Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Tekstbegrip

Beoordeling 5.4
Foto van S.
  • Samenvatting door S.
  • 6e klas vwo | 3317 woorden
  • 7 mei 2018
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
5 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Samenvatting CE-stof Tekstbegrip Nederlands vwo

  1. Tekstsoorten tabel

Tekstsoort

Inhoud tekst

Tekstdoel

Schrijfdoel

Uiteenzettend

Bij uiteenzettende teksten wordt iets uitgelegd, beschreven, verklaard of meegedeeld. 

De uiteenzetting heeft als doel de lezer te informeren over een stand van zaken of gang van zaken.

Informeren: gegevens verstrekken door opsomming van de feiten, bijvoorbeeld bij een nieuwsbericht. Uiteenzetten: (systematisch) uitleggen hoe een onderwerp in elkaar zit, zoals de tekst in een schoolboek.

 

Beschouwend

Bij beschouwende teksten of tekstgedeelten worden interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging aangeboden.

De beschouwing heeft als doel de lezer over een kwestie te laten nadenken, een beschouwing kan ook de argumenten voor en tegen een of meer standpunten behandelen, maar is er niet op gericht de lezer voor een van die standpunten te winnen.

Beschouwen: Een onderwerp ter discussie stellen door het van verschillende kanten te belichten, met uitleg en argumentatie. (Ook deels objectief, minder subjectief dan een betoog)

Betogend

Bij betogende teksten of tekstgedeelten wordt een beargumenteerd standpunt ingenomen.

Het betoog heeft als doel de lezer van het standpunt te overtuigen.

Overtuigen: Een pleidooi houden, je mening overbrengen, door middel van argumenten, bijvoorbeeld bij een recensie.

Activeren: het publiek aansporen tot handelen, bijvoorbeeld bij een advertentie.

 

  1. Wat is het verschil tussen uiteenzetten en beschouwen?     

Een uiteenzetting is echt objectief, met controleerbare feiten, het tekstdoel is om de lezer iets uitgebreid uit te leggen. Een beschouwing laat verschillende kanten (meningen, dus subjectief) van een onderwerp zien, zodat de lezer er zelf over na zal denken.

Naast een hoofddoel kan een tekst ook meerdere nevendoelen hebben: een tekst met in hoofdzaak informerende tekst kan bijv. in enkele alinea’s een mini-betoogje houden.

 

 

  1. Tekstopbouw

Een tekst bestaat uit alinea’s, om hem een overzichtelijke, mooie opbouw te geven. In een afgeronde alinea wordt maar één (deel)onderwerp aangesneden, waar een hoofdmededeling en uitwerking daarvan wordt gedaan in de alinea. Die hoofdmededeling noemen we de kernzin.

Elke tekst heeft een onderwerp, die je kunt bepalen door goed naar de kernzinnen van de alinea’s te kijken, bij de hele tekst vooral op de titel, de inleiding en het slot. In een tekst moet je meestal een hoofdgedachte bepalen, de uitspraak/mening van de schrijver over het onderwerp. De hoofdgedachte is nauw verwant aan het onderwerp, maar niet hetzelfde. Deze vind je bij de titel, de inleiding, het slot en de kernzinnen.

In een stelling wordt een uitspraak of bewering over een onderwerp gedaan. Met een standpunt geef je je mening over die stelling.

Voorbeeld:

Stelling:              De regering heeft een goed milieubeleid.

Standpunt:         Ik vind dat de regering geen goed milieubeleid voert.

Standpunten herken je aan signaalwoorden als: ik vind, volgens mij, kortom, alles bij elkaar genomen denk ik dat, dus.

En om een standpunt hard te maken zal een schrijver komen met een aantal argumenten (= de argumentatie) om je te overtuigen.

Voorbeelden:

Argumenten:

  • Ook afgelopen jaar is er weinig gedaan tegen de opwarming van de aarde.
  • Sommige planten en dieren kunnen zich aan de opwarming niet snel genoeg aanpassen en zullen met uitsterven bedreigd worden.

Standpunt en mening vallen nogal eens samen. De stelling is dan zo geformuleerd dat het standpunt (mening van de schrijver) gelijk duidelijk is.

We onderscheiden drie soorten standpunten: positief, negatief en twijfel.

  • Positief: Als Alain Clark Nederland gaat vertegenwoordigen op het Eurovisie Songfestival (wat de Telegraaf meldde) gaat Nederland hoge ogen gooien.
  • Negatief: De bijdrage van Nederland aan het Eurovisie Songfestival wordt weer niks want Alain Clark gaat Nederlands volgens De Telegraaf ons land vertegenwoordigen.
  • Twijfel: Ik weet nog niet of het wat wordt met de bijdrage van Nederland als Alain Clark ons land (wat de Telegraaf meldde) gaat vertegenwoordigen.

Feitelijke (objectieve) en waarderende (subjectieve) argumenten

Argumenten zijn feitelijk (objectief) en niet-feitelijk (subjectief)

  • Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld

Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.

  • Over een waarderend argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger.

Soms herken je argumenten aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat en immers geven aan dat er een argument volgt.

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

Voorbeeld:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijg, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft, is er niets aan de hand (weerlegging).

  1. Opbouw redeneringen

Een standpunt is jouw mening.

Een argument is waarom je iets vindt.

Twee hoofdtypen redeneringen

1.Standpunt want argument (redengevend/oorzakelijk verband)

2.Argument dus standpunt(=conclusie) (concluderend verband)

In langere, uitgebreide redeneringen worden de twee types vaak aan elkaar geregen. Je krijgt dan:

3.Standpunt want argumenten dus conclusie.

Feitelijke argumenten zijn controleerbaar.

Waarderende argumenten zijn niet controleerbaar.

 

  1. Wat zegt de schrijver van de tekst over het onderwerp?
  • De hoofgedachte is altijd één complete zin.
  • Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
  • Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!
  1. De inleiding

Een goede schrijver/spreker zorgt ervoor dat zijn inleiding meer dan een functie heeft. Een inleiding kan vijf verschillende functies hebben: 

  1. De belangstelling van de lezer/spreker wekken
  2. Het onderwerp introduceren/de hoofdgedachte naar voren brengen
  3. Aankondigen hoe de tekst is opgebouwd
  4. De aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen
  5. De lezer/spreker welwillend stemmen

 

  1. Hoe schrijf je een pakkende inleiding?
  1. Begin met een of meer directe vragen; vragen waarop een niet direct een voor de hand liggend op te geven is
  2. Begin met een uitspraak in de vorm van een stelling, gevolgd door een vraag
  3. Begin met een retorische vraag; een vraag waar je geen antwoord op verwacht, een mededeling in vraagvorm
  4. Een openingszin, hier kan je stijlmiddelen bij gebruiken zoals overdrijving, ironie en sarcasme
  5. Een korte anekdote
  6. Stel het probleem meteen aan de orde
  7. Noem de aanleiding tot het schrijven van je tekst

 

  1. Het slot

De drie functies van het slot:

  1. Korte samenvatting
  2. Conclusie
  3. Aanbeveling

 

  1. Wat is het verschil tussen een conclusie en een samenvatting?

Een samenvatting geeft kort de inhoud weer van de voorgaande alinea’s. In de conclusie wordt er op basis van voorgaande alinea’s een volgende denkstap gezet, want dan wordt er iets geconcludeerd.

  1. Enkelvoudige, onder- en nevenschikkende argumentaties schema

Soort argumentatie

Toelichting

Voorbeeld

Enkelvoudige argumentatie

Gebruik je bij een standpunt slechts één argument, dan heb je te maken met enkelvoudige argumentatie.

Roken moet verboden worden, omdat het slecht voor je gezondheid is. Oftewel: Het is slecht voor je gezondheid dus moet roken verboden worden.

Nevenschikkende argumentatie

Er is sprake van meervoudige argumentatie als er bij een standpunt twee of meerdere argumenten worden gebruikt en die argumenten moeten los van elkaar staan.

Roken moet verboden want 1. Het is slecht voor je gezondheid. 2. Roken is verslavend. 3. Je brengt ook niet-rokers schakers toe.

Onderschikkende argumentatie

Bij onderschikkende argumentatie wordt gebruik gemaakt van argumenten die elkaar ondersteunen. Een truc hierbij is dat je tussen de argumenten steeds het woordje want ertussen kan zetten.

Roken moet verboden worden, want het is verslavend, want in sigaretten zit nicotine en dat is een verslavende stof.

 

Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten

Bij een nevenschikkende argumentatie worden twee argumenten gebruikt om een standpunt te ondersteunen. De argumenten werken alleen in combinatie van elkaar. Los van elkaar hebben ze geen kracht.

 

Let hierbij op dat alleen de eerste argumentatie niet goed is, alleen met het tweede argument krijgt het eerste argument kracht. Een truc hierbij is dat er nooit want tussen de argumenten kan staan, dan klopt het namelijk niet.

 

 

Roken moet verboden worden. 1. Dat kost veel geld. 2. Je hebt maar weinig zakgeld.

 

Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten

Daarbij zijn de argumenten zelfstandig. Ze staan los van elkaar en zijn daarom dus onafhankelijk. Voorheen noemde we dit de meervoudige argumentatie.

Een nevenschikkende en onderschikkende argumentatie = mengvorm

 

Dit is een combinatie van beide argumentatiestructuren.

 

 

 

  1. Argumentatieschema’s

Het geheel van argumenten en standpunt noemen we een argumentatieschema.

Soort argumentatieschema

Toelichting

Voorbeeld

Oorzaak en gevolg

Bij dit type redenering wordt ervan uit gegaan dat een feit of een gebeurtenis zal leiden tot een ander feit of gebeurtenis.

Gevolg

Het zou mij niets verbazen als we straks allemaal ziek zijn,

Oorzaak

De kip was namelijk nog helemaal niet gaar, want het was niet lang genoeg gebakken.

Overeenkomst

Van dit type argumentatieschema is sprake als er een vergelijking wordt gemaakt tussen twee gevallen en er een overeenkomst wordt geconstateerd.

Overeenkomst: lolbroek Henk

Als Henk meegaat, dan hebben we vast lol!

Vergelijking: de vorige keer

De vorige keer dat hij meeging, deed ik het ook in m’n broek van het lachen.

Voorbeelden

In dit geval wordt een standpunt ondersteund door argumenten die voorbeelden zijn.

Standpunt

Je kan absoluut op mij rekenen.

Voorbeelden

Zo ben ik gister je verjaardag niet vergeten en ik heb al een maand een cadeau voor je klaarliggen.

Voor- en nadelen

Bij dit type argumentatieschema wordt er een afweging gemaakt. De voordelen worden vergeleken met de nadelen. Op basis daarvan wordt er een oordeel uitgesproken.

Voordelen

Als je 5 vwo overdoet, dan krijg je wel een goede basis om in 6 vwo met goede cijfers te slagen.

Nadeel - Voordeel

Daar staat tegenover dat je het weliswaar zwaar krijgt als je overgaat naar 6 vwo, maar dat je toch een kans hebt dat je meteen slaagt.

Oordeel

Als ik jou was zou ik het proberen in 6 vwo.

Kenmerk of eigenschap

Als alle onderdelen van een groep hetzelfde kenmerk hebben, dan heeft een onderdeel van de groep dat kenmerk ook. De gedachten bij het argumentatieschema wordt meestal niet expliciet vermeld.

Een onderdeel

Marianne is eigenlijk nog een groot kind,

Kenmerk

Want het liefst speelt zij nog met haar Barbie.

Wat wordt er niet expliciet vermeld: Als je met een Barbie speelt ben je nog een kind.

Autoriteit

Daarbij wordt een standpunt ondersteund door een uitspraak van een deskundige of uit een gezaghebbende bron.

Autoriteit

Uit onderzoek van de universiteit van Nijmegen blijkt dat toegevoegde suikers heel erg slecht zijn, dus je kunt beter minderen met het eten van suiker.

 

12. Drogredenen

Soms wordt er in een tekst of discussie gebruik gemaakt van argumenten die strikt genomen fout zijn, de gebruiker hiervan weet meestal dat zijn beredenering fout is, maar hij gebruikt het om de luisteraar of lezer te manipuleren (=te beïnvloeden). Hij wil de lezer/luisteraar overhalen tot zijn standpunt, desnoods met minder juiste redeneringen. Een drogreden is ook wel het onjuist gebruik maken van een argumentatieschema of het overtreden van een discussieregel.

 

 

Drogredenen

Toelichtingen

Voorbeelden

Op-de-man-spelen/persoonlijke aanval

Er wordt op de man gespeeld en er wordt geen enkel argument gegeven. Je wordt dus persoonlijk aangevallen.

  • Wat weet jij nou van liefde, je hebt zelf nooit een relatie gehad!
  • Wat weet een dronkenlap zoals jij van politiek?

Het meelopers motief

Een speciaal autoriteitsargument: het argument dat iedereen er zo over denkt. Je haalt dan niet één ander aan als gezaghebbend maar probeert je tegenstander over te halen met iedereen.

  • Ik ga ook pas om drie uur naar huis, want iedereen doet dat ook.
  • Waarom zou ik geen afval op straat gooien? Iedereen doet het toch!

De generalisering

Op basis van een of enkele waarnemingen wordt er een conclusie gevormd voor een hele grote groep.

  • Ik ben een keer onterecht aangehouden door de politie. Alle politieagenten zijn gek.
  • Zie je wat dat blonde meisje geantwoord heeft? Zie je wel, alle blonde vrouwen zijn dom.

Het dreigement

De stelling wordt verdedigd door de ander bij voorbaat te intimideren.

  • Als je nu niet doet wat ik zeg, ram ik je in elkaar.

Het ontduiken van bewijslast

Er wordt geen enkel argument gegeven maar je vraagt aan degene die er niet mee eens is om een tegenargument te geven of iets te bewijzen.

  • Iedereen met een beetje gezond verstand zal zeggen…
  • Geef me één goede reden waarom ik tegen abortus zou zijn.
  • Bewijs maar dat jij dit zelf geschreven hebt, zei de leraar.

De cirkelredenering

Bij een cirkelredenering zijn standpunt en argument inhoudelijk gelijk.

  • Ik vind het slecht dat we onder de 18 geen alcohol mogen kopen. Dat is gewoon niet oké.
  • Ik heb geen zin in eten, want ik heb geen trek.

Vertekenen van het standpunt

Woorden in de mond leggen. Daarbij verdraai je de uitspraak van iemand anders. Je beweert dat iemand iets heeft gezegd terwijl dat niet het geval is.

  • Jij vindt deze broek niet mooi? Je vindt me zeker te dik!
  • Ward gaat niet naar het popfestival. Hij houdt niet van popmuziek en gezelligheid.

Onjuiste oorzaak-gevolg relatie

Een onjuist beroep op causaliteit. Er wordt een oorzakelijk verband gelegd tussen twee zaken die allebei wel waar zijn, maar waar eigenlijk geen verband tussen is.

  • Sinds er meer Polen in Nederland zijn is er minder werk. Dus dat moet wel door de Polen komen.
  • Sinds er meer kikkers in de vijver zitten, is het water schoner. Dat moet dus wel aan de kikkers liggen!

Beroep op verkeerde autoriteit

Het argument beroept zich op een autoriteit. Soms op een uitkomst van een onderzoek, waarvan vervolgens wordt gezegd dat hij hetzelfde standpunt heeft.

  • Mijn dochter is hoogbegaafd, dat heeft grootmoeder vastgesteld.
  • Die nieuwe film schijnt goed te zijn, want koning Willem Alexander vindt het ook een goede film.

Valse vergelijking: appels en peren worden vergeleken

Er wordt een vergelijking gemaakt tussen twee zaken die van elkaar verschillen.

  • Ik mag thuis overal eten, dus mag ik dat in de klas op school ook.
  • Dit tweede proefwerk van Nederlands zal wel weer makkelijk worden, dat was het de volgende keer namelijk ook.

Hellend vlak: het wordt erger

Een “hellend vlak” inroepen betekent dat men beweert dat een bepaalde actie een reeks opeenvolgende gebeurtenissen die uiteindelijk tot een (meestal ongewenst) einde zullen leiden.

  • Als we nog meer immigranten toelaten, is straks heel Afrika bij ons op de stoep.
  • Als we homo’s laten trouwen, laten we dieren later vast ook trouwen.

Vals dilemma

Bij het valse dilemma wordt er gedaan of er slechts twee mogelijkheden zijn. Mogelijkheid A en mogelijkheid B. Ben je het niet eens met mogelijkheid A, dan ben je het automatisch eens met mogelijkheid B.

  • We moeten nu of alle boeken in de klas laten lezen of geen boekverslagen meer laten inleveren, anders blijven ze alles van internet halen.
  • Als je geen dieren eet vindt je dat anderen dat ook niet mogen eten.

Het bespelen van het publiek

Hierbij formuleert iemand zijn standpunten zo dat het moeilijk wordt ertegenin te gaan. Op deze manier probeert iemand een afwijkende mening te voorkomen.

  • Ik heb overduidelijk gelijk, alleen domme en achterlijke mensen zullen het niet met mij eens zijn.

Jij ook argument

Bij het “jij ook-argument” zul je zien dat er een ander geval tegenover wordt geplaatst. Hierdoor wil de opponent het laten lijken of de twee gevallen elkaar opheffen.

  • Ja ik weet dat ik vandaag te laat was, maar jij bent ook weleens te laat!

Beroep op traditie

Het beroep op traditie is iets wat veel door de conservatieve tak van de politiek wordt gebruikt. Het beroep op traditie wordt relatief vaak gebruikt omdat veel mensen niet houden van verandering.

  • Natuurlijk moeten leerlingen met pen en papier blijven werken, dit is altijd zo geweest.

Stok achter de deur

Hierbij wordt de mening niet ondersteund door een argument, maar door erop te wijzen dat de nare gevolgen voor de luisteraar “het niet waard zijn”.

  • Ik wil dat jullie nu stil zijn anders gaan we vanavond geen friet meer eten!

Het overdrijven van voor- en nadelen

Je overdrijft de voor- of nadelen voor een bepaalde maatregel.

  • Als Nederland het gebruik van softdrugs legaliseert, krijgen we veel meer drugsverslaafden, zal het aanzien en de invloed van ons land in de Europese unie enorm afnemen en zal de illegale teelt vanwege de sterkte van illegale wiet niet verdwijnen.

Onjuist beroep op een kenmerk of eigenschap

Bepaalde kenmerken of eigenschappen worden overgewaardeerd terwijl andere relevante kenmerken nauwelijks of niet worden genoemd.

  • Die leraar heeft altijd dezelfde kleren aan, dat moet wel een saaie leraar zijn.

 

 

 

 

13. Inhoudelijke en functionele relaties tussen tekstonderdelen

  • De relatie van oorzaak – gevolg
  • De relatie doel – middel
  • De relatie van standpunt-argument-subargument
  • De relatie van algemene uitspraak-toelichting
  • Conclusies trekken met betrekking tot intenties, opvattingen en gevoelens van de auteur
  • De standpunten en soorten argumenten herkennen en onderscheiden
  1. Tekstverbanden en signaalwoorden

Tekstverband

Signaalwoorden

Chronologisch verband

  • Nadat
  • Eerst
  • Daarna
  • Wanneer
  • Vroeger
  • Later
  • Voordat

Opsommend verband

  • En
  • Ook
  • Ten eerste
  • Ten tweede
  • Ten slotte
  • Vervolgens

 

Tegenstellend verband

  • Maar
  • Echter
  • Hoewel
  • Toch
  • Daarentegen
  • Staat tegenover

Vergelijkend verband

  • Zoals
  • Zo
  • Evenals
  • In vergelijking met
  • Soortgelijk (e)

Toelichtend verband

  • Bijvoorbeeld
  • Zo
  • Zoals
  • Een voorbeeld (hier)van
  • Ter illustratie

Redengevend verband

  • Want
  • Omdat
  • Daarom
  • Vanwege
  • Immers
  • Namelijk

Voorwaardelijk verband

  • Wanneer
  • Mits
  • Tenzij
  • In het geval dat
  • Als

 

Doel-middel verband

  • Om te
  • Daarmee
  • Waarmee
  • Opdat
  • Door middel van

Oorzakelijk verband

  • Door
  • Doordat
  • Waardoor
  • Te danken aan
  • Zodoende

 

Samenvattend verband

  • Samengevat
  • Kortom
  • Met andere woorden
  • Vandaar dat
  • Hieruit volgt

Concluderend verband

  • Dus
  • Daarom
  • Concluderend
  • Kortom
  • Al met al

 

  • 15. Stappenplan tekst verklaren
  1. Oriëntatiefase

Stap 1: Bekijk de titel/tussenkopjes/afbeelding/bron

Stap 2: Bedenk kort voor jezelf wat het onderwerp is en wat je hiervan al weet.

Stap 3: Lees de eerste en de laatste alinea

Stap 4: Bedenk voor jezelf hoe de tekst ongeveer in elkaar zal zitten

 

  1. Intensief lezen

Stap 5: Lees alleen de vragen door

Stap 6: Lees elke alinea intensief. Houd je hierbij steeds aan het volgende rijtje:

  1. Lees de alinea
  2. Omcirkel de signaalwoorden die je tegenkomt in deze alinea
  3. Onderstreep de kernzin in deze alinea (vaak in de eerste of de laatste zin van de alinea). De opbouw van een alinea: kernzin + uitleg kernzin.
  1. Vragen beantwoorden

Stap 7: Lees opnieuw de vraag.

Stap 8: Bekijk bij welk stukje tekst de vraag hoort en lees dit nog een keer.

Stap 9: Bedenk voor jezelf wat het antwoord is. Beantwoord de vraag.

 

  1. Tips tijdens het eindexamen
  • Probeer de tekststructuur goed te begrijpen. Vaak is een tekst zo opgebouwd en noteer dit voor jezelf.

 

 

 

 

 

 

 

  • Alinea’s waar mensen aan het woord zijn, zijn vaak belangrijk. De personen worden vaak uitgebreid voorgesteld en dat is niet voor niets!
  • Als je een alinea niet begrijpt, stel jezelf dan de vragen: Wie? Wat? Waar? Wanneer? Waarom? Hoe?
  • Als je bij een vraag een zin moet citeren, citeer dan ook alleen een zin. Niets meer, niets minder!

 

 

 

 

 

  • Neem na elke tekst even een kleine pauze om jezelf weer op te laten voor de volgende tekst
  1. Tips ter voorbereiding op het eindexamen
  • Bekijk het beoordelingsmodel van de voorgaande jaren om te kijken waar je precies punten voor kunt krijgen bij het beantwoorden van een vraag.
  • Oefen altijd examens uit de voorgaande jaren om een idee te krijgen wat voor type vragen er gesteld worden en hoeveel tijd je ongeveer nodig hebt voor een examen.
  • Neem kleurtjes of markeerstiften mee om de tekst je eigen te maken. Bedenk voor jezelf een systeem, bijvoorbeeld: groen voor signaalwoorden, geel voor kernzinnen.
  • Maak eventueel aantekeningen in de kantlijn.
  1. Formuleringen door CITO
  1. Bij ‘strekking’ gaat het erom dat je algemeen vertelt wat de schrijver bedoelt met het geselecteerde tekstelement.
  2. Bij ‘opvatting’ wordt er eigenlijk bedoeld wat het concrete standpunt is van de schrijver.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Ook geschreven door S.