Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Forensisch onderzoek

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2847 woorden
  • 2 november 2014
  • 54 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
54 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Forensich onderzoek is natuurwetenschappelijk onderzoek, doel –> analyse maken van de gebeurtenissen rond een misdrijf om erachter te komen wat er op de plaats delict is gebeurd.

Forensiche onderzoek is arbeidsintensief, specialistisch en tijdrovend werk, het kent vele regels waar je je strikt aan moet houden.

Een forensich onderzoeker draagt geen hoge hakken en wapens, maar een wit pak, handschoenen en een mondkapje. Ze ondervragen geen getuigen en achtervolgen geen verdachten. Lossen geen misdaad op, ze onderzoeken alleen. De resultaten van de onderzoeken kunnen meewegen in het oordeel van de rechter, waardoor forensisch onderzoek deel uitmaakt van rechtssysteem.

Centrale vraag over dit onderwerp: Hoe maak je een tvserie over forensisch onderzoek realistisch (én toch spannend)?

 

Forensisch onderzoek

2.1 Waarom forensisch onderzoek?

Forensisch onderzoek kan antwoord geven op de vraag wat er op de plaats delict is gebeurd en is belangrijk bij de vraag wie bij het misdrijf betrokken zijn. Biologisch sporenonderzoek (haar, bloed, DNA, vingerafrukken) kan deze informatie verkrijgen. Hiermee kunnen ze verklaringen bevestigen of ontkrachten.

Forensisch onderzoek begint met een analyse van de plaats delict en de materialen daar (de stukken van overtuiging).

Een forensische analyse moet uit feiten zijn opgebouwd en het moet experimenteel controleerbaar zijn.

[Als iemand van een klif is gereden met zijn auto (en bewusteloos is), en het wordt onderzocht door 2 forensische onderzoekers. Aan de hand van het gevonden sprorenmateriaal cpncluderen ze dat er een 2e persoon was. De een denkt dat er een onbekende medepassagier was en de ander denkt dat de tweede persoon de dader was. Later als het slachtoffer weer bij bewustzijn komt blijkt het dat hij gewoon dronken was en van de klif afgereden was, dus geen 2e persoon. De forensische onderzoekers hebben bevooroordeeld en achteraf de gegevens verzameld, als de man niet bij was gekomen had een onschuldig persoon opgepakt kunnen worden, hierdoor wordt de betrouwbaarheid van het onderzoek verkleind, want daardoor kun je accenten leggen op dingen die je de verkeerde richting op sturen.]

Entomologisch onderzoek is onderzoek naar het gedrag van insecten (gebruikt voor tijd van dood te bepalen).

Getuigenverklaringen kunnen een scenario ondersteunen of verwerpen. De vraag is of het wel een juiste verklaring is, dat kan je testen met een leugendetector maar ook dat roept vragen op; kun je het beïnvloeden, kan het een foute uitslag geven. In Nederland worden die niet gebruikt door twijfel, in de VS wel bij strafrechtelijk onderzoek.

Een leugendetector meet je hartslag, ademhaling, bloeddruk, transpiratie en temperatuur die worden vergeleken met die onder normale omstandigheden. 75% van de leugenaars worden ook zo herkend. 1 van de 12 eerlijke mensen worden als leugenaar aangewezen.

Hoewel getuigenverklaringen niet altijd betrouwbaar zijn worden ze toch zeer serieus genomen omdat mensen hele verhalen kunnen vertellen terwijl het sporenmateriaal alleen informatie over een moment kan geven.

 

 

 

 

 

 

 

2.2 Forensisch onderzoek in Nederland

De vraag of iemand veroordeeld of vrijgesproken wordt mag bij Forensisch onderzoek geen rol spelen, zij bepalen dat niet maar de rechter.

In Nederland wordt het Forensisch onderzoek meestal uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).

De opsporing, vervolging en berechting van de daders is de taak van de politie, het openbaar ministerie en de rechtbank. De resultaten van het NFI gaan naar de rechercheur, de officier van justitie en de rechter.

Voor de betrouwbaarheid is één persoon verantwoordelijk voor het hele traject van het onderzoek, hij stelt een plan op, vertelt wat de onderzoekers moeten doen en hij rapporteert het onderzoek & conclusies in een deskundigenrapport. Hij zorgt ervoor dat de forensische onderzoekers alle informatie krijgen die ze nodig hebben, niet meer dan noodzakelijk is om te voorkomen dat vooringenomenheid het onderzoek beïnvloed – > dit heet tunnelvisie.

 

2.3 'Every contact leaves a trace'

De centrale vraag bij elk onderzoek is of het gevonden spoor bij het misdaad hoort en dus bewijswaarde heeft. Als dat zo is noem je dat delictgerelateerd.

Biologische sporen zijn bloed, sperma, speeksel en haren, dat zijn sporen die celmateriaal bevatten en dus DNA bevatten. Deze sporen kunnen bevestigen of de donor van die sporen betrokken is bij het delict. DNA-profielen kunnen bevestigen wie de donor is van het spoor. Bij het onderzoeken moeten de handen, het hoofd en de mond bedekt worden.

 

3.1 Inleiding

Vingersporenonderzoek is onderzoeken hoe je een vingerafdruk zichtbaar kan maken en hoe je een bepaalde vingerafdruk kan herkennen/identificeren.

 

3.2 Vingerafdrukken zichtbaar maken

Het officiële woord voor vingersporenonderzoek is dactyloscopie (grieks voor “kijken naar vingers”). Omdat mensen vaak (on)zichtbare vingerafdrukken achterlaten en die voor iedereen uniek zijn kan vingersporenonderzoek een belangrijk deel zijn van een Forensisch sporenonderzoek.

1. Achtergrondinformatie

Grondlegger vd moderne dactyloscopie is Sir Francis Galton, een Engelse geleerde uit de 19e eeuw.

Hij bestudeerde vingerafdrukken en ontdekte dat ze voor ieder mens uniek en onveranderlijk zijn. Dit maakt vingerafdrukken zo geschikt voor identificatie.

[Het was overigens niet nieuw, voor de jaartelling ondertekenden de oude Babyloniërs&Chinezen hun documenten al met een vingerafdruk.]

 

3.3 De vorming van een vingerafdruk

Papillairlijnen zijn de lijnvormige verhogingen in je vingerhuid (in je vingertoppen). In die lijnen bevinden zich veel poriën waardoor zweet naar buiten komt, dat verspreid zich over de papillairlijnen en bestaat uit een mengsel waaronder vet, zout en vooral water, het water verdampt, de rest blijft op/tussen de papillairlijnen zitten. Als je dan een voorwerp aanraakt blijven die stoffen daarop achter en zit er een vettige (meestal onzichtbare) afdruk achter van je huidlijnpatroon. Die kan je met verschillende poeders zichtbaar maken.

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdgroepen en typica

Door de verschillende huidlijnpatronen zijn vingerafdrukken uniek. Je kunt de huidlijnpatronen verdelen in hoofdgroepen(kenmerkend door de hoofdpatronen, dat zijn globale figuren in het huidlijnenpartoon zoals bogen. Lussen, ringen en kernen).

Het indelen van vingerafdrukken in hoofdgroepen noemen we classificeren.

Details in het hoofdlijnenpatroon noem je typica, omdat ze typisch zijn bij het huidlijnenpatroon van een persoon, bijvoorbeeld waar huidlijnen stoppen of splitsen, eilandjes, ogen, haken, tussenlijnen, lijnstukjes, de dikte, de vorm van de poriën & plooien en littekens of andere beschadiging.

In een Forensisch onderzoek wordt eerst gekeken naar de hoofdgroepen, daarna zoeken ze nar dactyloscopische punten (Overeenkomende typica op overeenkomende onderlingeg posities). Voor een sluitende identificatie zijn er 12 dactyloscopische punten nodig.

 

3.4 Een databank maken

2.Achtergrondinformatie

Forensische onderzoekinstituten maken databanken op grote schaal, daarin staan foto's van vingerafdrukken die geclassificeerd zijn naar soort vinger en hoofdpatronen, in moderne zoeksystemen zijn de dactyloscopische punten ook opgenomen. Zo kunnen ze snel onderzoeken of de vingerafdruk van iemand overeenkomt met iemand uit de databank.

 

3.5 Wie heeft het voorwerp aangeraakt?

X

 

3.6 Oude sporen zichtbaar maken op verschillende voorwerpen

Cyanoacrylaatmethode methode om vingerafdrukken na 2 dagen nog zichtbaar te kunnen maken. (niet gedaan)

 

4.1 Inleiding

Tijdens een misdrijf kunnen haren van de dader op het slachtoffer komen of andersom, ook kan het op de plaats delict achterblijven.

Haaronderzoek concentreert zich op de vraag wie de donor is van het haarspoor.

Daarna kijken ze of het iets met het misdrijf te maken heeft en dus bewijswaarde heeft.

Een haarpalet wordt gemaakt om te kijken wat de grootste verschillen zijn tussen jouw haren en die van de anderen. Ten slotte gaan ze achterhalen van wie de haar is.

 

4.2 Morfologisch onderzoek van haren

Er zijn 2 manieren om vast te stellen van wie de haar is.

De haaronderzoeker vergelijkt de uiterlijke kenmerken (de morfologie) van de gevonden haarsporen met die van de verdachte, het slachtoffer en de betrokkenen.

De haaronderzoeker maakt een DNA-profiel van het celmateriaal van de haarwortels en sporen.

Haren op stukken van overtuiging worden bijna altijd verzameld (veiliggesteld). Gevonden haren worden op een haarkaart geplakt.

Voor onderzoek moeten alle betrokkenen haarmonsters geven. Omdat ze niet weten hoe de gevonden haren daar terecht zijn gekomen moeten er geknipte, getrokken en gekamde haren gegeven worden, want de haren kunnen p.p. sterk verschillen afhankelijk van de plaats op het hoofd.

Haaranalyse wordt door minimaal 2 personen uitgevoerd met beide een eigen conclusie omdat het moeilijk is om te bepalen van wie welke haren zijn.

 

4.3 Van wie is het haarspoor?

X

 

5.1 Inleiding

Bloedsporenpatroononderzoek kan bevestigen hoe, met hoeveel kracht, van welke richting en van welke hoogte een letsel is toegebracht.

 

5.2 Luminol

Als bloed niet meer zichtbaar is kan je het zichtbaar maken met een oplossing van Luminol en Waterstofperoxide. Een reagens is een stof waarmee een andere stof kan worden aangetoond.

Luminol is afgeleid van het latijnse woord voor licht, het is geen schematische naam. Het kan reageren met Waterstofperoxide (H2O2), er komt dan helder, blauwgekleurd licht vrij.

De reactie is erg traag, om het te kunnen zien kan je het het best in een donkere kamer uitvoeren, of met een katalysator. De reactie is exotherm.

Luminol is geen selectief reagens, het reageert op meerdere stoffen waardoor je dezelfde reactie bij meerdere stoffen kunt waarnemen:

– Micro-organismen (schimmels/bacteriën)

– Chloor/Joodionen (bijv. in schoonmaakmiddelen)

– Formalineoplossing ('Sterk water')

– Peroxidasen (In planten bijv. citrusvruchten, bananen, watermeloenen & talloze groentesoorten)

– Groot aantal verfsoorten

Je kan vaak onderscheiden of de reacties vals zijn of niet bijv. door een iets andere kleur of kortere reactie dan bij bloed.

Bleekmiddelen ontleden binnen enkele dagen dus als er wordt gedacht dat bloed geprobeerd is weg te halen bewaren ze de sporen een paar dagen, dan beïnvloed het bleek het resultaat van de Luminolproef niet meer. De gevoeligheid van Luminol met bloed is zo hoog dat het niet uit maakt hoe klein de concentratie bloed is, het kan toch aangetoont worden.

Omdat Luminol niet selectief is moet de aanwezigheid van bloed daarna nog bevestigd worden met een tetrabasetest.

 

5.3 De tetrabasetest

De tetrabasetest onderscheid bloed van vergelijkbare substanties.

Bij deze test maakt men gebruik van 2 oplossingen: Een oplossing van Tetrabase en een oplossing van Bariumperoxide (BaO2), het is maar een maand houdbaar en moet eerst op bruikbaarheid getest worden –> Je smeert het uit op een droog stukje katoen met ingedroogd bloed, als beide stoffen nog werkzaam zijn treed er blauwkleuring op.

Het kan blauw worden als er geen bloed aanwezig is wanneer:

– Het meteen blauw wordt als alleen de Tetraoplossing is toegevoegt

– Het na 10 sec. pas blauw wordt

– Het licht in de vorm van een stipje verschijnt

– Het licht een lage intensiteit heeft

Het kan niet aantonen of het dierlijk of menselijk bloed is –> Dat blijkt uit later DNA-onderzoek, er is dan geen DNA-profiel want het is alleen geschikt voor menselijk celmateriaal.

 

5.4 Bloedspoorpatroononderzoek

Bloedspoorpatroononderzoek kan een grote waarde hebben bij Forensisch onderzoek. Je kunt weten hoe bloed ergens terecht is gekomen doordat bloed zich gedraagt volgende regels van de ballistiek. De ballistiek bestudeert de banen die niet-geleide projectielen in de lucht beschrijven.

 

6.1 Inleiding

Bij vergelijkend DNA-onderzoek wordt DNA van een biologisch spoor vergeleken met het DNA van verdachte personen. Voor onderzoek moet een verdachte/persoon makkelijk isoleerbaar DNA afstaan zoals wangslijmvliescellen. Of het DNA-onderzoek bruikbaar DNA oplevert hangt af van de kwaliteit van het geïsoleerde DNA.

Een matchkans kun je berekenen, dat is de kans dat een niet verwant persoon toevallig hetzelfde volledige DNA-profiel heeft.

 

3.Achtergrondinformatie DNA in een biologisch spoor

Iedere cel in het menselijk lichaam bevat hetzelfde DNA.

Een DNA-molecuul kun je voorstellen als een gedraaide touwladder. Het molecuul bestaat uit 2 ketens van 4 bouwstenen (Adenine (A), Thymine (T), Cytosine (C) en Guanine (G)). De volgorde van de bouwstenen in de keten bepaald de erfelijke code. Elke bouwsteen van de ene keten is verbonden met een bouwsteen uit de andere keten.

In elke menselijke cel is het DNA verdeelt over 23 chromosoomparen. Van elk paar is het ene chromosoom geërft van je moeder, de andere van je vader.

2% van het DNA bestaat uit erfelijke eigenschappen (haarkleur, geslacht). De rest is niet verantwoordelijk voor erfelijke eigenschappen.

Hypervariabele gebieden zijn plaatsen op het niet-coderende DNA die p.p. erg verschillen, die bestaan uit herhalende stukjes van de 4 genoemde bouwstenen bijv. TCATTCATTCAT.

Het aantal herhalingen hiervan verschilt p.p., daardoor zijn deze gebeiden geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek. Deze herhalende eenheden heten ook wel Short Tandem Repeats (STR).

Een DNA-profiel beschrijft van minstens 10 variabele gebieden van het DNA hoeveel herhalende stukjes zich daar bevinden.

 

6.2 DNA-kenmerk en locus

Voor het maken van een DNA-profiel zijn alleen de hypervariabele gebieden geschikt.

De plaats van een hypervariabel gebied op het DNA heet een locus (mv loci).

Bij forensisch onderzoek kijken ze naar minstens 10 verschillende loci die op verschillende chromosomen liggen. Bij iedereen worden dezelfde loci onderzocht.

De loci hebben een combinatie van letters en/of cijfers als aanduiding.

Als voor een locus het aantal herhalingen verschilt van 15 t/m 27 dan zijn er dus 13 vormen van DNA-kenmerken (Of allel mv allelen) bekend.

Het DNA-kenmerk van een locus wordt aangeduid met een cijfer dat staat voor het aantal herhalingen van het repeterende stukje DNA.

Een locus komt in een cel 2x voor 1x in het chromosoom van je moeder en 1x in het chromosoom van je vader. Bij het maken van een DNA-profiel moet je hier rekening mee houden.

Een locus kan 17 repeterende stukjes DNA bevatten op het DNA-molecuul van de vader maar op dezelfde locus 20 repeterende stukjes DNA bevatten alleen dan op het DNA-molecuul van de moeder. Dan heeft die locus de DNA-kenmerken 17 en 20 (notatie 17/20).

De kans dat 2 verschillende mensen op één locus dezelfde DNA-kenmerken hebben is vrij groot, maar dat ze dezelfde DNA-kenmerken hebben op alle 10 de loci is zeer klein.

Een DNA-profiel is alleen volledig als alle 10 de onderzochte loci waarneembaar zijn.

Hoe vollediger het DNA-profiel hoe kleiner de kans dat iemand anders op de aarde hetzelfde profiel heeft.

 

6.3 DNA-profiel en matchkans

Er wordt gesproken van een match als het DNA-profiel van het spoor hetzelfde is als het DNA-profiel van een persoon.

De kans dat een persoon hetzelfde volledige DNA-profiel heeft is minder dan één op een miljard.

Om de bewijswaarde van gelijke DNA-profielen te bepalen is het van belang om te weten hoe groot de kans is dat de DNA-profielen bij toeval gelijk zijn.

Als je DNA-kenmerk 17 en 18 hebt dan kunnen er bij bevruchting 4 combinaties gemaakt worden:

(ligt eraan of je wie het DNA-kenmerk 17 of 18 heeft)

– 17/17

– 17/18

– 18/18

– 18/17

Als je de frequentie van een DNA-kenmerkencombinatie van een locus wilt berekenen moet je eerst de frequenties van beide DNA-kenmerken vermenigvuldigen, en daarna moet je (omdat er 2 mogelijkheden zijn) het vermenigvuldigen met 2.

 

De berekende frequentie van het DNA-profiel

Een DNA-profiel wordt berekent door de frequenties van de DNA-kenmerken met elkaar te vermenigvuldigen. Door alle frequenties te vermenigvuldigen bereken je de kans dat een persoon hetzelfde DNA heeft.

Voor een volledig DNA-profiel (dat bestaat uit 10 loci) is de frequentie altijd lager dan 1 op een miljard.

De berekende frequentie is de maat van zeldzaamheid van een vastgesteld DNA-profiel in de populatie (bijv. Nl).

 

6.4 Een match bewijst geen schuld

De bewijskracht van een positieve identificatie hangt af van de relatie tussen het spoor en het delict.

 

7.1 Inleiding

Er is een onderzoeksprotocol opgesteld dat het mogelijk maakt om de bewijswaarde uit te rekenen. De centrale vragen zijn: Hoe bijzonder is het profiel dat we in de sporen hebben aangetroffen ten opzichte van de totale populatie? Hoeveel % van de populatie loopt met hetzelfde profiel rond?

De kracht van het bewijsmateriaal wordt uitgedrukt door de regel van Bayes.

 

7.2 De regel van Bayes

De regel van Bayes uit de kansrekening noem je het Bayesiaanse model.

 

De a priorie kansverhouding

De rechter heeft 2 hypotheses, die van de aanklager Hp en die van de verdediger Hd de rechter zal je veroordelen als de hypothese van de aanklager veel waarschijnlijker is dan die van de verdediging. De rechter heeft voor het proces begint een bepaalde inschatting van de kansverhouding (a priori).

P(Hp) : P(Hd) = (verdachte : aantal mensen die het gedaan kunnen hebben) : (totale kans als je de dader bent – verdachte : aantal mensen die het gedaan kunnen hebben)

P(Hp) = de kans dat je schuldig bent

P(Hd) = de kans dat je onschuldig bent

 

 

 

 

 

 

 

De likelihood ratio

Het sporenmateriaal heeft een bepaalde matchkans, dit is de kans dat een willekeurig persoon hetzelfde DNA-profiel heeft als die van het spoor.

De matchkans wordt verwerkt in een zogenaamd likelihood ratio, hierbij worden de 2 hypotheses tegen elkaar afgewogen.

P(E| Hp) : P(E|Hd) =

P(E| Hp) = De voorwaardelijke kans dat men het gevonden spoor (E;evidence) vindt, als de hypothese van de aanklager juist is (Meestal gelijk aan 1).

P(E|Hd) = De voorwaardelijke kans dat men het gevonden spoor (E;evidence) vindt, als de hypothese van de verdediger juist is.

 

De a posteriori kansverhouding

Volgens de regel van Bayes wordt de a priori kansverhouding vermenigvuldigd met de likelihood ratio, wat dan ontstaat heet de a posteriori kansverhouding.

P(Hp|E) : P(Hd|E) = (P(Hp) : P(Hd)) x (P(E|Hp) : P(E|Hd))

P(Hp|E) = De voorwaardelijke kans dat de verdachte schuldig is, als het spoor op tafel ligt.

P(Hd|E) = De voorwaardelijke kans dat de verdachte onschuldig is, als het spoor op tafel ligt.

REACTIES

G.

G.

nou wel goed alleen niet wat ik zoek

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.