Samenvatting scheikunde hfst 2
Stofeigenschap = eigenschap van een stof. Bijvoorbeeld: kleur,
geur, smaak en brandbaarheid.
Elke stof heeft een unieke combinatie van stofeigenschappen.
Je hebt 3 fasen waarin een stof kan voorkomen:
- Vaste fase.(ijs)
- Vloeibare fase. (water)
- Gasvormige fase. (gas)
Stofconstanten = een stofeigenschap die wordt uitgedrukt in een getal, gevolgd door een eenheid. (kookpunt, smeltpunt, dichtheid)
0 kelvin = -273 Celcius.
100 kelvin = -137 Celcius.
0 celcius = 273 Kelvin.
Als een stof overgaat van de vloeibare fase naar de gasvormige fase verspreiden de moleculen zich over een zeer groot volume.
Bij een fase-overgang veranderen alleen de bewegingsmogelijkheden van de moleculen, niet de moleculen zelf. De identiteit van de stof blijft behouden : er treedt geen chemische reactie op.
Waterstof en zuurstof zijn niet-ontleedbare stoffen à elementen.
ontleedbare stoffen à verbindingen.
Atomen = de submoleculaire deeltjes van een molecuul.
De massa’s van atomen en moleculen worden uitgedrukt in een speciale eenheid, de atomaire massa-eenheid (u). 1 u komt overeen met 1.66 x kg.
Index = het getal dat rechtsonder het symbool van een
atoomsoort staat.
Coëfficiënt = het getal dat het aantal moleculen aangeeft.
Edelgassen = komen 1atomig voor in de natuur. Bijvoorbeeld helium, neon, argon, xenon, krypton en radon.
Elementen komen in de natuur voor als:
- Losse atomen (He, Ne en Ar)
- Tweeatomige moleculen ( en )
- 4atomige en 8atomige moleculen.
- Als bouwwerk van regelmatig gerangschikte aan elkaar vastzittende atomen (C en Fe)
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden