Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Bombardement op Nijmegen, 22 februari '44

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Scriptie door een scholier
  • 3e klas vwo | 7499 woorden
  • 13 maart 1999
  • 62 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
62 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inhoudsopgave
  • Inleiding
  • Deelvraag 1: Wat waren de gevolgen van het bombardement?
  • Deelvraag 2: Hoe was de organisatie van de officiële hulpverlening?
  • Deelvraag 3: Hoe kwam de hulpverlening op gang en hoe verliep deze?
  • Deelvraag 4: Hoe handelde men de identificatie en de begrafenis van de slachtoffers af en hoe zat het met de transportmiddelen?
  • Deelvraag 5: Hoe reageerde de Duitsers op het bombardement en welke hulp boden ze?
  • Antwoord op de hoofdvraag
  • Hoe heb ik het onderzoek aangepakt
  • Slotwoord

Inleiding

Onderwerp Bombardement op Nijmegen op 22-02-1944?
Hoofdvraag Hoe ging het met de hulpverlening na het bombardement op Nijmegen op 22-02-1944? Deelvragen 1) Wat waren de gevolgen van het bombardement? Deze vraag geeft een overzicht van de situatie waarin Nijmegen zich toen bevond en dus aangeeft wat er gebeurt moest worden. 2) Hoe was de organisatie van de officiële hulpverlening? Deze vraag laat zien welke voorzorgsmaatregelen Nijmegen had getroffen en hoe de organisatie en coördinatie van de hulpverlening was. 3) Hoe kwam de hulpverlening op gang en hoe verliep deze? *Geneeskundige hulpverlening *Brandweer *Politie *Opruimings- en hersteldienst *Sociale verzorging
Deze vraag laat zien hoe de hulpverlening in zijn werk ging. 4) Hoe handelde men de identificatie en de begrafenis van de slachtoffers af en hoe zat het met de transportmiddelen? De identificatie en begrafenis van de slachtoffers behoorde ook tot één van de dingen die gedaan moesten worden en dus niet vergeten mag worden. Bij veel soorten van hulpverlening was vervoer noodzakelijk, dus deze speelde een grote rol bij het bestrijden van de ramp. 5) Hoe reageerden de Duitsers op het bombardement en welke hulp boden ze? Omdat het een bombardement van de geallieerden was, was ik benieuwd of de Duitsers mee zouden helpen met de hulpverlening.

Deelvraag 1: Wat waren de gevolgen van het bombardement?

Dinsdag 22 februari '44 was de derde dag van de zogenaamde "Big Week", een grote geallieerde luchtoperatie onder de codenaam "Argument". Deze operatie moest ervoor zorgen de industrieën in midden-Duitsland in één klap te vernietigen. Voor 22 februari waren ondermeer als doelen gesteld: de Duitse steden Scheinfurt, Gotha, Ascherleben en Halberstadt. Veel Nederlandse steden lagen onder de aan- en terugvliegroutes. Nijmegen werd hiervan het slachtoffer doordat zij door een Duitse stad werd aangezien. Om 13.28 uur precies vallen de bommen. 16 viermotorige laagvliegende bommenwerpers komen recht op de stad af en werpen hun bommen. Er vallen 144 vijfhonderdponds brisantbommen op het stadshart en de hoek Krayenhofflaan-Marialaan, 150 splinter(fragmentatie)bommen op en rond het Kelfkensbos en op het Stationsplein. Er vallen ruim 800 doden en het grootste deel van het stadscentrum wordt verwoest. Via Kelfkensbos, St. Jorisstraat, Hoogstraat, Burchtstraat, Pauwelstraat en Oude Stadsgracht trekt een splinterbommenregen naar de Grote Markt. Van de St. Stevenstoren wordt het bovenste gedeelte weggeslagen. Het vernietigende spoor trekt verder richting Hezelstraat, Broerstraat over de Oude Varkensmarkt en de Koningstraat naar de Zeigelbaan (huidige plein '44). De Augustijnenkerk en de Carmelkerk annex klooster aan de Doddendaal worden ernstig beschadigd. Ook de Broerskerk, de St. Petrus Canisiuskerk aan de Molenstraat, de Franciscuskerk aan de Houtstraat en de Waalse kerk zijn geraakt. Vroom & Dreesmann en de Hema staan in brand. Hetzelfde lot ondergaat het Raadhuis, Hotel Metropole, het Oranjehotel, Keizer Karelhotel en Hotel Victoria. Verder zijn er vernielingen aangericht in de Lange Koningstraat, Korte Molenstraat, Kroonstraat, Achter Valburg, Bloemerstraat en Smetiusstraat. Het station is getroffen, net zoals de Krayenhofflaan met haar zijstraten en een deel van de Marialaan. De plaatsvervangend commandant luchtbescherming had een voorlopig verslag van het bombardement opgesteld. Daaruit mocht het volgende worden vermeld: MELDINGEN Achtereenvolgens kwamen per telefoon de volgende meldingen binnen: Kunstbescherming Waaggebouw: Groote Markt, Vroom en Dreesmann getroffen, zakt in elkaar, Stevenstoren getroffen, veel dooden en gewonden op Groote Markt. Dr. Plantenga, Plv. Hoofd Luchtbeschermingsgeneeskundige Dienst vanuit het station: Station getroffen, 80tal dooden op Stationsplein. Blokhoofd Terwindt bevestigt deze melding. Hoofdbureau van Politie meldt: Bominslag Valkhof-Hertogstraat, Hotel Metropole, Klooster St. Louis getroffen. Beide panden in brand, op straat vele dooden en gewonden, telefoniste en wachtmeester gedood. Een officier gedood. Pastorie Krayenhofflaan: Bominslag Krayenhofflaan hoek Marialaan, mensen onder puin. Vakleider B. van Horssen meldt: Bominslag Ziekerstraat hoek Molenstraat. Blokhoofd Cooymans meldt: Bominslag Augustijnenstraat
Blokhoofd Schuller meldt: Bominslag Houtstraat, waterleiding getroffen, dooden en gewonden. Blokhoofd Tesser meldt: Bominslag Lange Nieuwstraat hoek Oude Stadsgracht. Beide percelen branden. Politiepost Koninginnelaan meldt: Bominslag Molenweg en omgeving. Veel materieele schade. Geen dooden en gewonden. Geneeskundige Hulppost Gelderlander meldt: Bominslag en brand op Doddendaal.

Deelvraag 2: Hoe was de organisatie van de officiële hulpverlening?

De eerste reactie van veel mensen was: helpen waar je helpen kunt. De officiële hulpverlening, de bestaande organisatie en coördinatie van de hulpverlening, moest worden geregeld vanuit de commandopost luchtbescherming. Dit betekende dat bij luchtalarm of bominslag de hoofden van hulpdiensten en de vakleiders van de vrijwillige bescherming zich onmiddellijk moesten melden op de commandopost om van daar gezamenlijk de bestrijding van de ramp te regelen. Leden van uitruk- en hulpploegen gingen haastig naar de over de stad verspreide posten. De hoogste verantwoordelijkheid lag bij de burgemeester, de NSB-er Marius van Lokhorst, maar omdat hij sinds 17 december 1943 ziek was, moest hij zijn werk overlaten aan zijn plaatsvervanger Ir.H. Hondius, wethouder van de bedrijven en ook lid van de NSB. Majoor J.P.Z. van Asperen, de commandant luchtbescherming, was pas sinds augustus 1943 in functie, dus hij bemoeide zich die week voornamelijk met politiezaken en liet de leiding op de commandopost over aan de vaklieden B.H. Buiting en A.I. Oerlemans. De staf op de commandopost luchtbescherming was tijdens het bombardement nog gedeeltelijk aanwezig. Degene die er niet waren, waren al snel op hun post en ze nestelden zich voor ongeveer 6 dagen en nachten in de kille, benauwde kelders aan de Fagelstraat. Afhankelijk van de binnengekomen berichten zetten de hoofden van dienst een week lang mensen en materiaal in en pleegden met elkaar en met hun ondercommandanten in het veld overleg. Het is niet mogelijk om bij zo'n groot rampgebied de bestrijding van de ramp precies alle stappen volgens de juiste volgorde te volgen, maar bij de bespreking van de verschillende soorten hulpverlening bleek al gauw wat belangrijk was en welke problemen er waren. Aan de telefonisten in de commandopost luchtbescherming werd verteld alle meldingen van vernielingen op kaarten weer te geven (zie: Gevolgen van het bombardement). Deze kaarten vormden een triest beeld op de wand van de commandopost luchtbescherming. De bevelen van de commandopost werden niet alleen telefonisch, maar ook schriftelijk verstuurd. Dit systeem heeft een week lang goed gefunctioneerd.

Deelvraag 3: Hoe kwam de hulpverlenig op gang en hoe verliep deze?

Geneeskundige hulpverlening De eerste taak van iedereen die te hulp snelde was: gewonden van de straten halen en mensen uit brandende, ingestorte of instortende huizen te halen en deze naar het ziekenhuis, geneeskundige posten of snel ingerichte verbandplaatsen te vervoeren. Bij gebrek aan voldoende brancards werden daarvoor zelfs raamschotten en handwagens gebruikt. Het aantal slachtoffers was groot. Het aantal doden is nadien op maximaal 880 vastgesteld. Het aantal zwaargewonden op 440 personen (degene die op de rampplaats zelf geholpen zijn, zijn niet meegerekend), verder waren er zeer veel lichtgewonden. Dankzij de voortreffelijke samenwerking tussen artsen, personeel van de Geneeskundige Dienst (o.l.v. broeder C. Rooyens), Rode Kruis, E.H.B.O. en vaste kern luchtbescherming verliep de coordinatie van de geneeskundige hulpverlening uitstekend. Over de stad verspreid waren vijf goed ingerichte geneeskundige posten die na de ramp tot drie werden teruggebracht: 1 In de Twentsche Bank (huidige Algemene Bank Nederland), waarheen zoveel gewonden werden gebracht, dat de tegenover gelegen hal van het Luxortheater voor de opvang van al die gewonden moest worden ontruimd. 2 In de Zusterschool aan de biezenstraat, waar patienten uit de omgeving Krayenhoff- laan konden worden geholpen. 3 In een pand aan de Gelderlander aan de Hessenberg; deze post moest echter in de vroege avond worden ontruimd wegens naderende branden. Bij elk van deze posten waren er drie artsen en vijf tot acht E.H.B.O.-ers, maar spontaan en georganiseerd kwam er meer hulp beschikbaar. In principe waren de geneeskundige posten bedoeld voor de behandeling van lichtgewonden, zwaargewonden moesten zo snel mogelijk doorgezonden worden naar de dichtsbijzijnde ziekenhuizen. Er waren weinig ziekenwagens, en degene die beschikbaar waren moesten worden gebruikt om gewonden van de straten en uit de huizen te vervoeren. Binnen de geneeskundige posten moest nogal eens worden geïmproviseerd, zoals in de Twentsche bank, waar -zoals Dr.A. Lips zich weet te herinneren- water en gasvoorzieningen waren uitgevallen en bij kaarslicht en electrische noodverlichting moest worden gewerkt. Snel werden er ook provisorische opvangplaatsen voor gewonden ingericht, waar uiteraard alles moest worden geïmproviseerd, zoals: 4 Het wachtlokaal in het hoofdbureau van politie nabij het Valkhof. 5 Een school aan het Kelfkensbos. 6 Het Arbeidsbureau aan de Ridderstraat. 7 De winkel van Kreymborg, hoek Molenstraat-Ziekerstraat. 8 Het Oud-Burgeren Gasthuis aan de Molenstraat
9 De schuilkelder van Dobbelmann aan de Graafsedwarsstraat. 10 De Gasfabriek aan de Spoorstraat

11 De Duitse "Feldgendarmerie" aan de Van Schaeck Mathonsingel
Die middag werden drie noodziekenhuizen geopend met gemiddeld twee artsen en Rode Kruisporsoneel: a in het klooster Rivo Torto in Hees
b in het internaat De Klokkenberg
c in de ruimten onder de hoofdtribune van het Goffertstadion
De stadionruimten bleken echter niet bruikbaar als gevolg van het uitvallen van de gasverwarming. Van het functioneren van de spontaan ontstane geneeskundige hulpposten is hier een voorbeeld gegeven: de hulppost in de zeepfabriek Dobbelmann. In zijn verslag van 3 april 1944 maakte Ir.A.C. Beek, die zelf op onnavolgbare wijze hulp verleende, er melding van hoe de gewonden van het stationsplein zelfs per handkar naar de snel ingerichtte post in de schuilkelder van de zeepfabriek werden vervoerd. Daar verleenden in eerste instantie een verpleger en twee E.H.B.O-ers de eerste hulp. Via het Canisius-ziekenhuis kreeg Ir. Beek versterking van zes verplegers en een geestelijke. Bij het vervoer van de gewonden naar het Canisius moest behalve van de bedrijfsauto van de fabriek ook van paard een wagen gebruik worden gemaakt. Een situatie, die zich in september van dat jaar zou herhalen. In totaal werden bij Dobbelmann 60 tot 70 gewonden, onder wie ongeveer 40 zwaargewonden, geholpen. Rond 17.00 uur kon deze geneeskundige hulppost worden gesloten. Ir. Beek en de andere verplegers gingen toen ergens anders hulp verlenen. Ook in de huidige apotheek van Blommenstein in de Broerstraat werd een geneeskundige hulppost ingericht, maar die moest wegens dreigend brandgevaar snel weer worden opgeheven. Intussen was er in het Canisius- en Wilhelmina-ziekenhuis (het St.Radboud bestond nog niet) en in het St. Maartenskliniek handenvol werk te verrichten. Vele artsen, voor zover al niet in het rampgebied werkzaam, meldden zich. Al heel spoedig bleek dat men bedden tekort kwam. Zelfs in de gangen van de ziekenhuizen lagen gewonden. Het Canisius behandelde die dag 185 zwaargewonden. Men opereerde aan 7 tafels. De opnamecapiciteit was toen 600 bedden. Elke patiënt die ook maar enigszins ambulant was of naar huis kon, werd ontslagen. 's Nachts om 23.30 uur, volgens de Geneesheer-directeur, waren hier alle gewonden voorlopig behandeld. Het Wilhelmina-ziekenhuis, door de bezetter protestants-ziekenhuis genoemd, lag het dichtst bij het Kelfkensbos en kreeg 220 gewonden te verzorgen, van wie er 90 moesten worden opgenomen. Ook hier lagen, volgens Dr.A. Rijpperda Wierdsma, de gangen vol gewonden. Men opereerde aan twee tafels en in een rijdende operatiewagen van de Chirurgische ploeg Oost uit Arnhem, die eerder zowel op het rampterrein als in het Canisius was opgetreden. De normale capaciteit van het Wilhelmina was 130 bedden. In de St.Maartenskliniek (met een normale capaciteit van 96 bedden) werden veel patiënten met arm- en beenletsel opgenomen. Hier werden ongeveer 30 operaties verricht door G.F.J.M. Bär, de geneesheer-directeur, en door Dr. Ruhaak uit Leiden, die met een Haagse hulpverleningsploeg was meegekomen. In al deze ziekenhuizen moest snel samenwerking worden gezocht met oog- en tandartsen. De stroom van zoekende familieleden, het tekort aan bloed en het aanvoeren van dodelijk getroffen slachtoffers vormden omstandigheden, die de medische hulpverlening in ziekenhuizen en hulpposten ernstig deden stagneren. Het aantal slachtoffers aan Duitse zijde is niet precies bekend. De meesten van hen vielen in de Duitse Dienstposte, aan de Groote Markt, rondom het stadion en mogelijk in het Victoria-hotel. Het merendeel van hen werd door eigen Duitse diensten vervoerd en behandeld. Over het lijden van dieren is weinig bekend, maar ook dit moet afschuwelijk geweest zijn, zo bijvoorbeeld lag er een paard op sterven toen Dr. Plagenta zijn huis aan de spoorstraat verliet. Op zijn verzoek verlostte een passerend Duits soldaat het dier uit zijn lijden. Brandweer Toen plaatsvervangend burgemeester Hondius onmiddellijk na het bombardement op weg ging naar de hoofdpost van de brandweer, kwam hij daar commandant Roelofsen tegen, die geen contact kon krijgen met de alarmcentrale op het hoofdbureau van de politie en ook niet met de commandopost luchtbescherming omdat de telefoonlijnen niet goed functioneerden. Plaatsvervangend commandant M.J. Cappers had nachtdienst gedaan, sliep rustig en miste daardoor het luchtalarm. Pas een half uur daarna kwam hij in actie, meldde zich op zijn hoofdpost en werd door Roelofsen terecht doorgezonden naar de commandopost. Van daar vertrok hij weer snel, toen hij hoorde dat er geen water was en de stad dreigde af te branden, want het vuur plantte zich inmiddels sprongsgewijze voort. Cappers assisteerde op de hoofdpost in de Hertogstraat bij de verdeling van de hulpploegen van buiten de stad. Hondius schreef dat hij samen met Roelofsen langs het Raadhuis reed, waar in de onmiddellijke nabijheid een grote brand was en hij met hem ontdekte dat er geen druk was in de waterleiding. Dat werd een van de grootste problemen van de dag. Op de Groote Markt en op de hoek Broerstraat-Houtstraat zagen Hondius en Roelofsen weinig branden. Vervolgens reden ze naar de gasfabriek aan de Nieuwe Marktstraat en zagen een grote trechter in het wegdek op de hoek Nieuwe Marktstraat-Spoorstraat (waar nu ongeveer het belastingkantoor staat). Het water borrelde hier met geweld uit de grond. De hoofdleidingen bleken te zijn getroffen. Hondius gaf de opdracht tot afsluiting en beval de commandant brandweer zijn materiaal aan de Waalkade op te stellen, omdat was verteld dat de pompstations van de waterleiding waren uitgevallen. Via de commandopost luchtbescherming ging Hondius vervolgens naar het pompstation Heumensoord, waar hij -volgens zijn verslag- zelf de machines weer liet draaien. Aansluitend overlegde hij op de hoofdpost van de brandweer met de inmiddels in Nijmegen gearriveerde landelijke hoofdinspecteur van het brandweerwezen, kolonel P.L. van Boven, en met zijn plaatsvervanger majoor W.A. Couzy, die vanuit die hoofdpost de brandweercorpsen uit de omgeving alarmeerden. Het blijft opvallend dat Roelofsen in zijn rapport van 26 februari 1944 met geen woord rept over zijn contact of zijn snelle rit door de stad met Hondius. Hij rapporteerde alleen maar: Waar telefonische verbindingen dus faalden en ik bemerkte, dat groote branden waren uitgebroken, heb ik persoonlijk al het brandweermateriaal van de hoofdwacht ingezet. Onderwijl kwam aan den hoofdpost aan de Majoor Couzy met wie ik overlegde, dat ik persoonlijk de leiding van het blusschingswerk zou inroepen. Derhalve begaf ik mij naar het rampterrein. Roelofsen kon en mocht dit doen, omdat op de hoofdpost voldoende deskundigheid voorhanden was, maar de rapportage van hem en Hondius stemmen niet overeen. De brandbestrijding leverde veel moeilijkheden op. Zo kon de eerste spuit, die Roelofsen vrij centraal inzette op de hoek Broerstraat bij gebrek aan water niets uitrichten. Velen zijn het er over eens dat -bij een normale watervoorziening- daar en op andere plaatsen de branden te lokaliseren waren geweest, waardoor een uitbreiding voorkomen had kunnen worden. Inmiddels had ook Oerlemans tijdens zijn rondgang door de stad kennis genomen van de zich snel uitbreidende branden. Toen hij op de commandopost geen verbindingsman aantrof, ging hij in het stadscentrum zoeken naar de commandant en ontmoette ongeveer om 16.00 uur aan de Waalkade kolonel Van Boven, die hem aan de hand van een kaartje aantoonde waar de verschillende branden waren en welk materiaal was of zou worden ingezet. Het waren dus Van Boven en zijn deskundigen, die het echte blussingsplan ontwierpen. Zeer nadrukkelijk schreef Van Boven in augustus '44 aan de Nijmeegse burgemeester: Dezerzijds werd de gehele hulpverlening geregeld -ook voorzoover dit tot de taak van den commandant behoorde- en voorts (werd) voor een niet onbelang- rijk deel de inzet van de hulpkrachten ter plaatse geleid. De mannen van de brandweer stonden voor een gigantische opgave. Ze moesten zo snel mogelijk mensen uit de brandende gebouwen halen en daarna met het blussingswerk beginnen. Onder aan de Grotestraat stonden drie autospuiten die het water uit de Waal zogen. Boven aan de Grotestraat stonden drie aanjagers, zodat men met de slangen door de Broerstraat kon komen. Er stonden spuiten op de hoogte van de Lage Markt en een aanjager op de hoek Ganzenheuvel waardoor de Hezelstraten bereikbaar werden. De vijver in het Kronenburgerpark werd gevoed door autospuiten in de omgeving van de spoorbrug. Via deze vijver ging het water omhoog in de richting van de grote branden aan de Doddendaal, Regulierstraat, Parkdwarsstraat en omgeving. Om ongeveer 20.00 uur was de brand ingesloten en de volgende dag 14.00 uur was het grote werk achter de rug. Tijdens deze brandbestrijding werden uit 18 gemeenten 664 brandweermannen met 72 brandweervoertuigen ingezet en werden 1065 brandslangen ter lengte van ruim 19 km gebruikt. De afzonderlijke groep "kunstbescherming" ondergebracht in het Waaggebouw en het stadhuis, was actief bij de branden op de Markt en in omgeving van de St. Stevenskerk. Zij bewaakte de Latijnse school en bluste een brand aan de achterzijde van het stadhuis. Ter bescherming van de monumenten was naast de Kerkboog een aparte pomp geslagen, met een capaciteit van ruim 90 m3 water per uur. Politie Het functioneren van de politie tijdens die dagen verdient afzonderlijke aandacht. Het Nijmeegse politiecorps telde 177 man. In eigen gelederen had de dood van de telefoniste B. Peters directe gevolgen. In de wachtkamer van het politiebureau werden tijdelijk gewonden ondergebracht. Uiteraard was de eerste zorg de afzetting van het rampterrein. Hiervoor waren veel mensen nodig. Er werd een beroep gedaan op de in Nijmegen in de St. Annastichting aan de Groesbeekseweg gevestigde staatspolitie, op het politiebataljon Schalkmaar, de Nederlandse Arbeidsdienst en tenslotte op vrijwillig personeel van de blokploegen uit niet getroffen wijken. 's Avonds rond 23.30 uur arriveerden 55 man uit Schalkmaar en op 23 februari 150 man van de arbeidsdienst. Met eigen mensen was op de middag van 22 februari rond 15.00 uur al een voorlopige afzetting gemaakt, maar deze kon nog niet streng worden gehandhaafd, omdat nog velen tussen de puinhopen naar hun doden zochten of door de naderende branden nog met ontruiming bezig waren en met goederen naar veiligere plaatsen sleepten. Bovendien had de hulpverlening toen nog geen vaste vorm aangenomen. Toen bleek dat grote hoeveelheden goederen op straat terecht kwamen, werd deze afzetting geleidelijk aan strenger en tegen de avond was de kring redelijk gesloten. Hierover was overleg gevoerd tussen Oerlemans, die de situatie had overzien, en de hoofdinspecteur, toen kapitein H.J.F. Heijgele. Het optreden van politiefunctionarissen was belangrijk, met name als zogeheten "Commandanten Plaats Ongeval" leidend en coördinerend optraden en de noodzakelijke contacten met de posten voor hulpverlening tot stand brachten. Hoofdwachtmeester M.H. Peters onderhield zo een telefoonpost vanuit de Krayenhofflaan, zijn collega G. Coolen vanaf de Grote Markt. Een uiterst belangrijke politietaak was de identificatie van de vele doden. Ofschoon via de ooggetuigen bevestigd , vormt plundering in die dagen een thans niet meer te achterhalen gegeven. Het betreffende dagrapport van de politie is waarschijnlijk verbrand. In het wel bewaard gebleven rapport van de politie-ordedienst wordt er met geen woord over gerept, hetgeen een bepaalde indicatie inhoudt. Weliswaar is er 's nachts op de commandopost over plundering gesproken, maar er was niet zo duidelijk sprake van plundering zoals in september 1944. Hardnekkig en waarschijnlijk juist is een verhaal van het schieten van Duitsers op plunderaars. Vele jaren later bevestigde de al eerder genoemde Klopper in een vraaggesprek dat er inderdaad gestolen werd. Ook werd gerapporteerd, dat bij het plaatsvervangend blokhoofd Th. Verheijen, die met grote ijver in de Krayenhofflaan hielp, f. 1000,- uit zijn jas was gestolen. Onder die omstandigheden was het een verstandige maatregel van Hondius tot en met zaterdag een avondklok in te stellen: na 20.00 uur moest iedereen, die niet bij de hulpverlening betrokken was, van de straat af. Opvallend is dat de desbetreffende officiële bekendmaking door de toen zieke burgemeester Van Lokhorst werd getekend; zij meldt onder meer dat ongure elementen hadden geprobeerd hun slag te slaan en "dat in mijn plaats wethouder Ir. Hondius aan de vele moeilijkheden het hoofd zal hebben te bieden". Geruchten over de plunderingen waren er te over. De Haagsche krant meldde dat er 18 plunderaars waren gefusilleerd, welk bericht door Hondius op 28 februari officieel wordt gedementeerd: "Niemand is gefusilleerd wegens plunderingen. Twee personen zijn gearresteerd, die zich daaraan schuldig hebben gemaakt". In een vroeger stadium hadden de Nijmeegse autoriteiten wel de oprichting van een grote "Ordedienst" gedacht. Al op 17 augustus 1943 had Hondius aan Heijgele, op het moment dat waarnemend commandant van de Nijmeegse politie, laten weten dat er op de kortst mogelijke termijn een ordedienst van 1 man op 1.000 inwoners moest komen, "zodat U bij rampen de beschikking heeft over een groter aantal functionarissen dan alleen de bezetting van Uw korps". Maar in februari 1944 bestond die ordedienst nog niet en hij zou er ook niet meer komen. Men moest derhalve doen met de beschikbare manschappen. Hoe een en ander in z'n werk ging beschreef Heijgele zonder enige franje in zijn rapport: "Kort na de inzet van de Nederlandsche Arbeidsdienstmannen bleek dat zij voor politiediensten vrijwel onbruikbaar waren. Op hun posten schonken zij meer aandacht aan het vrouwelijke schoon, waardoor de afzetting onvoldoende was." Opruimings- en hersteldienst De opruimingsploegen boden eerst assistentie bij de hulpverlening aan gewonden en bij het blussen van branden, daarna bestond hun taak in het ontruimen en slopen van gevaar lopende gebouwen. Bij deze werkzaamheden moesten nogal eens grote risico's worden genomen. De omstandigheid dat velen werden vermist, maakte het noodzakelijk snel massa's puin te doorzoeken. Onder de verontruste bevolking speelde zich aangrijpende tonelen af, zoals bij de Montessorischool aan de Lange Burchtstraat, waar brandweermannen nog acht kinderen konden redde, maar waar uiteindelijk 8 leraressen van J.M.J. met 20 kinderen de dood vonden. De volgende dag kon men meer systematisch gaan werken, nadat een aantal straten zoveel mogelijk puin- en glasvrij waren gemaakt. Bij de opruimingswerkzaamheden is heel veel extra en spontane hulp aan geboden. Praktisch alle particuliere bedrijven stonden grote groepen werknemers af, scholieren hielpen onder leiding van hun leraren. De Nederlandsche Heidemaatschappij kwam met mensen en goed materiaal te hulp; ook enkele Duitse groepen werden ter beschikking gesteld. In totaal waren ongeveer 2000 vrijwilligers per dag beschikbaar. Als klein voorbeeld van spontane hulpverlening mag hier worden genoemd van ongeveer twintig personen die onder leiding van blokploeglid Tom Boer (die in september 1944 bij eenzelfde hulpverlening het leven zou verliezen) werkte bij kledingmagazijn Haspels en de kleuterschool. Het Rode Kruis-lid Loes Versteegen identificeerde een aantal van de omgekomen meisjes van Haspels. De stoffelijke overschotten van de slachtoffers werden naar de overzijde naar het pand van C&A en daarna naar de Veiling gebracht. Deze groep borg tientallen doden. Met zijn ploeg van 50 man werkte L. Hirdes, technisch ambtenaar van Openbare Werken in de Krayenhofflaan, waar elf doden werden gevonden. De ploeg van technisch ambtenaar H. van de Wetering zwoegde in het hartje stad. De "Technische noodhulp", een door de Duitsers in het leven geroepen organisatie voor hulpverlening, werkte geheel zelfstandig, hetgeen wel eens tot fricties en spanningen leidde. De arbeiders, die voor de opruimingswerkzaamheden geworven of gevorderd werden, kregen een dagloon van f. 7,50. Op zondag 27 februari geschiedde de puinruiming het laatst onder leiding van de luchtbescherming. Omdat voor die dag veel kijklustige toeloop werd verwacht, was met de spoorwegen overleg gepleegd om alleen in dringende gevallen treinkaartjes naar Nijmegen te verkopen. Tijdens een rondleiding voor journalisten, begin maart 1944, zei de gemeentelijke woordvoerder (er werden toen nog 130 mensen vermist) over de bergingswerkzaamheden: "Al de mannelijke nieuwsgierigen kregen een schop in de hand en konden 4 uur lang puinruimen". De maandag na het bombardement gingen de vrijwilligers weer aan hun gewone werk. Ook de scholen begonnen weer. Die dag werd begonnen met de massale puinruiming. Het puin werd afgevoerd, onder meer naar een kolk voor de Nyma aan de Weurtseweg, het brandhout ging naar het voormalige fort Krayenhoff, het goede hout naar houthandel Key. De commandant luchtbescherming vroeg op 17 maart een gevarentoeslag aan voor manschappen, die niet-ontplofte bommen hadden geruimd. Deze toeslag bedroeg f. 6,- per persoon. Reeds tijdens de puinruiming werd aan onmiddellijke wederopbouw gedacht. Al op donderdag 24 februari 1944 had Hondius hierover een gesprek met de Algemeen Gemachtigde voor Wederopbouw, Dr. IJ.Z van der Meer. Binnen een maand was er zelfs een bouwbureau Njimegen geformeerd onder leiding van de architect W.J. Gerritsen uit Arnhem. Voor de wederopbouwplannen werd Ir.A. Siebens aangewezen. Ook kwam er een coördinatie van architecten tot stand, waarbij Ir. J.G Deur (die na de oorlog het stadhuis zou herbouwen) een rol speelde. Op 25 februari verscheen bericht nr. 1 van de Commissaris voor de opruimingswerkzaamheden. Daartoe was benoemd A. Soetens, van wie Hondius schreef: "een architect die in Oekraine degelijk werk had verricht". In dat eerste bericht komt de hoopvolle zinsnede voor: "Het moet onze trots zijn het vaderland te bewijzen, dat Nijmegen de uiterlijke sporen van zijn leed in den kortst mogelijken tijd uit weet te wissen". Het was toen uiteraard nog niet bekend, dat in september 1944 en in de maanden daarna de verwoestingen in Nijmegen als frontstad een veelvoud van de februari-ramp zouden gaan bedragen. Ook het toenmalige elektriciteitsbedrijf kampte met grote moeilijkheden. Hoogspanningskabels moesten worden ontkoppeld en bovenleidingen van de tram (een deel ervan lag op straat) snel worden gecontroleerd. Op het Stationsplein was een tram met volgwagen vernield; de bestuurder was dodelijk getroffen. Overigens is het opmerkelijk dat de tram woensdag al weer gedeeltelijk liep en de gehele tramleiding weer volledig in bedrijf was. Voor de gasfabriek en waterleiding waren de problemen niet minder groot. In verband met ontploffingsgevaar moesten gasleidingen worden afgesloten. Om 14.00 uur gebeurde dat al bij de Hezelpoort, bij het viaduct St. Anna, in de spoorstraat en in de Koolemans Beijnenstraat. Een dringende eis was voorts het sluitend maken van het watercircuit, zowel voor de brandblussing als voor de drinkwatervoorziening. Ook hier is snel en doortastend gereageerd: om 15.10 uur (volgens het verbindingslid op de commandopost van de Gemeente Gasfabriek en Waterleiding) was de drukregeling vanaf de Nieuwe Marktstraat en Heumensoord weer onder controle: "Zorg voor brandweer dus op dit punt weggenomen".
Sociale verzorging Om 20.00 uur 's avonds van 22 februari 1944 riep Hondius alle belanghebbende diensthoofden en de wethouders ter coördinatie van de sociale hulpverlening bijeen in "De Vereeniging". Hij deelde mee dat de meisjes HBS (thans bij de Schutse in gebruik) als centrale was aangewezen voor de afhandeling van alle aangelegenheden betreffende de ramp, zoals informatie over doden en gewonden, distributie, schadekaarten en financiële bijstand. Het gebouw werd daartoe nog 's nachts door Gemeentewerken ingericht. Ten behoeve van dit bureau werd geschoold personeel van verschillende gemeentelijke diensten aangewezen. De leiding over deze centrale van hulpverlening kreeg H. Wolzak, wethouder voor Sociale Zaken. Snel en regelmatig werden lijsten van doden en gewonden in de stad opgehangen en in de enige plaatselijke krant gepubliceerd. In de Veiling werd men alleen nog toegelaten met een speciale machtiging en alleen voor identificatie-doeleinden. Het merendeel van de daklozen zocht zelf onderdak bij familie en bekenden, maar een grote groep bracht nog de eerste nachten slapende door in de zalen van "De Vereeniging". Een tweehonderdtal kon al snel via woningbouwverenigingen aan voorlopig onderdak geholpen worden. De voeding van getroffenen en hulpcolonnes werd verzorgd via de "Nederlandsche Volksdienst", bepaald geen populaire instantie. Een paar cijfers: de beide centrale keukens hadden voor 22 februari hun normale hoeveelheid voedsel klaar: 1.700 liter. De volgende dag werd 11.201 liter voedsel uitgereikt: 4.824 liter via de keuken in de Fort Kijk in de Potstraat en 6.377 liter via de keuken in de Schonckstraat. In het rampgebied kwamen uitreikposten; zo was er een in het bekende restaurant "'t Silveren Seepeard" aan de Burchtstraat, een ander in het kringhuis van de NSB aan de Waldeck Pyrmontsingel. Alleen al in "De Vereeniging" werd op 23 februari bijna 3.000 liter voedsel uitgereikt. Ook de "Voedselcommissaris" en het "Rijksbureau voor massavoeding" waren ingeschakeld. Eerder door gebrek aan vlees gesloten slagerswinkels werden tijdelijk voor voedsel distributie weer geopend. Kleding en huisraad waren bijzonder schaars; een en ander was alleen op bonnen verkrijgbaar en de distributiedienst moest die schaarste problemen zien op te lossen. Wat opviel was een publikatie voor een grote inzamelingsactie van geld en goederen, welke op 14 maart 1944 zou beginnen. Namens de gemeente tekende Hondius deze oproep; C. Noorduijn namens de Nederlandsche Volksdienst. Voor het Dekenaal Fonds tekenden bekende stadgenoten: A.L. de Bruijn, J.F van der Staay en H.H.A.S Vrancken; voor de Nederlandsch Hervormde Gemeente B. Eekhoff en D. Monshouwer. De Nederlandsche Volksdienst stelde voor de drie getroffen steden Nijmegen, Arnhem en Enschede in totaal een half miljoen gulden beschikbaar. Dat de kerken naar eigen wegen bij de hulpverlening zochten lag voor de hand. Mgr. Mutsaers, de bisschop van Den Bosch, die al woensdagmiddag de getroffen stad bezocht, stuurde aan op een "Bisschoppelijk Comité Hulpactie Nijmegen", dat (los van de gezamenlijke actie) al op 25 februari een eerste bijeenkomst belegde. De beide kerkelijke hulporganisaties voelden helemaal nietes voor een gezamenlijk optreden met de Nederlandsche Volksdienst. Die eerste bekendmaking (van 2 maart) in de Nijmeegsche Courant was tegen de afspraak, zonder voldoende vooroverleg, gepubliceerd. Hierover ontstond grote ontstemming. Enige malen trad Hondius bemiddelend op en nam hierover contact op met het bisdom. Zij het niet zonder het nodige geschipper kon ieders eigen identiteit worden bewaard. Het probleem van de getroffen onderduikers werd door de L.O., de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers, aangepakt door voor deze categorie personen ongeveer 3.000 bonkaarten ter beschikking te stellen. De herkomst hiervan laat zich raden. Het zou onjuist zijn hier de geestelijke bijstand onvermeld te laten. Priesters en predikanten trokken naar het getroffen gebied en naar de ziekenhuizen en velen hebben zij in hun laatste ogenblikken een woord van vertrouwen op een ander en beter leven kunnen meegeven. Ook bij het ontzaglijk grote leed van de nabestaanden sprak de geestelijkheid steeds weer woorden van troost en bemoediging.

Deelvraag 4: Hoe handelde men de identificatie en de begrafenis van de slachtoffers af en hoe zat het met de transportmiddelen?

Identificatie De eerste avond waren er ongeveer 400 slachtoffers binnen de Veilinghal gebracht. In eerste instantie was een NSB-inspecteur van de politie met de leiding van de identificatie belast, maar omdat hij het werk niet aan kon kwam de inspecteur Berkhout die de leiding overnam en zijn eigen vertrouwde mensen meebracht. De dames H. de Haas en C. Vastbinder van de gemeentepolitie, enige rechercheurs en personeel van de geneeskundige dienst, van de vaste kern luchtbescherming en van particuliere bedrijven boden bij het kisten van de doden de nodige assistentie. Enkele artsen verrichtten de doodschouw. De resultaten van deze taken gingen op voorlopig rapport naar de commandopost, ter registratie, en van daar zeer snel naar de meisjes HBS. Hierbij speelde plaatsvervangend vakleider Huub de Bruijn een centrale rol. Er moest onder uiterst moeilijke omstandigheden en onder hoge druk gewerkt worden, maar het proces moest toch zo snel mogelijk afgerond worden van de Volksgezondheid. Over een ding was men het in ieder geval over eens: zo mogelijk geen massagraf. Een groot probleem was het krijgen van de nodige lijkkisten. Nijmegen had er die dag maar vijftien. De hele nacht werden de commandoposten van grote Nederlandse steden opgebeld. Dit was het werk van de verantwoordelijke leider Jacques Bitters. In de vroege ochtend van 23 februari reed om 7.00 uur de eerste trein met lijkkisten het Nijmeegse station binnen, namelijk twee wagons, gekoppeld aan de trein uit Zuid-Limburg. De luchtbescherming Maastricht was die nacht voorbeeldig coördinerend opgetreden. De stad Utrecht daarentegen vond het te riskant ook maar enig materiaal af te staan. Niet ieder slachtoffer kreeg een eigen kist, bijvoorbeeld de 19 omgekomenen bij kledingzaak Haspels werden in 7 kisten begraven. Omdat in de loop van de volgende dagen was gebleken dat vele slachtoffers nog niet geïdentificeerd waren, was er in de Veilinghal een tijdelijke Chapelle Argente ingericht. Op gesloten kisten lagen kledingstukken en andere voorwerpen van de slachtoffers. Op vrijdagmiddag 25 februari konden nabestaanden langs deze kisten gaan om alsnog de slachtoffers te identificeren. Begrafenis Over de plaats en de wijze waarop de slachtoffers begraven zouden worden is veel te doen geweest. Om organisatorische redenen werd afgezien van een gescheiden begrafenis op de kerkhoven Daalseweg en Rustoord. Men heeft er aan gedacht om de mensen te begraven op het nu nog bestaande weiland aan de Groesbeekseweg tussen Bosweg en klooster Marienbosch, waar genoeg ruimte was om alle mensen op te begraven. Dit voornemen bleek echter op korte termijn niet te realiseren. Tenslotte bleek voldoende ruimte aanwezig te zijn op de Algemene Begraafplaats aan de Graafseweg. Ook over de aard van de begrafenisplechtheid werd geheel verschillend gedacht. De leider van de NSB, Ir.A. Mussert, die woensdag de stad bezocht en later nog hierover contact opnam met Hondius, voelde voor een demonstratieve begrafenis. Hondius, die zich vast had voorgenomen onder deze moeilijke omstandigheden in overleg met alle betrokkenen de algemene hulpverlening zo goed mogelijk af te wikkelen, verzette zich fel tegen zo'n plan. Een manifestatie in de vorm van een grote bijeenkomst met politieke sprekers wist hij dan ook te voorkomen. Met de keuze op de Algemene Begraafplaats aan de Graafseweg kwam het probleem van de katholieken, die onder zulke gevoelige omstandigheden een begrafenis van hun dierbaren in ongewijde aarde niet zouden accepteren. De protestanten hechtten terecht aan hun eigen fraaie Rustoord. Hondius, die deze gevoelens respecteerde, pleegde overleg met G.W. van der Heijden, pastoor van de Stephanuskerk (Dr.J. Teulings, die toezicht had over een aantal kerken zat in Dachau) en met dominee J.A. van Selms. Men kwam overeen dat na het officieel afscheidswoord namens de burgerlijke gemeente beide kerkelijke bedienaren alsnog de binnen hun kerk geldende liturgische handelingen zouden verrichten. Groepen jonge mannen van de "Arbeidsdienst" groeven op de Algemene Begraafplaats kuilen van 4 meter breed, 1 meter diep en 25 meter lang, waarin telkens 2 rijen kisten werden geplaatst. Er werd een pad van 1,5 meter vrij gehouden, zodat nabestaanden de gelegenheid zouden krijgen bij de graven van hun dierbaren te komen. Er is op de begraafplaats 's nachts doorgewerkt. In de nacht van vrijdag op zaterdag zijn per trailer ruim 500 lijkkisten naar de begraafplaats vervoerd. Op zaterdagmiddag 26 februari om 14.00 uur begon de korte plechtigheid in de grote zaal van "De Vereeniging", georganiseerd door het gemeentebestuur. Hondius had deze plechtigheid niet in zijn bekendmaking vermeld, wel dat er bloemen konden worden bezorgd. Op het podium was een Chapelle Ardente ingericht, in het midden de baar met een onbekende dode. In de loop van de ochtend werden talrijke kransen en bloemen bezorgd. Frits Jakma speelde orgelmuziek van Bach, Händel en Grieg. De zaal vulde zich en de autoriteiten namen plaats op de eerste rijen. Tot grote verrassing nam Van Lokhorst het woord. Het was de enige keer die week dat hij zich in het openbaar vertoonde. Hij wenste, zo hij zei, in dit droeve uur temidden van zijn stadgenoten te zijn. Vervolgens sprak hij over een "georganiseerde massa sluipmoord" op Nijmegen, hetgeen dat voor vele aanwezigen de sfeer volkomen bedierf. Hij liep niet mee met de begrafenisstoet naar de begraafplaats. Van NSB-zijde werd die zaterdagmiddag om 16.00 uur een, wat men noemde, "belangrijke bijeenkomst" gehouden in het kringhuis aan de Waldeck Pyrmontsingel. Zoals blijkt uit de Nijmeegse Courant werd daar officieel ernstig geprotesteerd tegen de wijze waarop de slachtoffers naar hun laatste rustplaats waren gebracht. Hondius kreeg zelfs een berisping te incasseren van de kringleider, maar hij aanvaarde deze niet. Op zondag 27 februari bedankte hij in "De Vereeniging" de leden van de Technische Noodhulp en zegde hen daarbij een blijvend aandenken toe. De Duitse slachtoffers werden op maandag 28 februari op Rustoord begraven. Transportmiddelen Voor alle werkzaamheden van de hulpverlening waren veel vervoermiddelen noodzakelijk. Er bestond een zogeheten "Autovrachtdienst" die, in overleg met de Rijksverkeersinspectie, zeer snel het nodige rijdend materiaal leverde. Toch bleek de aldus beschikbaar gekomen capaciteit bij lange na niet voldoende. Tot een van de eerste maatregelen, die op de commandopost luchtbescherming werden genomen, behoorde de opdracht dat enige mensen naar hoofdwegen werden gezonden om auto's aan te houden en naar de Fagelstraat te dirigeren. Deze maatregel leverde binnen korte tijd zo'n 40 auto's op. Via de Autovrachtdienst waren op 27 februari 200 auto's beschikbaar. Hierbij kwam het vrijwillig aangeboden vervoer. De benodigde benzine kwam uit de door Duitse instanties vrijgegeven pomp van garage Lavoo aan de Berg en Dalseweg. De distributie ervan moest aan regels worden gebonden. In totaal heeft de commandopost benzinebonnen voor 20.000 liter weggegeven.

Deelvraag 5: Hoe reageerde de Duitsers op het bombardement en welke hulp boden ze?

Reacties Het lag voor de hand dat de Duitsers en NSB-ers dit bombardement gebruikten om propaganda te maken. Er verschenen sprekende affiches; radio, pers en film werden ingeschakeld. In vele bijeenkomsten werd felle kritiek geleverd op het optreden van de geallieerden. Zo wist het Algemeen Nederlands Persbureau te melden dat de Nederlandse "emigrantenregeling" aan het plan tot bombarderen haar goedkeuring zou hebben gehecht. Aan de andere kant probeerde men tijdens de Nederlandse uitzendingen uit Londen het leed te verzachten door te wijzen op de oorlogsnoodzaak en op de aankomende bevrijding. Ook de illegale pers liet zich niet bepaald onbetuigd. Hier is een voorbeeld van het felle taalgebruik uit die tijd: De NSB-er van Lokhorst, "burgemeester van Nijmegen", was er speciaal voor uit z'n bed gekomen. Hij stond voor een zaal vol leed en ellende te schelden op de geallieerden en suggeer- de den nabestaanden van de bijna 500 slachtoffers, dat zij nu toch wel genezen zouden zijn van hun sympathie voor de Aglo- Amerikanen, hun zoogenaamde bevrijders. Tijdens het bezoek aan het Nationaal Oorlogs- en Verzetsmuseum in Overloon op vrijdag 17 april heb ik een affiche opgemerkt van de Duitsers waarop stond: "Van je vrienden moet je 't hebben". Ik heb dat affiche nergens in boeken terug kunnen vinden, anders had hij hier zeker bijgestaan. Wel heb ik een andere gevonden, deze zal wel ergens tussen de andere afbeeldingen zitten. Er staat de volgende tekst op: Nijmegen 22-2-'44.....Anglo-Amerikaanse oorlogsvoering.
Bijdrage aan de hulpverlening De Duitsers hadden op een aantal manieren bijgedragen aan de bestrijding van de ramp: Geneeskundige hulpverlening: Omdat er zoveel gewonden waren, moesten er snel opvangplaatsten voor de gewonden ingericht worden. De Duitsers stelden de "Feldgendarmerie" aan de Van Schaeck Mathonsingel beschikbaar om daar gewonden op te vangen. De Duitse slachtoffers werden natuurlijk door de eigen Duitse diensten vervoerd en behandeld, maar dat spreekt voor zich. Politie: Plundering in die dagen vormt een niet meer te achterhalen gegeven, maar er was ook niet duidelijk sprake van. Hardnekkig en waarschijnlijk juist is het verhaal van het schieten van Duitsers op plunderaars. Dit was natuurlijk niet onze manier om plundering te voorkomen, maar het had een goede bedoeling en de politie had een taak minder. Opruimings- en hersteldienst: De Duitsers hadden een organisatie voor hulpverlening opgericht, namelijk de "Technische noodhulp". Deze groep werkte geheel zelfstandig en hielp de opruimings- en hersteldiensten. Naast deze organisatie werden er ook nog enkele andere Duitse groepen ter beschikking gesteld. Transport: De autovrachtdienst had op 27 februari 200 auto's beschikbaar gesteld die voor veel werkzaamheden van de hulpverlening gebruikt konden worden. De benodigde benzine kwam uit de door Duitse instanties vrijgegeven pomp van garage "Lavoo" aan de Berg en Dalseweg. De commandopost luchtbescherming heeft voor 20.000 liter benzinebonnen weggeven.

Antwoord op de hoofdvraag

Conclusie deelvraag 1 De gevolgen van het bombardement waren rampzalig: Er waren veel gewonden en veel gebouwen waren ernstig verwoest.
Conclusie deelvraag 2 De officiële hulpverlening was goed georganiseerd: Er waren hulpposten over de stad verspreid en iedereen wist wat zijn/haar taken waren als er een bombardement plaats zou vinden. Alles werd die dagen vanuit de commandopost luchtbescherming goed geregeld. Conclusie deelvraag 3 We kunnen zeggen dat de hulpverlening goed op gang kwam en goed verlopen is: Er waren veel vrijwilligers om die dagen mee te werken en alles was goed georganiseerd. Een nadeel was dat veel mensen, die verschillende taken hadden in de hulpverlening, niet aanwezig waren. Maar hiervoor konden gelukkig op tijd plaatsvervangers worden geregeld. Conclusie deelvraag 4 De identificatie en de begrafenis van de slachtoffers is niet op rolletjes verlopen. De mensen konden niet allemaal geïdentificeerd worden, er waren niet genoeg lijkkisten en het was lastig om de plaats, tijd en de manier waarop ze begraven zouden worden vast te stellen. Doordat de autovrachtdienst zoveel vervoermiddelen kon leveren, is de hulpverlening een stuk beter verlopen. Conclusie deelvraag 5 Dat de Duitsers dit bombardement zouden gebruiken om propaganda te maken was voorspelbaar, maar dat ze ook enige hulp zouden bieden was niet zeker. De hulp die ze boden stelde dan ook eigenlijk niks voor en het was ook het minste wat ze konden doen. Antwoord op de hoofdvraag Het ging heel goed met de hulpverlening, als je kijkt hoe groot de gevolgen waren van het bombardement. Er is toen door mannen en vrouwen, jong en oud gewerkt om hun stadgenoten in veiligheid te stellen en de schade aan de stad te herstellen. De hulpverlening verliep ook goed doordat zij goed was georganiseerd en omdat er voldoende vervoermiddelen waren, die bij heel veel instanties noodzakelijk waren. De identificatie en de begrafenis liep niet helemaal op rolletjes, maar dat kwam allemaal goed.

Hoe heb ik het onderzoek aangepakt?

Ik ben begonnen met een paar mogelijke onderwerpen verzinnen en informatie zoeken bij het Gemeente archief, de Openbare Bibliotheek en het Open Huis. Omdat ik redelijk laat was, waren veel boeken over de onderwerpen al verhuurd, maar in de Openbare Bibliotheek aan de Muntweg kon ik toch nog genoeg bronnen vinden over de "hulpverlening na het bombardement op Nijmegen in 1944". Toen ik de informatie had, ging ik de inhoud van de boeken grof doorlezen. Omdat ik nu wist wat er in stond ging ik een hoofdvraag en een aantal deelvragen bedenken en probeerde ze zo goed mogelijk op te stellen. Toen ik vond dat ze goed waren leverde ik ze in. Ik maakte nu een lijst met data waarop stond wanneer ik wat gedaan had (werkplan). Deze heb ik steeds gewoon ingevuld. Nadat ik mijn deelvragen, die goedgekeurd waren, terugkreeg, ben ik begonnen ze te beantwoorden aan de hand van de informatie die ik had. Nu ik wist hoe de hulpverlening verlopen was, heb ik me bezig gehouden met het antwoord op de hoofdvraag. Toen ik dát af had, ben ik aan het overige begonnen: aanpak v/h onderzoek, werkplan, uitleg bij de deelvragen, slotwoord enz. enz. Bij het werkplan kom je meer te weten over m'n aanpak.

Werkplan

Maandag 16 maart: Omdat ik de vorige les afwezig was, liep ik wat achter, maar ik heb die les gevuld met het bedenken van een paar mogelijke onderwerpen: Verovering van Nijmegen door de Duitsers, Jodenvervolging in Nijmegen en het bombardement op Nijmegen op 22-02-'44. Donderdag 19 maart: Omdat ik al om half één uit ben (o.a. geschiedenis valt uit), ga ik die dag pas mijn materiaal verzamelen. Ik ben eerst met pen en papier naar het Gemeente Archief geweest, maar het enige wat ik kreeg was het boek "Nijmegen tussen bezetting en bevrijding". Omdat dit boek maar heel weinig informatie bevatte en omdat je geen boeken mee mag nemen, ben ik naar de Openbare Bibliotheek gegaan. In de computer stonden veel bronnen over het bombardement op Nijmegen, maar die waren alleen nog verkrijgbaar in de bibliotheek aan de Muntweg, dus heb ik daar mijn bronnen gehaald: *Nijmegen tussen bezetting en bevrijding (!!!); samengesteld door F.M. Eliëns
vindplaats: Openbare Bibliotheek aan de Muntweg *Nijmegen waar oorlogsgeweld heerste; samengesteld door Co Eichelsheim
vindplaats: bieb aan de Muntweg *En toen vielen de bommen!; samengesteld door Márgita van Woerkom
vindplaats: bieb aan de Muntweg *Herdenking oorlogstijd en bevrijding 1984; uitgebracht door de historische vereniging Numaga
vindplaats: bieb aan Muntweg Maandag 23 maart & donderdag 26 maart: Proefwerkweek. Ik ben nog wel een keer langs het Gemeente Archief gegaan om nu specifiek iets te vinden over mijn onderwerp, maar tevergeefs. Donderdag 2 april: Ik lees mijn boeken grof door zodat ik ongeveer weet welke informatie erin staat. Hierna bedenk ik mijn hoofd- en deelvragen. Ook maak ik mijn voorlopige werkplan die ik later verder invul. Maandag 6 maart: Uitstapje naar Keulen! Omdat ik mijn deelvragen donderdag niet af had, lever ik ze nu vóór vertrek in.
Vrijdag 17 april: Bezoek aan Overloon! Geen informatie gevonden over mijn onderwerp. Wel: een poster van de Duitsers die zo propaganda wilden maken. Op de poster stond de bekende tekst: "Van je vrienden moet je 't hebben". Donderdag 23 april: Geschiedenis valt uit.
  1. Vrijdag 24 maart t/m dinsdag 5 mei
: Vakantie. Ik heb nu al mijn deelvragen beantwoord en alle bijbehorende plaatjes gekopieerd.
  1. Donderdag 7 mei
: Ik heb nu het werkstuk afgerond, het enige wat ik nog moet doen is het geheel in een mapje doen en de bijbehorende plaatjes inplakken.

Slotwoord

Ik wist natuurlijk al wel wat van het bombardement, maar ik had er nog nooit bij nagedacht hoe het daarna allemaal ging. Daarom vond ik dit onderwerp ook zo interessant en leuk om een werkstuk over te maken. Ik ben veel nieuwe dingen te weten gekomen. Het was wel lastig dat ik zo laat begonnen was, zodat veel boeken al verhuurd waren bij de bibliotheek, maar gelukkig waren er op de Muntweg nog zat over dit onderwerp.

REACTIES

H.

H.

Hallo Rene,

Ik ben maker van de website www.noviomagus.nl en ben voortdurend op zoek naar gastredacteuren die een werkstuk willen publiceren op deze website. Ik heb zojuist even vluchtig je werkstuk op scholieren.com gelezen en vind het erg interessant. Ik wilde je vragen er eens over na te denken of je het beschikbaar zou willen stellen voor mijn website.

Ik hoor graag van je.

Vriendelijke groet,

Henk Kersten
www.noviomagus.nl

22 jaar geleden

D.

D.

My name is Debbie Cook, I am from Australia. I am the daughter of Hendrik Franciscus Ruijters born 28.8.1930. My father had a sister called Anna Maria Catharina Ruijters born 6.7.1927 in Kerkrade died on 22.2.1944 in Nijmegen at the age of 16. "Overleden in WO II tijdens bombardement op Nijmegen." (this information was given to me) Can you tell me if we can find some information or photos or grave site regarding Anna Maria Catharina Ruijters.

Thank you
With Regards
Debbie Cook (Ruijters)

21 jaar geleden

H.

H.

Dear Debbie, Some information on your aunt is to be found on; http://www.oorlogsdodennijmegen.nl/persoon/ruijters/e0afa65e-9979-474b-9e32-47dd1b113eff.

8 jaar geleden

U.

U.

Hallo,
Ik heb een vraagje, ik hou mijn pws ook over het bombardement op Nijmegen. Ik heb wel het een en het ander aan boeken gevonden alleen vrij weinig informatie over de indentificatie en de begravenis. Aangezien jij redelijk veel kunt vertellen over de indentificatie en begravenis wou ik die informatie graag gebruiken. Alleen kan ik geen informatie gebruiken als ik niet weet uit welk boek het komt. Zou je mij misschien verder kunnen helpen?

alvast bedankt
Groetjes Ulrike

16 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.