Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Chemie - hoofdstuk 1-5

Beoordeling 4.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 986 woorden
  • 9 februari 2009
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 4.3
10 keer beoordeeld

Scheikunde hoofdstuk 1 t/m 5

Hoofdstuk 1
· Dalton: eerste die atomen omschreef
· Thomson: ontdekte dat je uit metalen deeltjes kon laten wegvliegen (elektronen)
· Een atoom bestaat uit negatieve deeltjes (elektronen) en positieve deeltjes (protonen)
· Rutherford ontdekte de atoomkern door een bepaald aantal protonen in de kern. Het atoom nummer geeft het aantal protonen in de kern aan.
· Chadwick ontdekte dat atoomkernen niet alleen uit protonen bestaat maar ook uit neutronen
· In een atoom is het aantal elektronen gelijk aan het aantal protonen. Het atoomnummer geeft het aantal protonen weer.

· Het massagetal geeft het totaal aantal protonen en neutronen weer
· Mendelejef: legde de basis voor het periodiek systeem der elementen
· Gelijksoortige ladingen stoten elkaar af, ongelijksoorten ladingen trekken elkaar aan.
· Metalen: geleiden stroom en zijn opgebouwd uit metaalatomen, trekken elkaar sterk aan het smeltpunt is hoog
· Moleculaire stoffen: opgebouwd uit moleculen, de atoomsoorten zijn allemaal niet metalen en het smeltpunt is laag
· Zouten: opgebouwd uit metaal- en niet metaal atomen, hoog smeltpunt dus sterke binding.
· De metaalbinding is te beschrijven als het bijeenhouden van positieve atoomresten door negatieve vrije elektronen
· Bij stroomgeleiding door een metaal verplaatsen zich vrije elektronen
· Gemeenschappelijk elektronenpaar: elektronen die beide positieve kernen bij elkaar houden
· Atoombinding: een binding tussen atomen
· Structuurformule: een formule waarin de gemeenschappelijke elektronenparen met streepjes tussen de elementsymbolen zijn weergeven
· Bij een atoombinding worden de positieve atoomresten door een negatief gemeenschappelijk elektronenpaar bij elkaar gehouden
· We stellen de atoombinding voor door een streepje tussen de elementsymbolen

· De co-valentie geeft aan hoeveel atoombindingen een niet-metaalatoom kan vormen.
· In een moleculaire stof komen in de moleculen atoombindingen voor en tussen de moleculen vanderwaalsbindingen
· Ionen zijn elektrische geladen atomen
· Stroomgeleiding door een gesmolten zout gebeurt door vrije ionen
· In een zout zijn positief geladen metaalionen aanwezig en negatief geladen niet-metaalionen
· Zouten zijn opgebouwd uit positieve en negatieve ionen waartussen een sterke ionbinding is
· In een vast zout bevinden de ionen zich op een vaste plaats dus geleiden ze geen stroom omdat ze zich niet vrij kunnen bewegen
· In een gesmolten zout kunnen die ionen zich wel langs elkaar bewegen de negatieve trekken naar de positieve en andersom

Hoofdstuk 2
· Niet –metaalionen hebben een negatieve lading. Elke ionsoort heeft meestal 1 bepaalde ionlading dit noem je de elektronvalentie
· Een Romeins cijfer achter de metaal naam geeft de lading van het betreffende metaalion aan.
· De verhoudingsformule geeft aan in welke verhouding de ionen in een zout aanwezig zijn.
· Een zout geef je weer met behulp van een verhoudingsformule. Hierin is de verhouding tussen de positieve en negatieve ionen zo, dat de formule een elektrisch neutrale stof weergeeft. De hele getallen zijn zo klein mogelijk

· Een samengesteld ion bestaat uit meerdere atomen, die samen te veel of te weinig elektronen en dus een lading hebben
· Een oplossing van een zout in water geleidt de stroom door vrije ionen
· Een oplossing van een zout in water moet je in losse ionen noteren
· De vergelijking van een neerslagreactie stel je als volgt op:
· - ga na welke deeltjes voor de reactie aanwezig zijn. Noteer deze deeltjes
· - ga na welke combinatie van ionen een slecht oplosbaar zout oplevert.
· - noteer de reactievergelijking door de losse ionen die verdwijnen voor de pijl en het slecht oplosbare zout achter de pijl te schrijven. Zorg dat de vergelijking klopt!
· - schrijf met de juiste coëfficiënten de ionen, die wel aanwezig zijn, maar niet aan de reactie deelnemen onder de reactievergelijking
· v.b geef de reactievergelijking van de vorming van neerslag van aluminiumnitraat en kaliloog
· NO3- OH-
· AL3+ G S dus: AL3+ (aq) + OH- (aq) à AL(OH)3 (s)
· K+ G G

Hoofdstuk 3
· Steenkool, aardolie en aardgas zijn fossiele brandstoffen

· Alkanen: koolwaterstoffen die aan de formule: CnH2n +2 voldoen.
H
· V.b methaan = CH4 H - C - H
H
H H H
Propaan = C3H8 H - C-C-C- H H H H H
H H H Butaan = C4H10 H- C-C-C-C- H
H H H H
· Alkanen komen alleen maar voor in enkelvoudige bindingen dus daarom noemen we het verzadigde bindingen.
· Stoffen waarvan de moleculen een dubbele bindingen bevatten, noemen we onverzadigde koolwaterstoffen
· Bij een kraakproces worden lange koolstofketens gebroken. Hierbij ontstaat een mengsel van verzadigde en onverzadigde koolwaterstoffen.

Hoofdstuk 4
· Isomeren zijn verschillende stoffen met dezelfde molecuul formule
· Opstellen van de systematisch naam:

· - langste onvertakte keten zoeken = stamnaam
· - zijgroepen
· - aan welk c-atoom van de hoofdketen zich de zijgroep bevindt, dit geven we in de naam met een plaats nummer aan
· alkenen: moleculen met een dubbele binding tussen twee koolstof atomen.à onverzadigd
· broomwater is een reagens op dubbele binding
· bij een additiereactie springt de dubbele binding open
· reactieformule in structuurformule
· uit etheen en broom à 1,2 –dibroomethaan
| | H H
C=C + Br-Br à [ - C – C - ] à H-C-C-H
Br Br Br Br
· alcoholen bevatten als karakteristieke groep een –OH groep
· een carbonzuur heeft een – C = O als karakteristieke groep
OH
· een amine heeft een –NH2 groep als karakteristieke groep
· je moet de volgende karakteristieke groepen kennen:
· - OH groep: hydroxylgroep (alcohol)
· - COOH groep: carboxylgroep (carbonzuren)

· - NH2 groep: aminogroep

hoofdstuk 5
· 10-5 is een 1 met 5 nullen ervoor
· 105 is een 1 met 5 nullen erachter.
· 1 liter is 1 dm3
· als je moet omrekenen van volume naar massa en omgekeerd moet je de dichtheid gebruiken
· significante cijfers zijn cijfers die wat betekenen voor de nauwkeurigheid van de meting
· het antwoordt van een vermenigvuldiging of deling mag je niet meer significante cijfers worden gegeven dan de meetwaarde met het kleinste aantal significante cijfers dat je bij de berekening hebt gebruikt
· bij het optellen en aftrekken wordt het antwoord in niet meer decimalen geschreven dan het bij de berekening betrokken meetresultaat met het kleinste aantal decimalen
· de ionmassa is gelijk aan de atoom massa.
· Als 1 molecuul van een stof een massa heeft van M u, dan heeft 1 mol stof een massa van M gram de molaire massa van die stof is dan M g mol-1


: X
<-- <--
dichtheid molecuulmassa
volume in Ml --> massa in gram ---> mol
X :

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.