Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 3

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 636 woorden
  • 17 juli 2006
  • 44 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
44 keer beoordeeld

Scheikunde PW H3 Zuivere stoffen en mengsels 3.1 Zuivere stof -> Een verzameling gelijksoortige moleculen (bestaat uit een enkele molecuul soort). 3.2 Mengsel -> Bestaat uit verschillende molecuul soorten
De stoffen die samen een mengsel vormen noemen we de componenten van dat mengsel. Als een stof voor het overgrote deel uit een enkele component bestaat en slechts voor een klein deel uit andere componenten, wordt het meestal een verontreinigde stof(kort ik af met vos) genoemd. Bij een vos blijkt de T op te lopen tijdens het smelten of verdampen van die stof -> Smelt-, kooktraject. Door het bepalen van het smelt-, kookpunt kun je bepalen hoe zuiver een stof is. Loopt de T tijdens de bepaling weinig op = vo dus weinig. Mengsels kunnen: 1. In deze fasen voorkomen: - gassen - vloeistoffen - vast
2. Wel of geen kleur hebben

3. Helder of niet helder zijn. (helder = lichtdoorlatend/ doorzichtig) 3.3 rivierwater = Altijd een mengsel
Mengsels van: Gassen: Door de beweging van moleculen in de gasfase ontstaat spontaan een mengsel waarin de componenten verdeelt zijn. (heel gelijkmatig) Vloeibare stoffen als hoofdcomponent: oplossingen, suspensies, emulsies. Vaste stoffen: Hier kun je een mengsel van krijgen door de stoffen fijn te wrijven in een mortier. (redelijk gelijkmatig) Oplossing -> Mengsel waarin de opgeloste stof is opgedeeld in losse moleculen die gelijkmatig verdeelt zijn. (oplossing is altijd helder) Oplosbaarheid -> Max. aantal g van een stof dat kan worden opgelost in een kg van een bepaald oplosmiddel. Een oplossing die deze max. hoeveelheid opgeloste stof per kg bevat, noemen we verzadigd. Bij bv citroenzuur en glucose is de oplosbaarheid oneindig, de oplossing gaat op een gegeven moment over in glucosestroop. Van veel vaste en vloeibare stoffen neemt de oplosbaarheid bij temperatuurverhoging in water toe. Bij gassen juist af. Suspensie -> Als je krijt oplost in water ontstaat een troebele witte vloeistof = geen oplossing maar een suspensie. Bestaat uit een fijn verdeelde vaste stof die zweeft in een vloeistof. Emulsie -> ondoorzichtig mengsel van vloeistoffen, waarbij druppeltjes van de ene vloeistof zweven in de andere. Als je een emulsie laat staan ontstaat er een tweelagensysteem (¡¥mengsel¡¦ waarin de vloeistof met de kleinste dichtheid drijft op de andere) om dit te voorkomen kun je een emulgator gebruiken deze stof voorkomt dat de vloeistofdruppeltjes de kans krijgen samen te vloeien. (vb emulsies mayo, halvarine) 3.4 Centrifugeren = Versneld bezinken (vaste stof heeft een grotere dichtheid -> zakt) Filtreren = het verschil in deeltjes grootte gebruiken. Vaste stof -> korreltjes kunnen niet door het filterpapier, vloeistof -> atomen wel door het filterpapier. 3.5 Extraheren = gebruik maken van het verschil in oplosbaarheid van de componenten. Geschikt voor het o.a het scheiden van mengsels van vaste stoffen. Extractiemiddel = het oplosmiddel dat je bij extractie gebruikt. Indampen = gebruik maken van de verschillen in vluchtigheid van de componenten. We laten het oplosmiddel verdampen waardoor de opgeloste stof achter blijft. Bij alcohol en hexaan moet je een koeler gebruiken. Geschikt voor het scheiden van oplosmiddel en opgeloste stof. 3.6 Destillatie = gebruik maken van verschil in kookpunt van de componenten. De vloeistof met het laagste kookpunt verdampt het eerst, deze wordt opgevangen en condenseert. Het niet verdampte component is het residu de verdampte het destillaat. Tijdens het overdestilleren van de laagstkokende stof blijft de temp constant. Pas als deze stof uit het mengsel is verdwenen, loopt de temperatuur verder op tot het kookpunt van het andere component is bereikt.
3.7 Adsorptie = VB = norit -> Stof kleeft als het ware aan het oppervlak bvb spons. 3.8 Chromatografie = Kun je niet gebruiken om grote hoeveelheden te scheiden. Gaschromatografie = Toont aanwezigheid + gehalte van stof aan. 3.9 Reagens = Een stof die wordt gebruikt om een andere stof mee aan te tonen, hij verandert van kleur als hij in aanraking komt met een andere stof. Overig
Absorptie = Stof wordt helemaal opgenomen en kan er niet meer uit vb. licht
Desorptie = Tegenovergestelde van adsorptie -> stof laat weer los

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.