Paragraaf 66: Historische achtergrond voor Fin de siècle
Vanaf 1875 wordt Nederland geïndustrialiseerd en ontstaan de politieke partijen (liberalen, confessionelen en socialisten). Er werd een groot aantal uitvindingen gedaan zoals: telefoon, gloeilamp, benzine en diesel motor en het vliegtuig. Dit ging gepaard met een grote economische opbloei; het is de tijd van kapitalisme en imperialisme in hun pure vorm. De koloniën dienden enerzijds als producenten van goedkope grondstoffen, anderzijds als afzetgebieden.
Het kapitalisme leidde tot verschrikkelijke wantoestanden, maar ook voor verbetering van het lot van de arbeider. Het 'kinderwetje van Van houten' werd in 1874 de eerste sociale wet. De wet verbood dat kinderen onder de twaalf jaar werkten, maar de wet werd veel overtreden. In 1889 kwam de Arbeidswet tot stand; vrouwen een maximale werkdag van 11 uur, kinderen beneden 16 beperkte arbeid. Met deze wet kwam ook de arbeidsinspectie om de naleving van beide wetten te controleren.
Men was bang voor de opkomst van het socialisme in Nederland, doordat de 'Commune' (een radicaal comm. Stadstaatje in Frankrijk) zo vlak bij huis was. Met de publicatie van Das Kapital (1867-69) was de theorievorming van het communisme en socialisme afgelopen en begon de praktische toepassing ervan: er ontstaan linkse partijen en vakbonden. In 1881 richtte F. Domela Nieuwenhuis de links-radicale Sociaal Democratische Bond op. In 1894 splitsten de gematigden zich hiervan af en gingen onder leiding van P.J. Troelstra verder als Sociaal Democratische Arbeiderspartij (nu PvdA). In 1909 splitste zich hiervan weer een radicalere vleugel af: de Sociaal Democratische Partij, die in 1918 herdoop werd tot Comm. Partij Holland (nu CPN). Naar verhouding verliep alles rustig in Nederland, toch waren er diverse oproeren en stakingsacties. Zoals: Palingoproer in Amsterdam toen D. Nieuwenhuis in de gevangenis werd gezet, en vooral de grote spoorwegstaking van 1903, die leidde tot de beruchte 'worgwetten' van de confessionele premier Abraham Kuyper, waarbij het verbod op stakingen van overheidspersoneel ingesteld werd. Als reactie hierop ontstond in 1905 de eerste organisatie van vakbonden: het Nederlands verbond van vakverenigingen. Naar aanleiding van deze gematigd socialistische vakbond, richtten de andere zuilen in 1909 eveneens een vakcentrale op; CNV, RKV. In 1976 fuseerden de NVV en NKV tot de FNV.
Paragraaf 67: Wetenschap
Ook op wetenschappelijk gebied was er van alles gaande. Darwin kwam met de evolutieleer. (De sterken zullen de minder aangepasten verdringen). Deze natuurwetenschappelijke theorie had grote maatschappelijke consequenties. De arbeidersklasse zou zich ontwikkelen tot de nieuwe heersende klasse, de hoogste sport op de evolutionaire ladder (vgl. de dictatuur van het proletariaat van Marx). Omgekeerd redeneerde zgn. sociaal darwinisten dat de 'survival of the fittest' ook geldt voor de maatschappij: het is onjuist om de zwakken te helpen, want dat is slecht voor de menselijke soort als zodanig. Natuurwetenschap werd op die manier een alibi voor genadeloze concurrentie, klassentegenstellingen en racisme.
Dit hele complex van socialisme (klassen), evolutionisme (soorten) en erfelijkheid heeft een diepgaande invloed gehad op de literaire stroming van het naturalisme. Dit naturalisme, en het daarmee nauw verbonden impressionisme hebben ook te maken met de opbloei van psychologie en psychiatrie aan het einde van de 19e eeuw. O.a. door Sigmund Freud die het onderbewuste begon te formuleren. Het onderbewuste is dat deel van de geest dat wij niet onder controle hebben en dat en groot deel van ons denken en handelen bepaalt.
Het socialisme bedreigde de rust van de burgeoisie, de evolutieleer maakte de mens tot een dier onder vele en was in strijd met een letterlijke interpretatie van de bijbel, de Freudiaanse psychologie liet zien da t er in de mens allerlei dignen verscholen liggen waarvan met het bestaan liever ontkende. Oude zekerheden werden aangetast en velen wisten geen raad met de al te snel veranderende wereld. Dat dit ook gevolgen zou hebben voor de kunsten is vanzelfsprekend.
Paragraaf 68: Het Fin de siècle (einde 19e eeuw - begin 20e eeuw)
Tegen de zelfvoldane opvattingen van de burgerij kwamen op politiek gebied de socialisten en op cultureel gebied de jonge kunstenaars in opstand. Bij de kunstenaars ontstond het 'fin de siècle-gevoel': de menig dat de 19e eeuw nu wel lang genoeg geduurd had en dat het tijd werd voor vernieuwing. Men was zelfvoldaan, maar ook onzeker over de toekomst. Het gevolg was, dat bij veel kunstenaars een algehele vlucht uit de realiteit in een wereld van kunstmatigheid, overbeschaving, luxe en genotzoekerij. La belle époque, het mooie tijdperk, wordt het fin de siècle daarom ook wel genoemd. In de kunsten uitte zich dit als:
Estheticisme: het vluchten uit de werkelijkheid van alledag in een ivoren toren van kunstzinnigheid. Ook wel l'art pour l'art-doctrine genoemd. Kunst heeft op die manier geen maatschappelijke functie of verantwoordelijkheid, het gaat om de vorm hóe men schrijft of schildert, niet wát. Willem Kloos (ned.) en Oscar Wilde (eng.). De kunstenaar voelt zich verheven boven de fantasieloze bourgeoisie en onttrekt zich aan het alledaagse bestaan door een bohémienleven, dat zich uit in
decadentisme (drank, drugs, losbandigheid) en dandyisme (overdreven verfijning, zelfs aanstellerij) Typische decadenten zijn: Charles Baudelaire, Paul Verlaine en Arthur Rimbaud (Fr.). Dandy's zijn: Oscar Wilde en Lodewijk van Deyssel (Ned.) en Louis Couperus (Ned.). De kunststroming waarin de geest van het fin de siècle het duidelijkst tot uiting komt is de Jugendstil of Art Nouveau. Motieven worden veel gebruikt, niet natuurgetrouw, ronde vormen, geen perspectief, veel zwart-wit. Schilders: Jan Toorop (Ned.) en Gustav Klimt (Oostr.). En de Amsterdamse koopmansbeurs van H.P. Berlage is in architectuur in te delen bij art nouveau. Paragraaf 69: Het Impressionisme Een van de belangrijkste kunststromingen van het fin de siècle is het impressionisme, waarin vooral de estheticistishe opvattingen naar voren kwamen. Het was tegelijk een voortzetting van, en een reactie op het realisme. Door opkomst psychologie ziet men in dat ieder de dingen anders ziet. Daarom probeert de kunstenaar de zintuiglijke indrukken (impressies) van kleur, licht en vorm weer te geven. Het beeldt een werkelijkheid uit, maar dan wel op de manier waarop het subject haar waarneemt. Tot dan toe hadden schilders alleen in hun atelier gewerkt, nu ging men in de openlucht schilderen. Impressionisten zijn: Manet (Fr.), Renoir (Fr.), Monet (Fr.), Vincent van Gogh. In de literatuur gebruikten schilders talrijke bepalingen (vooral bijvoeglijke naamwoorden). Ze verzonnen neologismen of gebruikten juist in onbruik geraakte woorden (archaïsmen). In de beeldspraak probeerde men zo origineel mogelijke beelden te gebruiken. Vooral de synesthesie werd veel toegepast; twee zintuiglijke waarnemingen samen. Ook vind je in hun gedichten veel alliteraties en enjambementen. Het literaire impressionisme is vooral een poëziestroming. Impressionistisch proza is dan ook meestal onleesbaar of in elk geval erg taai. In die tijd sprak men van woordkunst of lyrisch proza. Toen zeer positief, het hoogste wat je kon bereiken, nu mooischrijverij, literair doen, schrijvertje spelen. De woordkunst werd tot ver in de 20e eeuw beschouwd als het toppunt van literatuur. Daaraan kwam pas een einde in de jaren dertig met de stroming van de 'nieuwe zakelijkheid'. Een van de meest invloedrijke critici van die tijd was Menno ter Braak. Paragraaf 70: Het Naturalisme Het naturalisme is net als het impressionisme een verdere uitwerking van het realisme, maar dan in de roman- en toneelkunst. Men wilde onder invloed van de exacte wetenschappen de roman een soort wetenschappelijke basis geven. Men meende in de mens een soort determinisme te zien: het leven wordt bepaald door drie factoren: de tijd, het milieu, en de opvoeding en erfelijke aanleg. In hun romans probeerden de naturalisten te laten zien hoezeer de mens van deze drie factoren afhankelijk is. Ze schreven familieromans (met meerdere generaties), psychologische romans (waarin mensen het psychisch moeilijk hadden), en sociale romans (hoe men gevormd wordt door zijn plaats op de maatschappelijke ladder). Veel naturalisten waren socialisten en hoopten met hun boeken iets te veranderen. Over het algemeen waren naturalistische romans heel somber en pessimistisch. De achtergrond van dit alles is het fatalisme; de opvatting dat het leven van de mens geheel bepaald wordt door het noodlot en dat een vrije wil niet bestaat. Hoewel het naturalisme een fin de siècle stroming is, staat het haaks op het estheticisme en dus haaks op het impressionisme. Toch is er een nauwe band tussen naturalisme en impressionisme, omdat veel naturalistische werken geschreven zijn in de impressionistische stijl van neologismen, beeldspraken en gedetailleerde bepalingen. Woordkunst is ook hier wel van toepassing. Lodewijk van Deyssel, Frederik van Eeden, Louis Couperus, Marcellus Emants en Herman Heijermans. Paragraaf 71: De beweging van tachtig In Amsterdam ontstond rond 1880 een groepje jonge schrijvers die zich afzetten tegen de toenmalige literatuur. Het verzet van de tachtigers uitte zich op twee manieren. Positief: door zelf een nieuwe literatuur te scheppen, negatief: door de oude literatuur belachelijk te maken dmv parodieën en kritieken. De twee belangrijkste critici van de Tachtigers waren Willem Kloos en Lodewijk van Deyssel. Kloos was een serieus criticus en bekritiseerde op grond van argumenten, Van Deyssel daarentegen ging alleen op zijn gevoel af; scheldkritiek. Hij was soms erg grof. Multatuli werd wel gewaardeerd. De Tachtigers kregen hu werk maar moeilijk geplaatst in de gevestigde literaire bladen, waarvan De Gids het belangrijkste was. Daarom richtten ze in 1885 een eigen blad op: De nieuwe gids. Willem Kloos zette in Gedichten de principes van de Beweging van Tachtig uiteen; Vorm en inhoud dienen één te zijn. Tweede principe was, dat kunst een persóónlijke uiting dient te zijn. "de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie". Bij de impressionisten onder de Tachtigers werd dit zover doorgedreven dat het overging in estheticisme, in l'art pour l'art. het individualisme uitte zich vooral in de eis van oorspronkelijke beeldspraak: metaforen en vergelijkingen die zo precies mogelijk de gevoelens van de dichter konden weergeven. Van de Tachtigers bleven alleen Kloos en Van Deyssel hun hele leven het l'art pour l'art principe trouw, gevolg; beiden hebben na 1900 weinig van belang geschreven. Paragraaf 72: Willem Kloos Kloos gold, zeker in zijn eigen ogen, als de leider van de Beweging van Tachtig. Gedurende vele jaren is hij beschouwd als een van de grootste dichters van de Nederlandse literatuur. Hij heeft maar een maar van zeer hoog niveau geschreven. Rond 1890 begint het met Kloos mis te gaan (depressies, angsthallucinaties, zijn homofiele geaardheid, het dreigende verlies van zijn creativiteit). Hij raakte alcoholverslaafd, en verviel tot een ziekelijke zelfoverschatting. Zijn poëzie ontaardde in scheldpartijen tegen de boze buitenwereld en egocentrische ontboezemingen vol zelfmedelijden en eigenwaan. Ondanks dat, kreeg hij nog vele prijzen.
Paragraaf 80: De Neoromantiek
Na ca. 1900 raken impressionisme en naturalisme op de achtergrond en de Tachtigers als groep bestaan niet meer. In het proza wordt het naturalisme opgevolgd door de neoromantiek; een terugkeer van de romantische kunst uit het begin van de 19e eeuw. De neoromantiek is een reactie op het naturalisme: het fantasievolle, wonderlijke en idyllische gaat overhand krijgen op het rationele, zakelijke en sombere. De nadruk op het noodlot blijft in zekere zin. Het noodlot is nu eerder iets bovennatuurlijks en geheimzinnigs. Hun romans spelen zich af in het verleden en in exotische streken. Hun thema's zijn eenzaamheid, zwerflust, verzet tegen de maatschappij, onvervulde verlangens, etc. Dit escapisme: het vluchten uit de alledaagse werkelijkheid, naar een wereld van avontuur, fantasie en kunst. Komt een beetje overeen met het estheticisme; wat ook vluchten uit de realiteit was. De neoromantiek bloeide vooral in Engeland. Daar kwamen romantische genres als 'gothic novel' (griezelroman), sprookje, detectiveroman en science fiction op. Met schrijvers als; R.L. Stevenson, Arthur Conan Doyle (sherlock holmes verhalen), J.R. Kipling (jungle book), H.G. Wells en Bram Stoker. De voornaamste Duitse vertegenwoordiger is Herman Hesse en de Franse is Hector Mallot. In nederland werd neoromantische proza geschreven door Frederik van Eeden, Louis Couperus, Arthur van Schendel en Augusta de Wit en Aart van Leeuw. Adriaan Roland, Willem Elsschot, Nescio en J.J. Slauerhoff horen bij de latere romantici.
Paragraaf 51: De Romantiek
Tegen het einde van de 18e eeuw gaat de Verlichting over in de romantiek. Uitgangspunt van de Verlichting was de ratio. Deze nieuwe kunst was al voorbereid in de late Verlichting, die daarom ook wel preromantiek wordt genoemd. Het hoofdkenmerk is het loslaten van alle voorschriften en het werken volgens eigen, individuele inzichten. Originaliteit is belangrijk. Het loslaten van de regels vind je ook terug in de levenswijze van de kunstenaars zelf. Zij waren de individualisten en revolutionairen. Men noemt dit type kunstenaars bohémiens. De nadruk op de eigen gevoelens is zo sterk dat men kan zeggen dat romantische kunst in essentie lyrisch is, in tegenstelling tot de kunst van de Verlichting die didactisch is. Gevoelens zijn belangrijk in de romantiek. Vaak zijn gevoelens sterk contrasterend; liefde naast afkeer, vreugde naast verdriet, etc. twee gevoelens spelen een overheersende rol: Weltschmerz (het lijden aan de wereld) en Sehnsucht (verlangen naar het onbereikbare geluk). Centraal in de romantische literatuur staat de natuur; als het symbool van het ongerepte, het niet door de mens bedorvene.
De bouwkunst van de 18e eeuw is classicistisch: ordelijk, symmetrisch, met een voorkeur voor koepels, zuilen en horizontale lijnen. De romantische bouwkunst is het tegendeel hiervan: vol verrassende vormen en met een voorkeur voor spitse torens en verticale lijnen. De overheersende stroming in de architectuur is de neogotiek. Ook in de schilderkunst kan men een dergelijk verschil tussen Verlichting en romantiek aanwijzen. De 18e-eeuwse classicistische schilderijen zijn statisch en evenwichtig, en de compositie van romantische schilderijen is "open"; het lijkt alsof het tafereel zich buiten het doek voortzet, alsof er slechts een deel van een groter geheel geschilderd is. Ook zijn classicistische veel koeler van kleur en de nadruk lijkt eerder te liggen op tekenen dan op schilderen; bij romantische schilderijen is dat juist omgekeerd.
De Romantiek is een buitengewoon belangrijke periode in de kunst. In de eerste plaats is de kunst tot op de dag van vandaag in zekere zin romantisch.
De term 'romantisch' heeft twee betekenissen: 'zoals in de periode van de romantiek', en: 'gevoelig', 'lieflijk', 'sentimenteel'.
Paragraaf 82: J.C. Bloem 1887-1966
Zijn eerste bundel Het verlangen, dateert van 1921, en geeft meteen het grondthema van zijn oeuvre: het verlangen kan op van alles gericht zijn (liefde, vrijheid, eenzaamheid), maar essentieel is dat het altijd tot een teleurstelling leidt; het wordt niet vervuld, of de vervulling blijkt een tegenvaller. Dit is een grondthema van de (neo)romantiek en wordt het best weergegeven door Bloem. In Bloems latere werk komt het accent steeds meer op deze ontgoocheling te liggen.
Met name de latere dichtbundels munten uit door een zeer geconcentreerde schrijfwijze; de essentie van wat hij wil zeggen is neergelegd in beknopte en daardoor zeer indringende zinnen, die niet zelden een aforistisch (kernachtig) karakter hebben. "Dichten is afleren" zei hij in de bundel Aforismen , met dit afleren bedoelt hij; het weglaten van al het overbodige (zoals archaïsch taalgebruik).
Paragraaf 89: Historische achtergrond voor het modernisme
Door de eerste wereldoorlog kwam de 19e eeuw definitief aan haar einde. Na de oorlog had iedereen het gevoel dat er nu echt een nieuwe tij d zou aanbreken. Men trachtte vier verschrikkelijke jaren te vergeten en stortte zich vol enthousiasme op het leven: de 'roaring twenties' breken aan. Lang zullen ze niet duren; na de beurscrisis in 1929 beginnend e trieste jaren dertig met hun massale werkloosheid, die uitlopen op de Tweede wereldoorlog. Een voor een vielen de Europese staten ten prooi aan linkse of rechtse dictaturen. In Rusland grepen in 1917 de communisten de macht. Duitsland dreigde na de eerste wereldoorlog uit elkaar te vallen, waar links- en rechts-radicalen hun kans roken. De rijksdagbrand van 27 februari 1933 werd door hem aangegrepen als voorwendsel om een dictatuur in te stellen. In augustus 1939 sloten de twee ideologische aartsvijanden, het fascistische Duitsland en de communistische Sovjet-Unie en niet aanvalsverdrag. De 2e wereldoorlog kon beginnen; Duitsland viel het weerloze Polen binnen. In Nederland was alles ondertussen rustig gebleven. De radicale parijgen bleven hier zeer klein; alleen de NSB van Mussert wist enige aanhang te verwerven. De sociale wetgeving werd versterkt; de achturige werkdag werd ingevoerd. Ook de democratisering maakte vorderingen; in 1917 kwam algemeen kiesrecht voor de mannen, in 1922 voor de vrouwen.
Paragraaf 90: Het modernisme
Rond de eerste wereldoorlog begint een nieuwe grote cultuurhistorische periode, die we het modernisme noemen en waarin we nog steeds leven. Alles wat wij nu 'moderne kunst' noemen, is ontstaan in het eerste kwart van de 20e eeuw. De kunstenaars van nu werken vanuit dezelfde principes als die van rond 1915. het modernisme wordt ook wel aangeduid met de term avant-garde (lett. voorhoede). Eigenlijk heeft dit woord en ruimere betekenis; mensen die voorp lopen op een bepaald gebied, die zich gedragen en zich kleden zoals - nog - niemand dit doet. Om de huidige avant-gardistische kunstenaars, modeontwerpers enz. te onderscheiden van die rond de Eerste wereldoorlog worden de laatste wel aangeduid met de term 'historische avant-garde'.
De politieke verhoudingen in Europa hadden natuurlijk grote invloed op het modernisme. Dictaturen moeten niet veel hebben van moderne kunst: die is te moeilijk, te ongrijpbaar, te ongebonden. Ze wilden kunst die ze konden gebruiken voor propaganda. Modernistische kunstenaars gaat het niet om een realistische afbeelding van de werkelijkheid, maar zij willen ideeën en gevoelens uitdrukken met behulp van kleuren, vormen en - eventueel - afbeeldingen.
Een geheel nieuwe kunst uit die tijd was de film. Ook de Jazz kwam overwaaien uit Amerika met daarmee de, voor die tijd, gewaagde dansen als de chachacha (met korte rokken) en de charleston.
Paragraaf 91: Het Expressionisme
Expressionisten willen de essentie van de dingen uitdrukken. Simplificerend zou je het verschil realisme - impressionisme-expressionisme als volgt kunnen weergeven: de realist schildert een herkenbare oude bedelaar, de impressionist een ellendig verkommerd mens, de expressionist schildert armoede. "De afbeeldingsfunctie slaat om in de uitdrukkingsfunctie."
Met name de kleur wordt gebruikt om de intensiteit te benadrukken; zo vind je blauwe paarden, rode bomen, oranje tijgers. Harde en contrasterende kleuren. De realiteit wordt gedeformeerd, hoe sterker deze deformaties zijn hoe moeilijker het is iets realistisch op het schilderij te onderscheiden. Ten slotte kan men overgaan in abstracte of non-figuratieve kunst. De expressionistische schilderkunst bloeide in Frankrijk (Fauvisme, naar 'wild dier') en vooral in Duitsland.
Wat voor schilderkunst geldt, geldt ook voor literatuur. Er wordt niet zozeer de indruk beschreven, maar wat de essentie is. In de zgn. 'vrije verzen' van het expressionisme maakt de normale zinsbouw vaak plaats voor onvolledige zinnen, ongrammaticale zinnen, losse woorden; tegelijk verdwijnen hoofdletter en interpunctie. Ze proberen om de emotie, de gedachte zo direct mogelijk te uiten, zonder de belemmeringen van het traditionele taalgebruik. Ze gebruiken ook veel minder bijvoeglijke naamwoorden dan de impressionisten; een bijvoeglijk naamwoord geeft sfeer, werkwoorden en zelfstandige naamwoorden geven de essentie. Onderwerpen zijn ontleend aan het stadsleven.
Zoals de expressionistische schilderkunst kan overgaan in abstracte kunst, kan de expressionistische poezie overgaan in wat we noemen poésie pure: gedichten die geen duidelijke, concrete inhoud meer hebben, maar die alleen een sfeer, een gevoel oproepen.
Expressionistische proza heeft twee kenmerken: formeel is er de montagetechniek: verhalen die net zo gemonteerd lijken als een film. Ze vormen een collage van achter elkaar geplaatste kleine fragmenten die samen een verhaal opleveren. Inhoudelijk uit het expressionisme zich bij verhalen vaak in de vorm van de groteske. Men gebruikt die term voor verhalen waarin ongelijksoortige elementen door elkaar heen gebruikt worden, zoals het komisch en tragische, het verhevene en het triviale, het ernstige en het luchtige. Veelal leidt dit tot absurdisme. De ondertoon van de verhalen is vaak sterk maatschappijkritisch.
De expressionistische literatuur bloeide vooral in Duitsland, met name rond het blad Der Sturm, waarin grote dichter schreven als Stramm, Benn, Trakl en Heym die allemaal een grote invloed hadden op de Nederlandse dichter Marsman. De voornaamste Duitse prozaschrijvers waren Franz Kafka, Alfred Döblin en Heinrich Mann. In Nederland en Vlaanderen waren er ook talrijke expressionistische schrijvers, vooral dichters, maar de meesten zijn nog van weinig belang. Twee van hen behoren echter tot de grote schrijvers van deze eeuw: H. Marsman (Ned.) en Paul van Ostaijen (Vla.) Sommige proza van F. Borderwijk kan ook tot het expressionisme gerekend worden.
Paragraaf 94: Het Constructivisme
Het constructivisme kan gezien worden als een voortzetting van het kubisme en futurisme. Constructivistische bouwwerken van Tatlin zijn open en dynamisch: constructies van hout, glas, ijzerdraad e.d. die geen duidelijke voor- of achterkant hebben. In de schilderkunst werd de herkenbaarheid geheel opgeofferd aan de geometrie die veel strakker en eenvoudiger is dan bij de kubisten en futuristen.
Naast Rusland was Nederland het voornaamste constructivistische centrum, dankzij het blad De Stijl, een van de belangrijkste kunstbladen van deze eeuw, ook internationaal. De leiders van de stijl waren Piet Mondriaan en Theo van Doesburg. De gebruikte kleuren zijn: rood, blauw, geel, wit, zwart en grijs.
Het constructivisme speelt in Nederland een zekere rol in de literatuur. Net als de schilderijen van Doesburg zijn de gedichten uiterst abstract: ze bestaan alleen nog uit losse woorden en vele hebben een opvallende beeldende typografie. De literator van Doesburg is echter veel belangrijker als dadaïst. In de verhaal- en romankunst speelt het constructivisme slechts een zeer kleine rol.
Paragraaf 95: F. Boderwijk 1884- 1965
Tussen 1919 en 1924 publiceerde Borderwijk drie bundels Fantastische vertellingen, die alleen van belang zijn omdat dit soort verhalen in de Nederlandse literatuur tamelijk zeldzaam is. Ze gaan over allerlei buitenissige onderwerpen zoals een man die zijn eigen dubbelganger speelt, een vrouw die met een aap trouwt, Jack the Ripper etc. zijn volgende boeken dateren pas uit de vroege jaren '30: Blokken en Bint, die twee novellen die hem beroemd maakten.
Blokken is een anti-utopisch verhaal, wat wil zeggen dat er een toekomstdictatuur in wordt geschilderd. De novelle is deels zuiver beschrijvend, deels het verslag van een mislukte opstand tegen de Raad, de machthebbers van de Staat. Hoewel deze opstand mislukt, zal de staat toch ooit vallen, omdat een mens zich niet eeuwig laat knechten. De stijl is heel merkwaardig: overwegend korte zinnen, vol vreemde woorden, soms met een afwijkende syntactische bouw. Compositorisch is het verhaal een blokkendoos; het verhaal van maar ongeveer 30 blz. bestaat uit tien hoofdstukjes die elk een min of meer afgerond deel van de handeling of de beschrijving bevatten. Samen geven zij een totaalbeeld van ideologie, staatsinrichting, bevolking, stedenbouw, enz. vorm en inhoud komen in zekere zin overeen, want ook in de Staat is alles blokvormig: ronde vormen bij pleinen, straten en huizen zijn wettelijk verboden. Dit is de hoofdreden waarom we dit verhaal tot het constructivisme rekenen.
Bint: roman van een zender heeft dezelfde compositorische en stilistische kenmerken, maar er zit ook nog iets anders in, dat van expressionistische oorsprong is. De beschrijvingen zijn namelijk vaak niet nuchter, zakelijk en concreet, zoals in Blokken, maar visionair en fantastisch. De school van Bint wordt op uiterst autoritaire wijze geleid.
In bijna al zijn boeken (ook in Karakter) gaat het om macht. In de loop van de jaren '50 werd het merkwaardige taalgebruik van Borderwijk, dat wel eens aangeduid is met de term 'gewapend beton-stijl', enigszins gewoner. Wat bleef, is zijn voorliefde voor het grillige, het overdrevene, het fantastische en het bovennatuurlijke.
Paragraaf 104: De nieuwe zakelijkheid
De nieuwe zakelijkheid was een voortzetting op het constructivisme, althans in de beeldende kunst, in de literatuur liggen de zaken wat anders. De nieuwe zakelijkheid ontstond in Duitsland rond het Bauhaus (oorspronkelijk expressionistisch, maar in vroege jaren '20 constructivistisch). De invloed van het Bauhaus is moeilijk te overschatten; geen stroming heeft zo grondig het uiterlijk van de wereld veranderd als deze. Stalen meubels, betonbouw, hoogbouw met voornamelijk glas aan de buitenkant, prefab bouwmethoden, metalen schemerlampen, glazen serviezen, enz. zijn allemaal ontstaan in deze periode. Het principe dat aan dit alles ten grondslag lag, was het functionalisme; de vorm moet aangepast zijn aan hun functie.
In de roman werden met name de montagetechniek en de innerlijke monoloog overgenomen. Maar over het algemeen is de nieuw- zakelijke literatuur veel leesbaarder dan de expressionistische. De poëzie van de nieuwe zakelijkheid wordt poésie parlante of parlando poëzie genoemd, omdat ze geschreven is in alledaagse taal en qua metrum en ritme de praattoon benadert.
De nieuw zakelijke literatuur was ook een kritische literatuur, vooral ten opzichte van het opkomende fascisme. Maar de kritiek werd de kop in gedrukt, en kreeg geen kans (denk aan rituele boekverbranding in Duitsland). De dictaturen verlangen een ordelijke literatuur, en aan die eis voldeed de nieuwe zakelijkheid. Ze verlangen eveneens een literatuur waarin het volk zich kan herkennen, waarin de nationale waarden opgehemeld worden, 'vreemde' invloeden uitgebannen zijn en waarin geen kritiek geuit wordt. Aan deze eisen voldeed de nieuwe zakelijkheid niet, en dus moest ze verdwijnen. In haar plaats werd in Duitsland de Blud- und Boden-literatuur gepropageerd: degelijke traditionele romans over het eenvoudige leven van gelovige landbouwers die zich nauw verbonden voelden met de voorvaderlijke grond en die het Arische ras van vele gezonde kinderen voorzagen.
Paragraaf 109: Willem Elsschot 1882-1960
Net als Nescio debuteerde de Vlaamse auteur Willem Elsschot al in het begin van de 20e eeuw en kreeg hij pas erkenning in de jaren '30. Daarvóór had hij vier romans gepubliceerd, die totaal afweken van het toen in zwang zijnde Nederlandse proza. Ze zijn zo gewoon mogelijk geschreven in een nuchtere ironische stijl zonder enige literaire opsmuk. Inhoudelijk tamelijk eenvoudig. In Elsschots meest gelezen boek, Lijmen (1924), duiken twee figuren op die in het latere werk steeds opnieuw zullen voorkomen; De cynische oplichter Boorman en de eenvoudige kantoorklerk Laarmans. Na Lijmen lijkt het met Elsschots carrière afgelopen te zijn. In de jaren '30 komt hij echter in contact met mannen van Forum, en met name onder invloed van Fan Greshoff begint hij opnieuw te schrijven. In 1933 verschijnt de kleine roman Kaas, waarin Frans Laarmans zich laat verleiden de Belgische vertegenwoordiger te worden vaneen Nederlandse kaashandel, zonder ook maar een idee te hebben van wat dat allemaal inhoudt. Van zijn bedrijfje komt natuurlijk niets terecht: terwijl de kazen ui Nederland blijven binnenstromen, slaagt hij er niet in ook maar één kaas aan de man te brengen. Ten slotte keert hij - a sadder and a wiser man - terug naar zijn baantje als kantoorklerk.
Hij schrijft zowel zijn gedichten als zijn proza in een droge, ironische en cynische toon.
Zijn laatste boek, Het dwaallicht (1946), wordt vaak als zijn meesterwerk beschouwd. Aan de oppervlakte is het een heel eenvoudig verhaal: Laarmans helpt drie buitenlandse zeelieden een bepaald adres in Antwerpen te vinden. Er blijkt echter veel meer aan de hand: de vergeefse dwaaltocht (het adres wordt niet gevonden) krijgt de religieuze trekken van een pelgrimstocht. De drie buitenlanders kunnen worden gezien als de drie koningen die op zoek zijn naar het Christuskind. De novelle hoort zo nauwelijks meer bij de nieuwe zakelijkheid maar eerder bij de magisch-realistische literatuur, d.w.z. boeken waarin onder de realistische oppervlakte een fantastische, magische werkelijkheid schuilgaat.
Het oeuvre van Elsschot is tamelijk klein: zijn twaalf boeken beslaan in zijn Verzameld werk maar 800 bepaald niet dicht bedrukte bladzijden. Thematisch is er weinig variatie, met name de Laarmans-boeken gaan allemaal over de kleine man die ook wat wil bereiken maar daarin niet slaagt. Tegenover de ietwat hulpeloze Laarmans staat de oplichter Boorman. Deze twee figuren symboliseren in zekere zin de twee kanten van Elsschot: de zakenman Alfons de Ridder en de schrijver Willem Elsschot.
Elsschot is een van de grootste stillisten van het Nederlandse proza. Er staat niets anders dan dat er staat, en wat er staat is van de grootst mogelijke eenvoud; in die eenvoud is het volmaakt.
Paragraaf 101: J. Slauerhoff 1898 - 1936
In feite is Slauerhoff een neoromanticus van het zuiverste water. Al zijn gedichten gaan over levensmoeheid, doodsverlangen, opstand tegen het burgerdom, zwerflust en heimwee naar vroegere en glorieuzere tijden. Hij was een moeilijk mens. Hij is een echte poète maudit; de gedoemde dichter die zich geen raad weet met de wereld en met zichzelf en een uitweg zoekt in drank, zwerven, affaires met vrouwen en poëzie. Er is in Slauerhoffs werk geen echte ontwikkeling; vanaf de eerste bundel, Archipel (123), tot de laatste, Een eerlijk zeemansgraf (1936), behandelt hij dezelfde onderwerpen en gebruikt hij dezelfde vorm: traditionele rijmende poëzie. Talloze gedichten gaan over gedoemde zwervers, maatschappelijke mislukkingen, bandeloze avonturiers. Hij geloofde in de reïncarnatieleer.
Slauerhoff was ook een belangrijke prozaschrijver. Hij publiceerde twee verhalenbundels: Het Lente-eiland en Schuim en as (beide 1930). En drie romans: Het verboden rijk(1932), Het leven op aarde(1934) en De opstand van Guadalajara(1937). Het verboden rijk wordt als zijn belangrijkste prozawerk beschouwd. Er lopen twee verhaallagen door elkaar. Een ik- en een hij-verhaal van 16e-eeuwse en een 20e-eeuwse figuur. In de jaren '30 werd slauerhoffs toch al zwakke gezondheid nog slechte door een malaria-infectie, die hij in Zuid-Amerika opliep. Het "In memoriam" dat hij voor zichzelf schreef, is een van de bitterste en schrijnendste gedichten uit onze literatuur.
decadentisme (drank, drugs, losbandigheid) en dandyisme (overdreven verfijning, zelfs aanstellerij) Typische decadenten zijn: Charles Baudelaire, Paul Verlaine en Arthur Rimbaud (Fr.). Dandy's zijn: Oscar Wilde en Lodewijk van Deyssel (Ned.) en Louis Couperus (Ned.). De kunststroming waarin de geest van het fin de siècle het duidelijkst tot uiting komt is de Jugendstil of Art Nouveau. Motieven worden veel gebruikt, niet natuurgetrouw, ronde vormen, geen perspectief, veel zwart-wit. Schilders: Jan Toorop (Ned.) en Gustav Klimt (Oostr.). En de Amsterdamse koopmansbeurs van H.P. Berlage is in architectuur in te delen bij art nouveau. Paragraaf 69: Het Impressionisme Een van de belangrijkste kunststromingen van het fin de siècle is het impressionisme, waarin vooral de estheticistishe opvattingen naar voren kwamen. Het was tegelijk een voortzetting van, en een reactie op het realisme. Door opkomst psychologie ziet men in dat ieder de dingen anders ziet. Daarom probeert de kunstenaar de zintuiglijke indrukken (impressies) van kleur, licht en vorm weer te geven. Het beeldt een werkelijkheid uit, maar dan wel op de manier waarop het subject haar waarneemt. Tot dan toe hadden schilders alleen in hun atelier gewerkt, nu ging men in de openlucht schilderen. Impressionisten zijn: Manet (Fr.), Renoir (Fr.), Monet (Fr.), Vincent van Gogh. In de literatuur gebruikten schilders talrijke bepalingen (vooral bijvoeglijke naamwoorden). Ze verzonnen neologismen of gebruikten juist in onbruik geraakte woorden (archaïsmen). In de beeldspraak probeerde men zo origineel mogelijke beelden te gebruiken. Vooral de synesthesie werd veel toegepast; twee zintuiglijke waarnemingen samen. Ook vind je in hun gedichten veel alliteraties en enjambementen. Het literaire impressionisme is vooral een poëziestroming. Impressionistisch proza is dan ook meestal onleesbaar of in elk geval erg taai. In die tijd sprak men van woordkunst of lyrisch proza. Toen zeer positief, het hoogste wat je kon bereiken, nu mooischrijverij, literair doen, schrijvertje spelen. De woordkunst werd tot ver in de 20e eeuw beschouwd als het toppunt van literatuur. Daaraan kwam pas een einde in de jaren dertig met de stroming van de 'nieuwe zakelijkheid'. Een van de meest invloedrijke critici van die tijd was Menno ter Braak. Paragraaf 70: Het Naturalisme Het naturalisme is net als het impressionisme een verdere uitwerking van het realisme, maar dan in de roman- en toneelkunst. Men wilde onder invloed van de exacte wetenschappen de roman een soort wetenschappelijke basis geven. Men meende in de mens een soort determinisme te zien: het leven wordt bepaald door drie factoren: de tijd, het milieu, en de opvoeding en erfelijke aanleg. In hun romans probeerden de naturalisten te laten zien hoezeer de mens van deze drie factoren afhankelijk is. Ze schreven familieromans (met meerdere generaties), psychologische romans (waarin mensen het psychisch moeilijk hadden), en sociale romans (hoe men gevormd wordt door zijn plaats op de maatschappelijke ladder). Veel naturalisten waren socialisten en hoopten met hun boeken iets te veranderen. Over het algemeen waren naturalistische romans heel somber en pessimistisch. De achtergrond van dit alles is het fatalisme; de opvatting dat het leven van de mens geheel bepaald wordt door het noodlot en dat een vrije wil niet bestaat. Hoewel het naturalisme een fin de siècle stroming is, staat het haaks op het estheticisme en dus haaks op het impressionisme. Toch is er een nauwe band tussen naturalisme en impressionisme, omdat veel naturalistische werken geschreven zijn in de impressionistische stijl van neologismen, beeldspraken en gedetailleerde bepalingen. Woordkunst is ook hier wel van toepassing. Lodewijk van Deyssel, Frederik van Eeden, Louis Couperus, Marcellus Emants en Herman Heijermans. Paragraaf 71: De beweging van tachtig In Amsterdam ontstond rond 1880 een groepje jonge schrijvers die zich afzetten tegen de toenmalige literatuur. Het verzet van de tachtigers uitte zich op twee manieren. Positief: door zelf een nieuwe literatuur te scheppen, negatief: door de oude literatuur belachelijk te maken dmv parodieën en kritieken. De twee belangrijkste critici van de Tachtigers waren Willem Kloos en Lodewijk van Deyssel. Kloos was een serieus criticus en bekritiseerde op grond van argumenten, Van Deyssel daarentegen ging alleen op zijn gevoel af; scheldkritiek. Hij was soms erg grof. Multatuli werd wel gewaardeerd. De Tachtigers kregen hu werk maar moeilijk geplaatst in de gevestigde literaire bladen, waarvan De Gids het belangrijkste was. Daarom richtten ze in 1885 een eigen blad op: De nieuwe gids. Willem Kloos zette in Gedichten de principes van de Beweging van Tachtig uiteen; Vorm en inhoud dienen één te zijn. Tweede principe was, dat kunst een persóónlijke uiting dient te zijn. "de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie". Bij de impressionisten onder de Tachtigers werd dit zover doorgedreven dat het overging in estheticisme, in l'art pour l'art. het individualisme uitte zich vooral in de eis van oorspronkelijke beeldspraak: metaforen en vergelijkingen die zo precies mogelijk de gevoelens van de dichter konden weergeven. Van de Tachtigers bleven alleen Kloos en Van Deyssel hun hele leven het l'art pour l'art principe trouw, gevolg; beiden hebben na 1900 weinig van belang geschreven. Paragraaf 72: Willem Kloos Kloos gold, zeker in zijn eigen ogen, als de leider van de Beweging van Tachtig. Gedurende vele jaren is hij beschouwd als een van de grootste dichters van de Nederlandse literatuur. Hij heeft maar een maar van zeer hoog niveau geschreven. Rond 1890 begint het met Kloos mis te gaan (depressies, angsthallucinaties, zijn homofiele geaardheid, het dreigende verlies van zijn creativiteit). Hij raakte alcoholverslaafd, en verviel tot een ziekelijke zelfoverschatting. Zijn poëzie ontaardde in scheldpartijen tegen de boze buitenwereld en egocentrische ontboezemingen vol zelfmedelijden en eigenwaan. Ondanks dat, kreeg hij nog vele prijzen.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden