Vergelijking
Overeenkomst tussen twee zaken.
- Vergelijking met als: “Jullie schuur ziet eruit als een zwijnenstal”.
- Vergelijking zonder als: “jullie schuur is een zwijnenstal”.
- Vergelijking met van: “wat een zwijnenstal van een schuur hebben jullie”.
- Vergelijking zonder verbindingswoord: “jullie schuur, die zwijnenstal, moet nodig eens worden opgeruimd.
Metafoor
Het verbeelde is weggelaten, alleen het beeld is nog over. Alle uitdrukkingen en gezegdes zijn metaforen.
- Wat een paleisje is dit! (beeld: paleisje, het weggelaten verbeelde: je kamer.
Personificatie
Een abstract begrip of iets uit de natuur wordt als persoon voorgesteld.
- De bomen fluisteren zachtjes zijn naam.
De bomen krijgen een menselijke eigenschap.
Metonymia
- Deel-geheel: “hij heeft geen dak meer boven zijn hoofd”. Dak is beeld voor huis.
- Maker-voorwerp: “we hangen die Rembrandt daar op”. Rembrandt is beeld voor schilderij.
- Oorzaak-gevolg: “Zij heeft haar tong verloren”. Tong is beeld voor spraak.
- Voorwerp-inhoud: “jullie lusten vast nog wel een glas”. Glas is beeld voor drank.
- Plaats-bewoners: “Amsterdam is in rep en roer”. Amsterdam is beeld voor inwoners.
- Plaats-aanwezigen: “de hele klas luisterde ademloos”. De hele klas is beeld voor de aanwezigen.
Herhaling / repetitio
Bij een repetitio wordt hetzelfde nog eens met dezelfde of bijna dezelfde woorden nog eens gezegd: “dat heb je goed, werkelijk heel goed gedaan”.
Tautologie
We spreken over tautologie als twee keer hetzelfde wordt gezegd met andere woorden: “enkel en alleen dit weekend”. Een tautologie heeft een versterkend effect.
ENKEL EN ALLEEN
Pleonasme
Bij een pleonasme wordt een woord gebruikt waarvan de betekenis al aanwezig is in een ander woord: “in het stadion ligt een mooie groene grasmat”.
GROEN GRAS
Vooropplaatsing / prolepsis
Bij een prolepsis staat een woord of een groep woorden helemaal vooraan: “die jongen, die gaat het volgens mij nog ver schoppen”.
Opsomming / enumeratie
Een enumeratie noemt minstens drie zaken achter elkaar: “we kopen wijn, kaas en brood”.
Climax
Als dat een opsomming naar een hoogtepunt is, noemen we het een climax: “fluisteren, praten, schreeuwen”.
Anticlimax
Eindigt de opsomming met een dieptepunt, heet dat anticlimax: “optimist, realist, pessimist”.
Parallellisme
Bij parallellisme beginnen en verlopen de zinnen op dezelfde manier:
“elke nacht wordt ik wakker
Op hetzelfde uur
Elke nacht ontwaak ik
Uit dezelfde droom
Elke nacht staat het zweet
Parelend op mijn voorhoofd”.
Tegenstelling / antithese
Bij een antithese worden tegengestelde zaken naast elkaar gezet: “arm – rijk,
dood – leven”. hoe sterker en aparter de tegenstelling is, hoe krachtiger het effect.
Overdrijving / hyperbool
Bij een hyperbool wordt iets sterker of groter gemaakt dan het is: “ik erger me dood aan hem”.
Retorische vraag
Een retorische vraag is geen vraag maar een mededeling in de vorm van een vraag: “mogen we die agressie op straat toestaan?”.
Understatement
Bij een understatement wordt iets opzettelijk op een afgezwakte manier gezegd. Als een voetballer in een wedstrijd die doelpunten heeft gescoord en na afloop zegt: “dat kon er wel mee door, hè”, dan hanteert hij een understatement.
Eufemisme
Een eufemisme is iets op een verzachtende manier zeggen. Dat gebeurt als men een woord te hard vindt voor de situatie: voor ‘doodgaan’ gebruikt men ‘heengaan’.
Ironie
Ironie is een milde vorm van spot. Er wordt vaak het omgekeerde bedoeld van wat er wordt gezegd. Iemand laat een blad met glazen stukvallen en een ander zegt: “dat heb je goed gedaan!”. Dan is dat een voorbeeld van ironie.
Sarcasme
Sarcasme is een harde vorm van spot, waarbij het de bedoeling is iemand echt te kwetsen: “uit de opmerking van dat soapsterretje kun je wel opmaken dat ze niet veel meer dan de basisschool heeft doorlopen”.
Het verschil tussen ironie en sarcasme is moeilijk te bepalen. Dit hangt af van de toon en de situatie.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden