Alles wat je met je zintuigen kunt waarnemen = macroniveau
Kleinste deeltjes waaruit stoffen zijn opgebouwd = microniveau
Door onderzoek is er bekend dat de meeste kleine deeltjes van een stof moleculen zijn
Zuivere stof = bestaat uit allemaal dezelfde deeltjes
(stof water = kookpunt 100 c à 1 molecuul heeft geen kookpunt)
Leer bron 3.1 > is op microniveau
Microniveau beschrijf je wat fasen inhouden > daarvoor gebruik je waarnemingen van macroniveau
Moleculen dicht op elkaar zijn gestapeld in een vaste stof à rooster
Bij vaste stof trillen moleculen wel, maar blijven op hun plaats.
Als je stof verwarmt gaan de moleculen nog harder trillen door de warmte.
Bij bepaalde temperatuur, het smeltpunt van stof, trillen moleculen zo hard dat het rooster verdwijnt
Als temperatuur nog hoger wordt, wordt het gas, de moleculen bewegen op grote afstand van elkaar
Macro = kookpunt/dichtheid
Micro = atomen/moleculen
Iets wat je niet direct ziet > kun je wel met model beschrijven
Model = vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid
Bij nabootsen bepaald proces > kun je op computer de omstandigheden aanpassen =
Simulatie = je ziet direct het resultaat van de veranderde omstandigheden
3.2
Moleculen bestaan uit = atomen
Atomen zijn bouwstenen van een molecuul
Wanneer meerdere atomen aan elkaar vast zitten = molecuul
Omdat molecuul uit meerdere atoomsoorten bestaat = verbinding
Molecuul dat bestaat uit maar 1 atoomsoort = element
Termen verbinding en element kom je tegen op macro/micro niveau
Meer dan 110 atomen
Leer 3.9 (ook leren metalen/ niet-metalen)
Symbolen van alle atoomsoorten staan in een overzicht = het periodiek systeem (der elementen)
Bedacht door Dmitri Mendelejev in 1869
Horizontalen rijen = perioden
Verticale rijen = groepen
Groep 1: alkalimetalen
Groep 2: aardalkalimetalen
Groep 17: halogenen
Groep 18: edelgassen
Grootste deel van systeem bestaat uit metalen, de rest zijn niet-metalen en een kleine groep metalloïden (die hebben eigenschappen van zowel metalen als niet-metalen)
Ongeveer 20 elementen die niet-metalen heten
Zuiver metaal is stof waar 1 atoomsoort in voorkomt > element
Bestaan ruim 90 elementen die metalen heten
Metalen hebben een aantal gemeenschappelijke stofeigenschappen:
- Glimmend oppervlak in zuivere vorm
- Ze geleiden warmte en elektrische stroom
- Ze kunnen worden vervormd, vooral als ze heet zijn
- Ze kunnen in gesmolten toestand worden gemengd met andere metalen
Veel metalen worden aangetast door stoffen uit omgeving > zuurstof/water
Bij goud niet, bij ijzer vrij snel
Bij ijzer heet dat roesten, bij overige metalen is dat = corrosie
(niet elk metaal vertoont hetzelfde gedrag)
Op grond van de reactie met water/zuurstof worden de metalen verdeeld in:
- Edele metalen = reageren niet met zuurstof aan de lucht (goud, zilver en platina)
- Halfedele metalen = reageren moeizaam met zuurstof aan de lucht (koper en kwik)
- Onedele metalen = reageren goed met zuurstof aan de lucht (ijzer, aluminium en zink)
- Zeer onedele metalen = reageren snel/heftig met zuurstof/water aan de lucht (kalium, natrium, magnesium en calcium)
Oxidelaagje = buitenkant metaal is bedekt met laagje van een verbinding van het metaal en zuurstof > dat ontstaat bij contact met vochtige lucht
Zuiver metaal vervormt gemakkelijk. Om het stugger te maken wordt er een ander metaal aan het zuivere metaal toegevoegd. Metalen smelten > worden in vloeibare toestand gemengd.
Vaste metaalmengsel dat na het afkoelen ontstaat = legering
Voorbeelden legering: goud, ‘roest vrij’ staal, messing (koper/zink), brons (koper/tin), soldeer (tin/lood) en zilveramalgaam (zilver/kwik)
Elementen bestaan uit 1 atoomsoort
HBrONCIIF
Meeste atomen vormen geen moleculen (bv. C1)
Zeven elementen komen 2-atomig in natuur voor
3.3
In plaats van molecuultekening wordt er vaak een formule gebruikgemaakt
In een formule staat symbool van elk atoom en hoeveel atomen van elk soort er zijn
Achter iedere atoomsoort staat een cijfertje = index
Dit geeft het aantal atomen aan van het symbool dat ervoor staat
(index 1 wordt altijd weggelaten)
Formules van moleculen = molecuulformules
Cijfer voor formule van een verbinding/element = coëfficiënt
Twee-atomige moleculen = index 2 à h2
Leer 3.25
Zelf formule opstellen > symbolen van atomen in alfabetische volgorde
Massa van atomen/moleculen = atomaire massa-eenheden
Eenheid = u
1,00 u = 1,66 x 10-27
massa van atomen = atoommassa
symbool A (uitdrukken in u)
massa van moleculen = molecuulmassa
gehalte van stof = druk je uit in %
je berekent het massapercentage van een atoomsoort in het molecuul
massapercentage = massa atoomsoort : massa molecuul x 100% = ….%
Met een atoommodel kun je de opbouw van een atoom beschrijven
Eerste atoomodellen wat het atoommodel > door John Dalton
Atoom stelt massief balletje voor > ieder atoom heeft volgens hem verschillende diameter > elk atoom was daardoor uniek. Model van Dalton kent ook verschillende symbolen van atoomsoorten
bron 3.23 > werd al door Dalton gebruikt
Atoommodel van Rutherford
Van Dalton zijn bepaalde stoffen ook niet te verklaren
Thompson ontdekt in 1897 dat metalen kleine deeltjes kunnen wegschieten > elektronen
Elektrische lading elektron = 1- (atomen zijn elektrisch neutraal dus)
Protonen = 1 +
Lading proton is even groot als lading elektron > alleen in tegengesteld teken
Atoomkern = bestaat uit proton & neutron
Elektronen zweven om de kern heen
Neutronen = hebben geen lading
Protonen = + > p
Neutronen = +/- > n
Elektronen = - / e-
Atoommodel Bohr
Niels Bohr verfijnde het model. In dit model is er een kern aanwezig met protonen en neutronen.
Elektronen bewegen in banen rond de atoomkern
Bohr noemt deze banen schillen
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden