A 6.4 De aanvaardbaarheid van argumenten
1. Een voorbeeld als argument
a. Betrouwbaar?
b. Past het voorbeeld bij de mening?
c. Is het aantal voorbeelden uit te breiden?
2. Een vergelijking als argument
a. Past de vergelijking bij de bewering?
b. Zijn er voldoende overeenkomsten tussen de vergeleken onderwerpen?
3. Oorzaak/gevolg als argument
a. Is er echt een relatie tussen genoemde oorzaak en genoemd gevolg?
b. Zijn er andere oorzaken met hetzelfde gevolg?
4. Het gezag van een ander als argument
a. Hoe groot is het gezag?
b. Hebben anderen niet het tegendeel beweerd/bewezen?
c. Wordt de deskundigheid van de bron door anderen niet tegengesproken?
d. Is de bron gekleurd?
5. Algemeen geldende waarheden als argument
a. Is er verband tussen de algemene waarheid en het argument?
b. Is er echt sprake van een algemeen geldende waarheid?
6. Het bestrijden van een tegenargument als argument
a. Is er sprake van een echt tegenargument
b. Is de afweging tussen tegenargument en argument wel redelijk
7. Emotie als argument
a. Is het emotionele argument niet een gebrek aan redelijke argumenten?
b. Getuigt een beroep op gevoeligheden niet van een gebrek aan respect?
c. Wordt het publiek niet op die manier misbruikt?
8. Een spreekwoord als argument
a. Is het spreekwoord van toepassing op het te verdedigen standpunt?
b. Verbergt de schrijver zijn gebrek aan echte argumenten niet achter een spreekwoord?
c. Rekent de schrijver niet te gauw op kritiekloze acceptatie van het spreekwoord?
9. een dilemma als argument
a. is er echt geen derde of vierde mogelijkheid?
b. Sluiten beide mogelijkheden elkaar echt uit?
10. een feit als argument
a. zijn deze op feiten gebaseerde argumenten aantoonbaar juist?
b. Zijn de feiten echt bruikbaar als argumenten voor de bewering?
A 6.5 Redeneringen
- de inductieve methode : je doet een aantal waarnemingen en trekt daaruit een conclusie : van bijzonder naar algemeen.
- het aantal waarnemingen moet niet te gering zijn
- er moet voldoende verband tussen de waarnemingen en de conclusie zijn.
- de conclusie moet met voldoende voorzichtigheid geformuleerd zijn.
- de deductieve methode : syllogisme dmv twee premissen een conclusie trekken: van algemeen naar bijzonder.
- eerste premisse is een algemene stelling
- tweede premisse is een stelling die betrekking heeft op een individu of groep
- conclusie wordt logisch afgeleid uit de twee premissen.
C2 Manier van lezen
3 manieren van lezen: - globaal lezen
- intensief lezen
- kritisch lezen
Globaal lezen
1. kijk naar de auteur en bron van de tekst
2. probeer vast te stellen met welke aanleiding/gelegenheid/situatie de tekst tot stand is gekomen
3. kijk naar de titel, ondertitel en tussenkoppen of illustraties
4. lees de inleiding
5. lees het slot
Intensief lezen
6. Lees het middengedeelte van de tekst volledig en ga na uit welke delen de kern bestaat
7. ga na welke relaties of tekstverbanden er spelen tussen deze delen en inleiding en slot, tussen deze delen onderling en binnen deze delen
8. onderzoek wat de belangrijkste mededelingen zijn per alinea
9. ga na of de uitkomsten van globaal lezen kloppen.
Kritisch lezen
10. Controleer, indien mogelijk, of de gegeven feiten juist zijn of probeer de juistheid in te schatten. Kijk of de bronnen zijn beschreven.
11. beoordeel of de argumentatie betrouwbaar is en of de conclusie aansluit bij de gegeven argumentatie.
C 4.6 Functies van tekstdelen
Samenhang in een tekst kan ontstaan doordat tekstdelen een bepaalde rol vervullen ten opzichte van elkaar. Zie boek, die ga ik niet allemaal opschrijven.
C 5 Samenvatten
- minisamenvatting
- tekstonderwerp
- (probleem)stelling
- conclusie en belangrijkste stappen die hiertoe hebben geleid
o nooit meer dan een paar zinnen
- tekstvervangende samenvatting
- tekstonderwerp, (probleem)stelling en conclusie
- stappen tussen (probleem)stelling en conclusie en hun onderlinge samenhang
o telt meestal een kwart van het aantal woorden van de originele tekst
o volgt de kern van de tekst op de voet, moet goed te begrijpen zijn voor hen die de tekst nog niet gelezen hebben
1. Een voorbeeld als argument
a. Betrouwbaar?
b. Past het voorbeeld bij de mening?
c. Is het aantal voorbeelden uit te breiden?
2. Een vergelijking als argument
a. Past de vergelijking bij de bewering?
b. Zijn er voldoende overeenkomsten tussen de vergeleken onderwerpen?
3. Oorzaak/gevolg als argument
a. Is er echt een relatie tussen genoemde oorzaak en genoemd gevolg?
b. Zijn er andere oorzaken met hetzelfde gevolg?
a. Hoe groot is het gezag?
b. Hebben anderen niet het tegendeel beweerd/bewezen?
c. Wordt de deskundigheid van de bron door anderen niet tegengesproken?
d. Is de bron gekleurd?
5. Algemeen geldende waarheden als argument
a. Is er verband tussen de algemene waarheid en het argument?
b. Is er echt sprake van een algemeen geldende waarheid?
6. Het bestrijden van een tegenargument als argument
a. Is er sprake van een echt tegenargument
b. Is de afweging tussen tegenargument en argument wel redelijk
7. Emotie als argument
a. Is het emotionele argument niet een gebrek aan redelijke argumenten?
b. Getuigt een beroep op gevoeligheden niet van een gebrek aan respect?
c. Wordt het publiek niet op die manier misbruikt?
8. Een spreekwoord als argument
b. Verbergt de schrijver zijn gebrek aan echte argumenten niet achter een spreekwoord?
c. Rekent de schrijver niet te gauw op kritiekloze acceptatie van het spreekwoord?
9. een dilemma als argument
a. is er echt geen derde of vierde mogelijkheid?
b. Sluiten beide mogelijkheden elkaar echt uit?
10. een feit als argument
a. zijn deze op feiten gebaseerde argumenten aantoonbaar juist?
b. Zijn de feiten echt bruikbaar als argumenten voor de bewering?
A 6.5 Redeneringen
- de inductieve methode : je doet een aantal waarnemingen en trekt daaruit een conclusie : van bijzonder naar algemeen.
- het aantal waarnemingen moet niet te gering zijn
- er moet voldoende verband tussen de waarnemingen en de conclusie zijn.
- de conclusie moet met voldoende voorzichtigheid geformuleerd zijn.
- de deductieve methode : syllogisme dmv twee premissen een conclusie trekken: van algemeen naar bijzonder.
- tweede premisse is een stelling die betrekking heeft op een individu of groep
- conclusie wordt logisch afgeleid uit de twee premissen.
C2 Manier van lezen
3 manieren van lezen: - globaal lezen
- intensief lezen
- kritisch lezen
Globaal lezen
1. kijk naar de auteur en bron van de tekst
2. probeer vast te stellen met welke aanleiding/gelegenheid/situatie de tekst tot stand is gekomen
3. kijk naar de titel, ondertitel en tussenkoppen of illustraties
4. lees de inleiding
5. lees het slot
Intensief lezen
6. Lees het middengedeelte van de tekst volledig en ga na uit welke delen de kern bestaat
7. ga na welke relaties of tekstverbanden er spelen tussen deze delen en inleiding en slot, tussen deze delen onderling en binnen deze delen
8. onderzoek wat de belangrijkste mededelingen zijn per alinea
Kritisch lezen
10. Controleer, indien mogelijk, of de gegeven feiten juist zijn of probeer de juistheid in te schatten. Kijk of de bronnen zijn beschreven.
11. beoordeel of de argumentatie betrouwbaar is en of de conclusie aansluit bij de gegeven argumentatie.
C 4.6 Functies van tekstdelen
Samenhang in een tekst kan ontstaan doordat tekstdelen een bepaalde rol vervullen ten opzichte van elkaar. Zie boek, die ga ik niet allemaal opschrijven.
C 5 Samenvatten
- minisamenvatting
- tekstonderwerp
- (probleem)stelling
- conclusie en belangrijkste stappen die hiertoe hebben geleid
o nooit meer dan een paar zinnen
- tekstvervangende samenvatting
- tekstonderwerp, (probleem)stelling en conclusie
- stappen tussen (probleem)stelling en conclusie en hun onderlinge samenhang
o telt meestal een kwart van het aantal woorden van de originele tekst
o volgt de kern van de tekst op de voet, moet goed te begrijpen zijn voor hen die de tekst nog niet gelezen hebben
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden