Paragraaf 1 materialen
Natuurlijke materialen= materialen uit de natuur(hout, been, steen)
Grondstoffen= nodig om materialen te maken
Synthetische materialen= materialen die je maakt met grondstoffen, niet in de natuur te vinden
Synthetisch= tegenwoordig: kunststof/plastic
Kunststoffen
- Gemaakt van aardolie-> techniek 80 jaar geleden ontdekt
- Voordelen plastic:
- Kan in elke kleur worden gemaakt
- Breekt niet snel
- Alle vormen verkrijgbaar
- Goedkoper dan andere materialen
- Nadelen plastic:
- Plastic is vaak niet afbreekbaar-> zorgt voor milieuvervuiling
- Aardolie raakt op een gegeven moment op
- Onderzoek naar nieuw soort plastic
- Moet biodegradeerbaar(afbreekbaar door bacteriën) zijn
- Moet gemaakt worden met hernieuwbare grondstoffen(grondstoffen die steeds opnieuw worden aangemaakt)
- Voorbeeld biogradeerbaar plastic= Polymelkzuur(PLA(ook gebruikt als chirurgisch hechtdraad))
Materiaaleigenschappen
- Materiaal keuze hangt af van de materiaaleigenschappen(eigenschappen die per materiaal verschillend zijn).
- Waterdicht?
- Waterabsorberend?
- Elastisch?
- Etc.
- Een waterafstotend materiaal = hydrofoob
- Hydrofiel = water absorberend
Materialenmix
- Door twee materialen te combineren ontstaat er een materiaal met gemengde meteriaaleigenschappen.
- Materiaal samengesteld uit meerdere materialen = composiet
- Legering = mengsel van samengesmolten metalen
- Een modern composiet= plastic versterkt met carbonvezels(even dik als normaal plastic maar door hele dunne vezels 10x zo sterk)
Nieuwe materialen
- Touchscreen is een composiet
- Op de glasplaat zit indiumtinoxide-> elektrisch geleidend
- Wanneer je het aanraakt verandert de plaatselijke geleidbaarheid
Paragraaf 2
Materiaaleigenschappen en stofeigenschappen
- Materiaaleigenschappen worden bepaald door de stofeigenschappen
- Kleinste deeltjes waaruit een stof bestaat = molecuul
- Moleculen bepalen de stofeigenschap
Zuivere stoffen
- Zuivere stof geeft aan dat jet om 1 stof gaat
- Een zuivere stof bestaat uit maar 1 soort moleculen
Mengsels
- Mengsel waarbij je (onder de microscoop) de verschillende stoffen kunt zien= heterogeenmengsel
- Homogeenmengsel= mengsel waarbij je de verschillende stoffen niet kunt zien.
Homogene mengsels
- Homogeen mengsel is een oplossing-> ziet geen verschillende stoffen
- De stof is opgelost in het oplosmiddel-> stof daarom altijd helder
- Mengsel van vaste stoffen kan een heterogeen mengsel zijn-> bijv. bij metalen
- Samengesmolten metalen= legering
- Een gasmengselis altijd een homogeen mengsel
Heterogene mengsels
- Suspensie= vloeistof waarin kleine brokjes van een vaste stof zweven-> als je het laat staan zakken de brokjes naar de bodem= bezinken
- Elk brokje bestaat uit veel moleculen
- Suspensie= altijd troebel
- Emulsie= ondoorzichtige, troebele vloeistof waarin druppels van een andere stof zweven
- Als je de 2 stoffen die een andere dichtheid hebben schudt, ontstaat de emulsie,
- Als je de emulsie laat staan-> laagje met druppels komt boven de andere stof-> emulsie is dan ontmengd
- Door een emulgator toe te voegen-> druppels van de stof blijven kleine drruppels
Zuivere stof of mengsel?
- Zuivere stof of mengsel kun je weten door het kook- of smelt gedrag te onderzoeken
- Kookpunt= de temperatuur waarop de stof gaat koken
- Smeltpunt= de temperatuur waarop de stof smelt
- Kookpunt wordt altijd gemeten bij de standaard druk
- Mengsels bestaan vaak uit stoffen met een ander kookpunt.
Samenstelling van mengsels
- Samenstelling geeft aan welke stof en hoeveel daarvan in 100 gram van iets zitten.
- Hoeveelheid van de stof en een mengsel kun je uitdrukken in massaprecentage.
- Formule:
- Massapercentage stof= massa stof/massa mengsel x 100%
Paragraaf 3
Scheiden van mengsels
- Mengsel bestaat uit 2 of meer stoffen
- Scheiden-> mengsels uit elkaar halen
- Afzonderlijke stoffen hebben verschillende stofeigenschappen
- Manier waarop je stoffen scheidt-> scheidingsmethode
Filtreren
- Bij filteren/filtratiegebruik je een filter -> vaste stof uit een vloeistof halen
- Residu= stukjes vaste stof die achterblijven in de filter
- Deeltjes kleiner dan de filter-> komen in het filtraat
Bezinken en afschenken
- Bezinken-> bij een suspensie of emulsie.
- Door zwaartekracht-> stof met grootste dichtheid zakt naar beneden
- Bij thee kun je afschenken-> je laat de theeblaadjes bezinken en dan kun je de thee afschenken tot alleen de thee overblijft
Centrifugeren
- Toegepast bij suspensies of emulsies
- Snel draaiende bewegen-> stof met grootste dichtheid-> eruit geslingerd
- Versnelt het bezinkproces
- Vaak gecombineerd met filtratie-> wasmachine
- Water wordt naar buiten geslingerd en versnelt het filtratieproces.
Indampen
- Bij indampen-> verhit de oplossing waarin een vaste stof is opgelost
- Door verschillend kookpunt verdampt de ene stof en blijft de andere achter
- Nadeel= hoge energieverbruik
Destilleren
- Destilleren/destillatie-> homogene mengsels
- Vloeistof moet een ander kookpunt hebben
- Stof met laagste vloeistof verdampt
- Damp wordt opgevangen-> destillaat
- Vloeistof die overblijft-> residu
Extraheren
- Extraheren/extractie -> scheiden van mengsels van vaste stoffen
- Extraheren-> ‘er uit trekken’
- Oplosmiddel heet extractiemiddel
- Vaak gecombineerd met filtratie
Adsorberen
- Adsorberen/adsorptie-> maakt gebruikt van verschil in aanhechtingsvermogen
- Adsorptie middel-> specifieke stof uit een homogeen mengsel te halen
Paragraaf 4
Faseovergangen
- Faseovergang= vb.-> vast naar vloeibaar
- Zelfde moleculen in een andere gedaante
Chemische reacties
- Chemische reactie= bij bijv. verhitten verdwijnt de oude stof(beginstof) en ontstaat er een nieuwe stof
- Nieuwe stof-> reactieproducten
- Reactieschema->
Beginstof(fen) -> reactieproduct(en)
Verbrandingsreacties
- Altijd een chemische reactie
- Brandstof verdwijnt en andere stoffen ontstaan
- Nodig voor branden:
- Brandbare stof
- Zuurstof
- Ontbrandingstemperatuur= de temperatuur waarboven de verbrandingsreactie vanzelf start
- Reactieschema verbrandingsreactie=
Brandbaresrof+ zuurstof=verbrandingsproduct
Ontledingsreacties
- Zonder zuurstof verhitten-> verbrand niet
- Zodra je stopt met verwarmen stopt de chemische reactie
- Reactieschema ontledingsreactie=
Beginstof-> ontledingsproduct
Scheiden
- Geen chemische reactie
- Voorbeeld:
- Zoutoplossing boven een vlam verhitten
- Water verdampt zout blijft achter
- Situatie nu anders dan voor verhitten
- Geen chemische reactie-> geen nieuwe stof ontstaan
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden