Chemie overal 3 vwo Hoofdstuk 3

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 949 woorden
  • 25 januari 2022
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Alles wat je met je zintuigen kunt waarnemen = macroniveau

Kleinste deeltjes waaruit stoffen zijn opgebouwd = microniveau

Door onderzoek is er bekend dat de meeste kleine deeltjes van een stof moleculen zijn

Zuivere stof = bestaat uit allemaal dezelfde deeltjes

(stof water = kookpunt 100 c à 1 molecuul heeft geen kookpunt)

Leer bron 3.1 > is op microniveau

Microniveau beschrijf je wat fasen inhouden > daarvoor gebruik je waarnemingen van macroniveau

Moleculen dicht op elkaar zijn gestapeld in een vaste stof à rooster

Bij vaste stof trillen moleculen wel, maar blijven op hun plaats.

Als je stof verwarmt gaan de moleculen nog harder trillen door de warmte.

Bij bepaalde temperatuur, het smeltpunt van stof, trillen moleculen zo hard dat het rooster verdwijnt

Als temperatuur nog hoger wordt, wordt het gas, de moleculen bewegen op grote afstand van elkaar

Macro = kookpunt/dichtheid

Micro = atomen/moleculen

Iets wat je niet direct ziet > kun je wel met model beschrijven

Model = vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid

Bij nabootsen bepaald proces > kun je op computer de omstandigheden aanpassen =

Simulatie = je ziet direct het resultaat van de veranderde omstandigheden

3.2

Moleculen bestaan uit = atomen

Atomen zijn bouwstenen van een molecuul

Wanneer meerdere atomen aan elkaar vast zitten = molecuul

Omdat molecuul uit meerdere atoomsoorten bestaat = verbinding

Molecuul dat bestaat uit maar 1 atoomsoort = element

Termen verbinding en element kom je tegen op macro/micro niveau

Meer dan 110 atomen

Leer 3.9 (ook leren metalen/ niet-metalen)

Symbolen van alle atoomsoorten staan in een overzicht = het periodiek systeem (der elementen)

Bedacht door Dmitri Mendelejev in 1869

Horizontalen rijen = perioden

Verticale rijen = groepen

Groep 1: alkalimetalen

Groep 2: aardalkalimetalen

Groep 17: halogenen

Groep 18: edelgassen

Grootste deel van systeem bestaat uit metalen, de rest zijn niet-metalen en een kleine groep metalloïden (die hebben eigenschappen van zowel metalen als niet-metalen)

Ongeveer 20 elementen die niet-metalen heten

Zuiver metaal is stof waar 1 atoomsoort in voorkomt > element

Bestaan ruim 90 elementen die metalen heten

Metalen hebben een aantal gemeenschappelijke stofeigenschappen:

  1. Glimmend oppervlak in zuivere vorm
  2. Ze geleiden warmte en elektrische stroom
  3. Ze kunnen worden vervormd, vooral als ze heet zijn
  4. Ze kunnen in gesmolten toestand worden gemengd met andere metalen

Veel metalen worden aangetast door stoffen uit omgeving > zuurstof/water

Bij goud niet, bij ijzer vrij snel

Bij ijzer heet dat roesten, bij overige metalen is dat = corrosie

(niet elk metaal vertoont hetzelfde gedrag)

Op grond van de reactie met water/zuurstof worden de metalen verdeeld in:

  • Edele metalen = reageren niet met zuurstof aan de lucht (goud, zilver en platina)
  • Halfedele metalen = reageren moeizaam met zuurstof aan de lucht (koper en kwik)
  • Onedele metalen = reageren goed met zuurstof aan de lucht (ijzer, aluminium en zink)
  • Zeer onedele metalen = reageren snel/heftig met zuurstof/water aan de lucht (kalium, natrium, magnesium en calcium)

Oxidelaagje = buitenkant metaal is bedekt met laagje van een verbinding van het metaal en zuurstof > dat ontstaat bij contact met vochtige lucht

Zuiver metaal vervormt gemakkelijk. Om het stugger te maken wordt er een ander metaal aan het zuivere metaal toegevoegd. Metalen smelten > worden in vloeibare toestand gemengd.

Vaste metaalmengsel dat na het afkoelen ontstaat = legering

Voorbeelden legering: goud, ‘roest vrij’ staal, messing (koper/zink), brons (koper/tin), soldeer (tin/lood) en zilveramalgaam (zilver/kwik)

Elementen bestaan uit 1 atoomsoort

HBrONCIIF

Meeste atomen vormen geen moleculen (bv. C1)

Zeven elementen komen 2-atomig in natuur voor

3.3

In plaats van molecuultekening wordt er vaak een formule gebruikgemaakt

In een formule staat symbool van elk atoom en hoeveel atomen van elk soort er zijn

Achter iedere atoomsoort staat een cijfertje = index

Dit geeft het aantal atomen aan van het symbool dat ervoor staat

(index 1 wordt altijd weggelaten)

Formules van moleculen = molecuulformules

Cijfer voor formule van een verbinding/element = coëfficiënt

Twee-atomige moleculen = index 2 à h2

Leer 3.25

Zelf formule opstellen > symbolen van atomen in alfabetische volgorde

Massa van atomen/moleculen = atomaire massa-eenheden

Eenheid = u

1,00 u = 1,66 x 10-27

massa van atomen = atoommassa

symbool A (uitdrukken in u)

massa van moleculen = molecuulmassa

gehalte van stof = druk je uit in %

je berekent het massapercentage van een atoomsoort in het molecuul

massapercentage = massa atoomsoort : massa molecuul x 100% = ….%

Met een atoommodel kun je de opbouw van een atoom beschrijven

Eerste atoomodellen wat het atoommodel > door John Dalton

Atoom stelt massief balletje voor > ieder atoom heeft volgens hem verschillende diameter > elk atoom was daardoor uniek. Model van Dalton kent ook verschillende symbolen van atoomsoorten

bron 3.23 > werd al door Dalton gebruikt

Atoommodel van Rutherford

Van Dalton zijn bepaalde stoffen ook niet te verklaren

Thompson ontdekt in 1897 dat metalen kleine deeltjes kunnen wegschieten > elektronen

Elektrische lading elektron = 1- (atomen zijn elektrisch neutraal dus)

Protonen = 1 +

Lading proton is even groot als lading elektron > alleen in tegengesteld teken

Atoomkern = bestaat uit proton & neutron

Elektronen zweven om de kern heen

Neutronen = hebben geen lading

Protonen = + > p

Neutronen = +/- > n

Elektronen = - / e-

Atoommodel Bohr

Niels Bohr verfijnde het model. In dit model is er een kern aanwezig met protonen en neutronen.

Elektronen bewegen in banen rond de atoomkern

Bohr noemt deze banen schillen

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Bohr noemt deze banen schillen

1e schil = K > 2 elektronen

2e schil = L > 8 elektronen

3e schil = M > 18 elektronen

(atoom kan nog meer schillen hebben > dit zijn de 3 belangrijkste)

Nieuwste model is nu kwantummechanisch atoommodel

Elk nieuw model is steeds beter in staat eigenschappen van stoffen te verklaren en eigenschappen van nieuwe stoffen voorspellen

Aantal protonen = atoomnummer

Als elektron gelijk is aan proton > ongeladen atoom

Atomen van dezelfde atoomsoort met alleen een verschillend aantal neutronen in de kern = isotopen

Massagetal = neutron + proton

2 manieren van formules:

37  CI

17

CI-37

Samenvatting 3.4

Atoom is opgebouwd uit proton/neutron/elektron

Atoomnummer is gelijk aan aantal protonen

Massagetal = proton + neutron

2 atomen met gelijk aantal protonen > maar verschillend aantal neutronen = isotopen

Atoommassa = gemiddelde van de massa’s van de in de natu

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.