Nederlands Taaldomein 1H/V onderdeel lezen H1 t/m H3
H1 • Informerende teksten zijn teksten waar informatie instaat. • Bij teksten bekijk je de buitenkant om de binnenkant te voorspellen • Hulpmiddelen bij het verkennen van teksten
1. Titel
2. Illustraties
3. Het vetgedrukte beginstukje
4. Tussenkopjes • Schrijvers gebruiken een titel of kop om: 1. Het onderwerp van de tekst duidelijk te maken
2. De lezer nieuwsgierig te maken • Het onderwerp van een tekst probeer je met enkele woorden aan te geven. • Als je een tekst hebt verkend, kun je voorspellen
1. Wat het onderwerp is. 2. Hoe de tekst ongeveer in elkaar zit.
H2
• In een instructie geeft de schrijver aanwijzingen.
• Een instructie herken je meestal aan 2 dingen:
1. Benodigdheden
2. Aanwijzingen • Om de binnenkant van een tekst te bekijken stel je jezelf vragen: 1. Uit hoeveel stukjes bestaat de tekst? 2. Waar staat de belangrijkste informatie? • Vaak bestaat de opbouw van een tekst uit 3 delen: 1. Inleiding
2. Middenstuk
3. Slot • In de inleiding staat wat het onderwerp is • In het middenstuk staat de belangrijke informatie, die is verdeeld in stukjes. • Het slot geeft kort aan wat er in de tekst gezegd is. Soms krijg je ook een tip of advies. Vaak heeft het slot een laatste pittige zin. Zo’n slotzin heet een uitsmijter. • Bij precies lezen lees je de belangrijke informatie nauwkeurig. H3 • Een uitleggende tekst geeft uitleg over iets wat je niet weet of wat moeilijk te begrijpen is. • De belangrijkste informatie kun je meestal in 1 zin aangeven. Dat is de hoofdgedachte. • Zo vind je de hoofdgedachte: 1. Je verkent de tekst en vraagt: Wat is het onderwerp van de tekst? 2. Je leest de inleiding en het slot en vraagt: Welke belangrijke informatie over het onderwerp staat er in? 3. Wat is de hoofdgedachte? Je maakt van de belangrijke informatie 1 zin. • Uitleg vind je in het middenstuk van een tekst. • Een alinea is een stukje tekst met een eigen onderwerp, dat heet een alinea onderwerp. Dat onderwerp heeft te maken met het onderwerp van de tekst. Zo herken je een alinea: 1. Een alinea begint altijd op een nieuwe regel. 2. Soms staat er een witte regel boven een nieuwe alinea. 3. Soms springt de tekst in bij een nieuwe alinea. • Het belangrijkste van een alinea staat meestal in de eerste of laatste zin. Zo’n zin heet een kernzin. • De opbouw van een alinea kan er zo uit zien: 1. Alinea -> kernzin + uitleg
2. Alinea -> uitleg + kernzin
H1 • Informerende teksten zijn teksten waar informatie instaat. • Bij teksten bekijk je de buitenkant om de binnenkant te voorspellen • Hulpmiddelen bij het verkennen van teksten
1. Titel
2. Illustraties
3. Het vetgedrukte beginstukje
4. Tussenkopjes • Schrijvers gebruiken een titel of kop om: 1. Het onderwerp van de tekst duidelijk te maken
2. De lezer nieuwsgierig te maken • Het onderwerp van een tekst probeer je met enkele woorden aan te geven. • Als je een tekst hebt verkend, kun je voorspellen
1. Wat het onderwerp is. 2. Hoe de tekst ongeveer in elkaar zit.
2. Aanwijzingen • Om de binnenkant van een tekst te bekijken stel je jezelf vragen: 1. Uit hoeveel stukjes bestaat de tekst? 2. Waar staat de belangrijkste informatie? • Vaak bestaat de opbouw van een tekst uit 3 delen: 1. Inleiding
2. Middenstuk
3. Slot • In de inleiding staat wat het onderwerp is • In het middenstuk staat de belangrijke informatie, die is verdeeld in stukjes. • Het slot geeft kort aan wat er in de tekst gezegd is. Soms krijg je ook een tip of advies. Vaak heeft het slot een laatste pittige zin. Zo’n slotzin heet een uitsmijter. • Bij precies lezen lees je de belangrijke informatie nauwkeurig. H3 • Een uitleggende tekst geeft uitleg over iets wat je niet weet of wat moeilijk te begrijpen is. • De belangrijkste informatie kun je meestal in 1 zin aangeven. Dat is de hoofdgedachte. • Zo vind je de hoofdgedachte: 1. Je verkent de tekst en vraagt: Wat is het onderwerp van de tekst? 2. Je leest de inleiding en het slot en vraagt: Welke belangrijke informatie over het onderwerp staat er in? 3. Wat is de hoofdgedachte? Je maakt van de belangrijke informatie 1 zin. • Uitleg vind je in het middenstuk van een tekst. • Een alinea is een stukje tekst met een eigen onderwerp, dat heet een alinea onderwerp. Dat onderwerp heeft te maken met het onderwerp van de tekst. Zo herken je een alinea: 1. Een alinea begint altijd op een nieuwe regel. 2. Soms staat er een witte regel boven een nieuwe alinea. 3. Soms springt de tekst in bij een nieuwe alinea. • Het belangrijkste van een alinea staat meestal in de eerste of laatste zin. Zo’n zin heet een kernzin. • De opbouw van een alinea kan er zo uit zien: 1. Alinea -> kernzin + uitleg
2. Alinea -> uitleg + kernzin
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
S.
S.
bedankt voor de samenvatting!
12 jaar geleden
Antwoorden