op die dreiging in het “Meerjarenplan” 1991-1995”. Het organisatie-adviesbureau McKinsey & Co.,dat hiervoor onderzoek deed, wenst niet alleen de concurrentiekracht van de programmering op te voeren, maar benadrukt dat die programmering tegelijkertijd duidelijk anders van karakter moet blijven dan het aandbod van commerciële concurrenten. Verder voorziet het plan in een intensieve samenwerking tussen de verschillende omroepen op een net en de versterking in de programmering in “primetime”. Voor de intensieve samenwerking zouden de omroepen verdeeld worden over de drie netten. Dit betekende het einde van Nederland 3 in de vorm van “Cultureel net” zoals het in 1988 opgestart was. Een derde element uit het plan betreft de introductie van een gedifferentieerd bestel. De TROS en Veronica zouden op het tweede net een aparte status moeten krijgen. Hierbij wordt concreet gedacht aan een minder strak programmavoorschrift, meer reclamezentdtijd en de invoering van programmaonderbrekende reclame. Het tweede net krijgt dus het karakter van een “verdiennet”. De speciale status van de TROS en Veronica en de invoering van programma-onderbrekende reclame vinden echter geen genade in de ogen van de nieuwe minister van WVC, Hedy d’Ancona. Tussen omroep en politiek ontspint zich een discussie over de vraag hoe de publieke omroep dan wel gefinancierd moet worden. Geen commercieel avontuur Dan komt de minister van WVC met het plan om een commerciële omroep via de ether te beginnen (op de plaats van Nederland 2). De politiek zou graag zien dat de TROS en Veronica – twee omroepen die hun commerciële aspiraties nooit onder stoelen of banken hebben gestoken – dat commerciële net zouden bevolken. Tegen het bij voorrang beschikbaar stellen van een commercieel ether net aan 2 omroepen kunnen evenwel EG-rechtelijke bezwaren bestaan. De door de minister ingestelde commissie Donner moet bekijken of dat inderdaad het geval is. Deze commissie verklaart in 1992, mede op basis van de wijzigingen in in de Mediawet, dat de voorrechten van de publieke omroep zorgvuldig gemotiveerd en gerechtvaardigd moeten worden. Daarin past geen voorkeursbehandeling bij de toekenning van etherfrequenties aan voormalige publieke omroepverenigingen die het commerciële pad willen kiezen. De twee omroepen zien af van hun plannen om uit publieke bestel te treden. Met als ondersteunig het bestuurlijke “Meerjarenplan 1991-1995” wordt de nieuwe zenderindeling op televisie doorgevoerd, terwijl de radio voortbouwt op de daar reeds 15 jaar bestaande zenderkleuring. Met ingang van het seizoen 1992-1993 presenteert de publieke omroep zich volgens deze nieuwe aanpak aan kijkers en luisteraars. De andere toon van Hedy d’Ancona Na de zakelijke en afstandelijke toon die minister Brinkman van de centrum-rechtse kabinetten Lubbers I en II steeds ten opzichte van Hilversum betracht had, sprak hier een sociaal-democratische minister met een warm hart voor de publiek zaak. Haar voorganger had veel aandacht gegeven aan het bedrijfsmatige en organisatorische van het publieke bestel. Maar d’Ancona stelde dat de Nederlandse publieke omroep bij uitstek de taak heeft om de publieke functie te realiseren. Deze moet zich duidelijk in haar programma-aanbod onderscheiden van het aanbod dat door de commerciële markt wordt gebracht. De organisatorische ontwikkelingen en zeker ook de financiering van de publieke omroep dienen bij die taakopdracht aan te sluiten en niet omgekeerd.
Samenwerking In 1994 loodste de minister van WVC de gewijzigde mediawet door de Tweede- en de Eerste Kamer. De inhoud van de nieuwe wet is erg belangrijk voor de publieke omroep. Er is namelijk een gegarandeerde zendtijdvergunning van vijf jaar in opgenomen. In die periode moeten de publieke omroepen in intensieve samenwerking komen tot een nieuw bestel, dat zich met krachtig en kwalitatief hoogstaand programma-aanbod duidelijk onderscheidt van commerciële etherbespelers. De reeds ingevoerde zenderindeling is een van de belangrijkste instrumenten. De zenderidentiteit van de drie netten moet de identiteit van de verschillende omroepverenigingen gaan overstijgen. De vijf-jaren concessie geeft de omroep volop de gelegenheid om, zonder direct en voortdurend op de kijkcijfers te letten te werken aan een sterk en verantwoord programma-aanbod. Veronica gaat commercieel Met ingang van 1 september 1995 verliet de Veronica Omroep Organisatie het publieke bestel om samen met Endemol als het eerste Nederlandse commerciële station door het leven te gaan. Ook had Veronica/Endemol plannen om meerdere radio- en televisiezenders te exploiteren. Het initiatief werd gesteund door de meerderheid van de publieke omroep, die met deze “strategische allitantie” het Luxemburgse RTL de wind uit de zeilen wilden nemen. Het huidige televisie-aanbod Inmiddels is het aantal Nederlandse commerciële stations sterk gegroeid. Na Veronica werd er door de Scandinavische commerciële omroep SBS een Nederlandse versie, SBS6 genaamd, opgezet. Deze omroep voegde een paar jaar geleden zelfs nog een tweede zender toe; Net5. Verder werd TV10 na een tweede fiasco FOX8. En kreeg Nederland een eigen 24-uurs Popmuziek-zender; The Music Factory, dat in tegenstelling tot de meeste andere Nederlandse stations niet uitzendt vanuit Nederland maar vanuit Londen. Ook op de Nederlandse radio wordt je overspoeld door allerlei zenders die een bepaald genre muziek brengen; veelal popmuziek maar ook klassiek, country, Hollands en vele andere genres. En het aantal televisiezenders wordt steeds groter. Maar deze uitbreiding brengt niet meer van het zelfde. Integendeel, je ziet nu al dat er op televisie in toenemende mate “specialistische” zenders bijkomen; nieuws-, sport-, kinder-, “life-style”- en muziekzenders. Televisie volgt hier een ontwikkeling die al veel langer op de radio te bespeuren is, namelijk het brengen van verschillende genres voor verschillende leeftijdsgroepen. De commerciële aanbieders zijn in luttele jaren overal in de meerderheid geraakt. De publieke omroep is binnen kort tijd een vreemde in eigen omgeving geworden. Conclusie: Ik trek de conclusie dat de opkomst en de sterke ontwikkeling van de commerciële omroep in Nederland niet te vermijden was. Historische achtergrond
De samenleving waarop de Nederlandse omroep oorspronkelijk gebouwd is, bestaat niet meer. De verzuilde samenleving van de collectieven heeft plaats gemaakt voor een ontzuilde samenleving van enkelingen, waarin mensen zelf bepalen hoe ze hun leven willen inrichten. Men creëert zijn eigen sociale leefomgeving. Zo selecteert de individuele Nederlander ook langs de lijnen van eigen smaak en levensstijl de omroep met het beste programma. De duurzame verbindingen ten gevolge van de verzuiling behoren steeds meer tot het verleden. Hierdoor is de kans dat de “consument” voor een commercieel amusements-gericht net kiest (zowel op televisie als ook op de radio) veel groter geworden. Door de grote stijging van welvaart die de Nederlanders in de jaren 60 plotseling meemaakten was het ook niet vreemd dat er al vrij vroeg in de geschiedenis van de Nederlandse televisie geluiden van commercialisering te horen waren. De combinatie van meer besteedbaar inkomen en hedonisme (vooral onder de jongeren) is een prachtige bron van inkomsten voor de commercie. Den Haag en de Nederlandse omroep zagen hier niets in, maar het uit Amerika overgewaaide gebruik van ether-reclame vond al spoedig plaats in het programma van illegale televisie en radio-uitzendingen van bv. de REM. De omroep zou vanaf dat moment steeds in strijd blijven met de commercie die blijft gedijen met de welvaart als voedingsbodem. Nederland had door de recessies van het begin van de jaren 80 wel wat tegenslag, maar bleef toch redelijk welvarend. En tijdens het herstel, midden jaren 80, werd het door de verzakelijking weer bewonderingswaardig om veel geld te verdienen. Geld en materialisme zijn aan de orde van de dag. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de komst van de yup. Ook de jongeren, zoals al eerder veronderstelt, waren en zijn nog steeds een zegening voor de commercie. De jongeren van de jaren 60 en 70 hadden geen boodschap meer aan de verzuiling en steunden dus niet meer vanzelfsprekend een bepaalde ideologische omroepvereniging. Daar kwam bij dat in de jeugd steeds minder interesse kreeg voor “zware” onderwerpen als literatuur en godsdienst. Nieuwe on-ideologische omroepen zoals de TROS en vooral (radio)Veronica zagen hier een belangrijke doelgroep in. Door de popmuziek en veel populaire televisiegenres wist ze veel jongeren te bereiken. De grote populariteit van Radio Veronica en de titel “de grootste omroep van Nederland” die zij kreeg als legale omroep bewijzen deze succesformule. De wetgeving De uitermate trage totstandkoming van een beleid rondom commerciële televisie springt wel erg in het oog. Het duurde twintig jaar voor er in 1960 een wettelijke regeling voor de omroep wordt vastgesteld (de Omroepwet) en ook de aanloop naar de mediawet was lang. Nadat in 1979 al duidelijk was geworden dat nieuwe regelgeving noodzakelijk was zou het nog tot 1987 duren voordat een beperkte wetswijziging aanvaard werd, en tot 1994 voordat een algehele herziening voltooid was. En dan nog worden er slechts zeer langzaam “bijstellingen” aangebracht. Veel overleg, adviezen en commissies doen er veelal jaren over om met de gewenste aanpassingen te komen en de betrokken partijen rijp maken voor nieuwe maatregelen. De verschillende partijen beschikken elk over de nodige macht en invloed, waardoor ze voor een oplossing op elkaars medewerking en instemming aangewezen zijn. Deze manier van werken kostte te veel tijd. Hiermee gaf de politiek de commercie tijd om door te broeden, en kwam ze vaak te laat met degelijke acties om haar tegen te gaan. Verder schoot de Mediawet meerdere malen tekort. Met de Omroepwet heeft Den Haag tot het uiterste, en met succes, geprobeerd om zonder al te grote principiële toegevingen de commercie in te passen. Door de intergratie werd TV-Noordzee de TROS en Radio Veronica werd VOO. Dit zorgde wel voor veranderingen in omroepland, maar intern. Deze tactiek van beperkte toegeving heeft het voor elkaar gebracht om de commerciële omroep meer dan een kwart eeuw tegen te houden. Maar het verbod op een Nederlandse commerciële omroep uit de Mediawet bleek al snel achterhaald door een maas in de wet. Door nieuwe technologiën als kabel en satelliet was het met behulp van de “U-bocht constructie” mogelijk om als commerciële omroep in Nederland een programma te verzorgen, zolang het zich maar zou profileren alszijnde een buitenlandse omroep. RTL Véronique kon hierdoor gewoon legaal gaan uitzenden. Hierdoor moest de politiek de doorgifte van Nederlandse commerciële televisie en radio via de kabel wel toestaan. Kortom; de nalatigheid, de bureaucratie en de onzorgvuldigheid van de politiek deed de strijd tegen de commercie in omroepland geen goed.
De idee-fixen van de publieke omroep In de loop der jaren werden er meerdere “oplossingen” bedacht, die de publieke omroep een betere toekomst zouden moet geven. Maar ze konden de gang van zaken niet tegenhouden. Door zelf een populaire zender op te richten hebben de publieke omroepen meerdere malen geprobeerd te voorkomen dat dergelijke commerciële zenders te veel macht zouden krijgen. Hilversum 3 zou radio-Veronica moeten bestrijden, Europa-TV de buitenlandse satelliet-zenders, en Nederland 3 de dreiging van commerciële televisie, maar echt effect hadden ze niet. Radio-Veronica bleef het populairst, Europa-TV flopte en Nederland 3 heeft de commerciële televisie in Nederland niet in de weg gestaan. Deze brave alternatieven konden nou eenmaal niet tippen aan de populariteit van de commerciële televisie en radio. Met de gewijzigde Mediawet van 1994 hoopte minister d’Ancona een nieuw publiek bestel te creeëren dat zich door een krachtig en kwalitatief hoogstaand programma-aanbod boven de commerciële zenders kon plaatsen. Hierbij had de minister uit het oog verloren dat het succes van de commerciële omroepen niet bij de hoogstaande kwaliteit van de programma’s lag, maar bij de populariteit. In deze haastige wereld zien de meeste mensen de televisie als een middel van ontspanning. Dit wordt vaak gevonden in populaire amusement en lichte informatie; het programma-aanbod van de commerciële televisie en radio. Overigens kwam het idee van een “Nationale Omroep” als redding voor de publieke omroep ook menigmaal boven. Maar het idee van dit beschaafde alternatief voor het verzuilde bestel dat na de Tweede Wereld Oorlog opkwam, heeft veel van zijn glans verloren. Verenigd tot één omroep zou men beslist sterker hebben kunnen staan tegen de commercie. Maar bestaande varianten in het buitenland, zoals BBC, VRT en ARD/ZDF blijken veel meer afhankelijk te zijn van politieke invloed en missen de vrijheid die de individuele omroepen in ons publieke bestel hebben. Daarom ben ik van mening dat ons duale bestel niet eens zo’n slechte situatie is. Zowel op de radio als op de televisie heeft men een ruime keus aan allerlei soorten programma’s. De commerciële omroep biedt veelal lichtere programma’s en amusement terwijl de publieke omroep in het algemeen wat zwaardere en culturele programma’s biedt. Maar ook binnen de publieke omroep kunnen de verschillende omroepverenigingen een eigen identiteit mee geven aan hun programma’s. Ondanks de ontzuiling is er nog steeds veel onderling verschil merkbaar. En dat is maar goed ook! Literatuuropgave: - Rossem, M. van, Jonker, E., Kooijmans, L., “Een Tevreden Natie”, Nederland van 1945 tot nu. - Wijfjes, H., met medewerking van Smulders, E., “Omroep in Nederland”, vijfenzeventig jaar meduim en maatschappij. - Geschiedenis van de Nederlandse Omroep., (NOS, 2000), http://www.omroep.nl/nos/gsd/mediawet.html - Meijden, B. van der, Wilschut, A., “Scheidsrechter of Zedenmeester?”, Politiek systeem en politieke cultuur in Nederland.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.