Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Literatuur/letterkunde

Beoordeling 3.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1943 woorden
  • 29 juli 2008
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 3.7
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Literatuur- en letterkunde

Verteltijd: periode die nodig is om het verhaal te vertellen en te lezen, in regels/bladzijden uitgedrukt.
Vertelde tijd: periode waarin het verhaal zich afspeelt.
Tijdverdichting: bij een tijdsprong maakt de schrijver geen melding van het feit dat hij tussenliggende gebeurtenissen weglaat.
Ab ovo: verhaal begint bij begin.
In medias res: je valt midden in het verhaal.
Prospectie: vooruit lopen op bepaalde gebeurtenissen.
Ruimte: plaats, sfeer, andere omstandigheden bepalen de ruimte. Positief? Negatief? En waarom?


Rijm

Rijm = overeenkomst in klank tussen beklemtoonde lettergrepen dichtbij elkaar.
(extra aandacht, woord aanwijzen, woorden verbinden, structuur geven)

1. volrijm
2. assonantie / klinkerrijm
3. alliteratie / beginrijm

1. Vanaf de laatste beklemtoonde lettergreep zijn alle klanken hetzelfde, lopen – kopen, verschijning – omheining,
2. Klanken in de beklemtoonde lettergreep zijn hetzelfde, lief – diep, druiven – luiken, kan druif – luiken ook???
Je hebt hierbij eindrijm dus eind van een versregel en binnenrijm dus in een versregel.
Bij eindrijm zijn er verschillende schema’s: gepaard, gekruist, omarmend, gebroken rijm (abcb).
bij de klinkers
3. overeenkomst in klank tussen beginletters van beklemtoonde lettergeep: de stad ontstaat. Lientje leerde lotje…..
bij de medeklinkers.


2 & 3 vallen onder halfrijm
rijkrijm = woorden herhalen

Chronologisch: logisch in de tijd, begin --> eind.
Niet-chronologisch: meestal met flashbacks.

Ruimte:
1. plaats
2. sfeer (positief/negatief en waarom)
3. andere omstandigheden

perspectief: vanuit welk oogpunt je iets ziet.
1. ik perspectief
2. personale-perspectief
persona was een masker voor Grieks toneel, priesters. Alles wordt beschreven vanuit de ogen van een bepaald figuur, 3e persoon. Het kan ook een meervoudig perspectief hebben dan veranderd het van “personen”.
3. auctoriaal perspectief komt zelden voor, voor 1900

personages:
1. karakter: veel karaktereigenschappen worden beschreven, er is karakterontwikkeling.
2. type: hoofdpersoon zonder karakter, slechts 1 eigenschap word beschreven. Hierdoor wordt de persoon kenmerkend voor een hele groep (hij is een echte…)


volkssprookjes: heel oud, vb. Grimm – roodkapje
cultuursprookjes: zelf bedacht, vb. Andersen

Volrijm:
Mannelijk Vrouwelijk Glijdend
Liep Kopen Kinderen
Diep Lopen Hinderen

Halfrijm:
1. alliteratie:
beklemtoonde beginmedeklinkers.
wel: lisje leerde lotje
niet: veel verschil
wel: steeds verschil
2. assonantie:
beklemtoonde klinkers.
wel: liep lief
niet: teen beer

eindrijm: volrijm aan het einde van de versregel

Beeldspraak:
berust op een overeenkomst:
1. vergelijking met als (een kerel als een reus)
zaak beeld
2. vergelijking zonder als ( jij bent een oliebol)
zaak beeld
3. metafoor, alleen het beeld

(daar komt die oliebol weer met een domme opmerking)
de zaak is weggelaten.
personificatie: abstracte/levenloze zaak krijgt eigenschappen van een levend wezen ( de wind stoeide in de bomen)
synesthesie: vermenging van zintuiglijke gewaarwordingen.
(hij sprak ruwe taal) sprak= horen ruwe = tasten

beeldspraak niet berust op overeenkomst, maar op een relatie.
Metonymia, deel van het geheel.

Beeldspraak


1. vergelijking met als
2. vergelijking zonder als
3. metafoor
4. personificatie
5. synesthesie

1. de bus rijdt als een kamer door de nacht
2. uw ademtocht is poëzie, uw lach is kunst etc.
3. alleen het beeld wordt genoemd, niet de betekenis het is hier een stal!
4. iets wat levenloos is een eigenschap van een persoon geven. De zon en de wind spelen samen aan het strand.
5. twee zintuigen in verband gebracht die logisch gezien niet bij elkaar passen. Donkerbruine mannen stem, scherp licht.

Metonymia:

Beeldspraak waarbij geen sprake is van een vergelijking, ipv het voorwerp of de persoon die je bedoelt, noem je iets dat ermee te maken heeft:
• Deel v.h. geheel; je bedoelt een persoon, noemt een lichaamsdeel.
• Geheel wordt genoemd, deel bedoelt. Wil je m’n fiets even oppompen.
• Je bedoelt de inhoud, noemt t voorwerp waar het in zit. Geef me nog maar een glas.
• Noemt materiaal, bedoelt voorwerp. Op gladde ijzers vloog de winnaar over t ijs.
• Noemt de maker, bedoelt het voorwerp. Wat hangt daar een mooie Rembrandt.

Stijlfiguren


= afwijking van de “gewone”manier van zeggen.
1. opsomming
2. herhaling
3. cliché
4. climax
5. anticlimax
6. tegenstelling

7. paradox
8. ironie
9. sarcasme
10. hyperbool
11. eufemisme
12. retorische vraag

1 en 2. om iets te benadrukken
3. Woorden of beweringen die door het vele gebruiken hun kracht zijn verloren.
4. Onderdelen van een opsomming worden steeds krachtiger.
5. Na alle verwachtingen die worden opgewekt gebeurt het omgekeerde.
Van kracht afnemen???????

7. Lijkt een tegenstelling, is het niet. Niets is zeker, en zelfs dat niet.
Arm en toch rijk.
8. Op een niet al te kwetsende manier de spot met iemand drijven. Je zegt ’t tegenovergestelde van wat je bedoelt.
9. Om iemand echt te kwetsen.
10. Het verschijnsel wordt zo uitvergroot dat het een belachelijke indruk maakt.
11. Verzachtende uitdrukking.
12. vraag waarop je geen antwoordt verwacht, antwoord ligt al in de vraag.

LZG HOOFDSTUK 1 EN 2


Proza
teksten waarvan de regellengte afhankelijk is van de breedte van het papier
Poëzie
teksten waarvan de regellengte bepaald wordt door de schrijver
Zakelijke teksten
teksten waarin iets behandeld wordt dat echt bestaat
Fictionele teksten
verzonnen teksten
Leerdicht
lange middeleeuwse didactische teksten
Hoofdgenres
belangrijkste genres (epiek, lyriek, dramatiek, didactiek)
Epiek
alle teksten waarin een verhaal verteld wordt
Sprookje

kort verhaal over tegenstellingen goed/kwaad etc.
Sage
langer verhaal over personen en gebeurtenissen met een beetje waarheid
Mythe
verhaal over bovennatuurlijke gebeurtenissen (goden, etc.)
Legende
christelijk verhaal over god en de mens
Lyriek
teksten waarin rechtstreeks gevoelens worden uitgedrukt
Elegie (klaagzang)
gedicht met gevoelens van verdriet en wanhoop
Ode (lofdicht)
gedicht met gevoelens van bewondering
Dramatiek
alle toneelstukken
Tragedie (treurspel)
ernstig toneelstuk
Komedie (blijspel)
vrolijk toneelstuk
Klucht
kort toneelstuk met weinig verfijnde humor
Tragikomedie
toneelstuk dat afwisselend ernstig en vrolijk is
Melodrama
romantisch sentimenteel stuk vol verrassende wendingen
Didactiek

zakelijke teksten met een boodschap
Informatief
pure informatief (krantenartikelen, schoolboeken, hobbyboeken) = GEEN didactiek
Overtuigend
informatie en een persoonlijk mening voor een breed publiek (vb. autobiografie, biografie, essay, memoires en recensie)
Activerend
teksten waarin de lezer overgehaald en aangespoord wordt (strijdliederen, protestliederen) GEEN advertenties e.d.
Episch didactische
verhaal (epiek) met een moraal, les (didactiek)
Fabel
kort verhaal over dieren met een levensles erin
Satire
verhaal waarin (humoristischs) bestaande zaken worden bespot
Parodie tekst waarin en andere tekst bespot wordt door in dezelfde stijl over een ander onderwerp te praten

MIDDELEEUWSE LETTERKUNDE


1. 500-800 Vroege Middeleeuwen (berenvellen, rondtrekken)
2. 800-1200 (steden ontstaan)
3. 1200-1500 hoge Middeleeuwen (kastelen, jonkvrouwen, ridders)


Taal:
1. Oud-Nederlands: hebban olla vogola nestas…… probatio pennae.
er is weinig van over omdat er veel branden en waterrampen waren, weinig mensen konden schrijven, men schreef vooral Latijn.
2. Diets, Midden-Nederlands.
3. Nieuw-Nederlands, vanaf 1600.

In de laatste 2 groepen heeft men wel wat taalkunde kunnen doen, er was meer van over.

Als men het over de middeleeuwse letterkunde heeft, wordt de tijd +- 1175 t/m +- 1550 bedoeld. Het begon allemaal rond het jaar 300 met de Indo-Europese taal (een algemene taal). Daaruit zijn het Germaans en de Indo-talen voortgekomen.
Germaans ==> Oer-Germaans ==> gemeen Germaans (algemeen) ==>
1. Noord-Germaans: Noors, Zweeds, IJslands, Deens en Fins.
2. Oost-Germaans: Gotisch.
3. West-Germaans: Duits, Engels, Nederlands.

Gotisch (Gotische bijbel) kan overeenkomen tussen alle Germaanse talen, soort overbrugging. Vb. Fader, Father, Vader, Vater.

HET BESTUUR IN DE MIDDELEEUWEN (500-1500):


In de Middeleeuwen leefde men in een standen maatschappij. Tot ongeveer het jaar 1000 was de indeling als volgt:
1. Geestelijken, clerus

2. Adel (geboorteadel en dienstadel, titel kopen)
3. Boeren
4. burgerij vanaf 1200

Ze waren trouw aan elkaar, en afhankelijk van elkaar.
Boeren: voedsel Adel: land Clerus: geestelijke heil

FEODALE STELSEL
Koning/ leenheer
(in Spanje)

Leenman zorgt voor t land leenman leenman
Onderleenmannen etc. etc.
(leenman gaf koning steun in de oorlog, onderleenmannen gaven voedsel en steun.)
(clerus maakt misbruik van het geloof ivm aflaatbriefjes.)

Toen de taak van de adel vrijwel wegviel werd het een stuk rustiger maar daarbij ook saai voor de adel. Eerst probeerde de adel de tijd te verdrijven d.m.v. Toernooien, later werd de adel geïnteresseerd in de kunst. Hierdoor ontstond een duidelijke scheiding tussen de standen. De geestelijken en boeren hadden namelijk geen tijd en geld om zich te interesseren in kunst. Hierdoor werden zij door de adel gezien als een minderheid.

THEOCENTRISME

Zelfde geloof, alles draait om God. Memento mori.

Rooms Katholicisme:
HEMEL
VAGEVUUR
HEL

ADELIJKE LYRIEK (gevoelsuiting)

De dienstadel wilde bij de geboorteadel horen, maar dat was een gesloten gemeenschap. De dienstadel wilde de gedragscode overnemen. Ze gaven geld aan schrijvers (mecenas) zodat ze de normen e.a. konden overnemen: zelfbeheersing en onderscheiding als individu.

Hoofsheid: de liefde voor de vrouw staat centraal. Dit ontstond in Frankrijk, de provence; en in Noord Frankrijk, troyes.

Troubadourslyriek
Trouvéreslyriek
* de liefde is onbedwingbaar
* zelfbeheersing is belangrijk
* het komt nooit tot een huwelijk
* vrouw = getrouwd/van hogere
stand
* platonische liefde * gematigder qua liefde
* kan wel tot een huwelijk komen
* de vrouw geeft de man 3 opdrachten om
zijn stoerheid, dapperheid en trouw te
bewijzen.


Trouba: vinden
Trouvére: vinden

Brits- Keltische romans: king arthur pendragon, het vinden van de heilige graal die alleen een maagd zou kunnen vinden. Het gaat dus over questes.
Frankische romans: Karel de Grote.

RENAISSANCE


- over de liefde
- sonnet
- personificatie (de liefde, venus cupido)
- status (in 3 talen)
-
Willem van nassov
Renaissance: alles is geordend, in de Middeleeuwen ging het om status en creativiteit.
Acrostichon: 1e letters v.d. strofe vormen een naam, het Wilhelmus bijvoorbeeld.

P.C. Hooft
Emblemata: plaatje met kort gedicht erop, verschillende talen.

Sonnet is typisch uit de Renaissance, eerst gebruikte men het sonnet in Italië (petrarca, 15e eeuw).
Pleiade dichters in Frankrijk.

Shakespeare schreef ook veel sonnetten: 4-4-4-2
Italiaans sonnet: 4-4 3-3 (1e= octaaf, 2e= sextet met 2 terzines.)
Ommekeer na 4-4: heet de wending.
Meestal heeft het 4 rijmklanken.

Sonnet van Jane v.d. Noot:
Cupido, 4 rijmklanken, vers 4 metafoor, de blonde= metonymia, nacht ende…= opsomming, roept en smeekt= tautologie.
Leer van de Stoa: veel verdriet verwerkt. (op de dood van Sterre, C. Huygens)
Kinder-lyck = vergelijking zonder als.
Schinker alles goets = metafoor
Waarom greyt ghy op mijn lijck? = assonantie

ROMANTIEK

Nationalisme, religie, het reveil, Isaac da Costa.

LITERATUUR NA 1880


De tachtigers: een groep kunstenaars die zich rond 1880 verenigen maar pas later zo wordt genoemd.
Waarom verenigden ze zich?

In de 19e eeuw bestond uit twee stromingen:
Het rationalisme, verstand wordt boven het gevoel geplaatst.
“Alles is met de ratio te beredeneren”

De romantiek, gevoel wordt boven het verstand geplaatst.
“weltschmerz, ontevreden over de huidige situatie. Romantici vluchten in (historische) fantasie.

Volgens de tachtigers heeft deze poëzie geen enkel niveau, het wordt domineespoëzie genoemd met als kenmerken:
• vaderlandsliefde
• stichtelijke/morele onderwerpen
• het is gerijmel
• internationaal op laag niveau

de tachtigers hadden gemeenschappelijk dat ze zich verzetten tegen de domineespoëzie, en dat ze Nederlandse poëzie weet op internationaal hoog niveau willen brengen.

Kenmerken:
• het moet origineel zijn
• schoonheid staat centraal
• eind aan dominees poëzie.
• L’art pour l’art

Het realisme en naturalisme sluiten zich aan bij de werkelijkheid maar geven aan dat subjectiviteit een belangrijke rol speelt in de waarneming van de werkelijkheid.
Impressionisme: wil een stemming duidelijk maken, het leven is een impressie. Realistisch maar vanuit je gevoel.


Realisme: maar dan duidelijk vanuit je gevoel. Beschrijft een foto wat je ziet.
Impressionisme: gevoel komt erbij. Uit een stemming duidelijk maken.
Naturalisme: gaat ervan uit dat een mens geen vrije wil heeft en bepaald wordt door je genen, milieu en opvoeding. Als je voor een dubbeltje geboren bent, wordt je nooit een kwartje.
Determinisme: je leven staat van tevoren vast, je hebt er zelf weinig over te zeggen.

DE 1e HELFT VAN DE 20e EEUW


1905: Rusland: revolutie, bloedige zondag -> parlement.
1917: Rusland wordt communistisch.
1914-1918: WWI (Nederland was neutraal)

Belgisch-Vlaanderen:
1. individualistische kunstenaars.
2. rond/na WWI expressionisme: humanitaire lyriek. (= menslievend, medelijden met de lijdende mens)

Paul van Ostaijen: dichter

1e periode: individualistisch
Later verandert hij naar humanitaire lyriek (periode 2). Waarom? Hij was eerst socialist/communist, toen werd hij anarchist.
3e periode: 1918, hij gaat naar Berlijn. Hij komt daar in aanraking met het dadaïsme (stroming v.h. expressionisme). Alles is niets, niets is waarde. Betekenis van het gedicht is niet belangrijk meer. Nihilisme: verzet tegen de ingeslapen maatschappij.
4e periode: Surrealisme: uiting van het onderbewustzijn. Er is nu helemaal geen betekenis meer.

5e periode: kindergedichten, geschreven om het ritme en de woordklanken.

DE VIJFTIGERS


1950-1959

Net na WWII dus.
- Gewone mens. Wilden land opbouwen volgens de normen en waarden voor WWII
- Kunstenaars. Verschillende groepen, avant garde.
1. existentialisten = pessimistisch wereldbeeld, waarom bestaan wij? Wat is er zinvol aan het leven?
2. COBRA = vb. Karel Appel. Primaire kleuren, het gaat om de intensiteit, niet de afbeelding.
3. Avant-gardisten = voorlopers, anders dan het traditionele.

Middeleeuws gedicht: anoniem, vertaling, God
Trouverelyriek: vrouwen
Sonnet: 14 regels (octaaf en sextet), wending/volta
Rederijkers: vorm

1960


FEMINISME
NEO-REALISME

READY-MADE: vb. beker in een museum. Gebruiksvoorwerpen die als iets anders worden gebruikt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.