Taal en woordenschat hoofdstuk 3

Dubbelzinnigheid: woorden(=homoniemen), woordgroepen(=ambigu), of zinnen hebben meer dan een betekenis.

Onstaan door: -homoniemen

-letterlijk en figuurlijk taalgebruik

-woordgroep hoort bij verschillende delen


Dubbelzinnig taalgebruik=woordspeling, komt voor in advertenties, cabaretteksten en gedichten.


vaste voorzetsels bij werkwoorden:

zich ergeren aan

opzien tegen


werkwoordelijke uitdrukkingen:

zin hebben in

het eens zijn met



taal van de bijbel:

Veel woorden en uitdrukkingen zijn vanuit bijbelteksten in ons dagelijks taalgebruik terecht gekomen. Nog altijd gebruiken we deze woorden en uitdrukkingen. Voorbeelden

hiervan zijn: paradijselijk, zonvloed of exodus. Of de benjamin zijn, en het is me een doorn in het oog.


moeilijke woorden:

Schuttingtaal: Vieze, grove woorden.

Kreukend: Kwetsend.

Viel niet in de goede aarde: Vond (men) niet leuk, viel niet in de smaak.

Aansloot genomen aan: (hebben) zich zeer geërgerd aan.

In de wacht slepen: Te krijgen, te winnen.

Doorspekt met: Vol van, rijkelijk voorzien van.

Verwerpelijk: Afkeurenswaardig.

Gestigmatiseerd: Voortdurend afgeschilderd met negatieve kenmerken.

Belangenbehartiger: Een persoon of instantie die opkomt voor de belangen van een individu of een groep.

Is sterk gekant tegen: Is fel tegen.

Je op glad ijs begeven: Riskant, jezelf in een moeilijke of gevaarlijke situatie wagen.

Moet het ontgelden: Krijgt ervan langs


Spraak makende: Tot veel ophef en gepraat leidende, waarover men veel spreekt.

Kunnen niet door de beugel: Kunnen niet geaccepteerd worden.

Overtrokken: Overdreven.

In hun wiek geschoten: Beledigd.

Maakt school: Vindt navolging, wordt nagedaan.

Profileert zich: Schildert zichzelf af, creëert een beeld van zichzelf.

De commercie: Handel.

Acceptatie: Aanvaarding.