2.1; Bronnen en bronvermelding
Als je op zoek gaat naar info, gebruik je allerlei bronnen. Dat zijn personen die je info kunnen geven of plaatsen waar je info kunt vinden.
2.2; Hoofdpersonen en bijfiguren
In verhalen komen twee soorten personen voor: hoofdpersonen en bijfiguren. De hoofdpersonen zijn het belangrijkst en het verhaal draait om wat zij meemaken. Vaak is er één persoon, maar soms zijn het er twee. Personen in verhalen gedragen zich op een bepaalde manier en hebben, net als echte personen, gedachten, gevoelens en meningen. Bij hoofdpersonen kom je veel van die gedachten en gevoelens te weten. Je ontdekt hun karakter. Aan hun innerlijk besteedt het verhaal veel aandacht. Hierdoor begrijp je hun gedrag goed. Je kunt zo ook goed voorstellen wat zij meemaken, want je kijkt met hen mee. Je kruipt als het ware in hun huid.
Bijfiguren leer je meestal alleen van de buitenkant kennen. Zij hebben natuurlijk gedachten en gevoelens, maar die kom je vaak niet te weten. Wat zij denken, kun je soms aan hun gedrag zien, maar lang niet altijd. Daardoor kunnen ze verrassende en onvoorspelbare dingen doen. Naast een innerlijk hebben de personen ook een uiterlijk. Bij verhalen in films en strips zie je dat uiterlijk meteen. In verhalen zegt het uiterlijk vaak iets over iemands innerlijk. Een gemeen persoon ziet er ook een beetje gemeen uit. Maar soms word je voor de gek gehouden. Dan blijkt een meisje dat er lief uitziet, toch een ontzettend kreng te zijn. In boeken wordt het uiterlijk meestal wel beschreven, maar je moet dat toch voor een belangrijk deel zelf bedenken.
De personen in het verhaal hebben iets met elkaar te maken. Soms zijn ze vrienden, soms vijanden. Soms zijn het familierelaties. Vaak komen de personen met elkaar in conflict. Een conflict kan een ruzie zijn of een verschil van mening. Zonder een conflict of een probleem is bijna nooit een boeiend verhaal te vertellen. De relaties in het verhaal kunnen hetzelfde blijven, maar ook veranderen. Een vriend kan een vijand worden of omgekeerd. Hierdoor ontstaat meestal spanning.
5.1; Woordveld
Accepteren= goed vinden, aanvaarden
Asiel= bescherming
Catastrofe= ramp
Extremist= iemand die tot het uiterste gaat om zijn doel te bereiken
Gedogen= toestaan
Humaan= menslievend
Oogluikend toelaten= doen alsof je het niet ziet
Procederen= een rechtszaak hebben
Procedure= werkwijze
Status= toestand waarin je je bevindt
5.2; Woorden uit de media
Autochtoon= in Nederland geboren
Affectief= met gevoel (liefde)
Allochtoon= iemand die uit een ander land afkomstig is
Compensatie= vergoeding
Punctualiteit= stiptheid (nauwkeurigheid)
Grootschalig= bij veel bedrijfsonderdelen
(het) Openbaar Ministerie= de afdeling van de overheid die controleert of de wetten worden overtreden en zo nodig strafzaken begint
Corruptie= omkoopbaarheid
Persconferentie= bijeenkomst waarop vragen van journalisten worden beantwoord
Primair= in de eerste plaats
Regio= streek
Accessoires= onderdelen tot vervollediging van de uitrusting
Cruisecontrol= apparaat waarmee je met constante snelheid kan rijden zonder gas te geven
Standaard= vast onderdeel
Etnisch= met een andere afkomst en cultuur
Resulteert= heeft tot gevolg
Activisten= mensen die strijden voor een bepaald doel
Moreel= over wat goed of kwaad is
Alternatieven= vervangers
Oppositiepartij= partij die niet in de regering zit
Fulmineerde= ging heftig te keer
Gepassioneerde= hartstochtelijke
Cruciaal= beslissend
5.3 De-woorden en het-woorden
De meeste zelfstandige naamwoorden zijn de-woorden. Je kunt er het lidwoord de voor plaatsen of het woord die. De overige woorden zijn het-woorden. Je kunt er het lidwoord het voor zetten of het woord dat.
Woorden waar je de en het voor kunt zetten:
Aanrecht, affiche, afval, filter, matras, molecule, omslag, rooster, sexappeal, tablet.
5.4 Spreekwoorden en uitdrukkingen
In veel spreekwoorden en uitdrukkingen komt de naam voor van een deel van het menselijk lichaam. Dat is logisch, want ons lichaam, dat zijn we zelf. Daar houden we ons dag en nacht mee bezig. Maar in werkelijk gaan ze niet echt over ons lichaam. Spreekwoorden en uitdrukkingen hebben geen letterlijke maar een figuurlijke betekenis.
Waar het hart vol van is, loopt de mond van over. = Men praat graag over dingen waar men vol van is.
Dat gaat me aan het hart. = Dat doet me verdriet.
Dat was een pak van mijn hart. = Dat was een hele opluchting.
het hart hoog dragen= Trots zijn
met bloedend hart= Met verdriet, met tegenzin.
iemand op het hart trappen= Iemand diep kwetsen.
het hart op de tong hebben= Vrijuit spreken, loslippig zijn.
zijn hart ophalen aan iets= Er volop van genieten.
een klein hartje hebben= Gevoelig zijn.
iemand iets op het hart drukken= Met nadruk aanraden
6.1 Hoofd- en bijzaken: hoofdgedachte en schema
Niet alles wat in een tekst staat is even belangrijk. Het belangrijkste noemen we de hoofdzaak. Minder belangrijke dingen zoals uitleg, voorbeelden of toelichting noemen we bijzaken. De inhoud van de meeste teksten kun je in één zin samenvatten: zo’n samenvatting noemen we de hoofdgedachte van een tekst. Als je de hoofdzaken uit een tekst op een rijtje zet, kun je dat het beste doen met behulp van een overzichtelijk schema. Dat is een puntsgewijze opsomming van de hoofdzaken.
6.2 Publiek en tekstdoel
Teksten zijn bestemd voor lezers. Die lezers noemen we ook wel het publiek van de tekst.
Een tekst is niet zomaar geschreven. De schrijver wil er altijd een bepaald doel mee bereiken. Er zijn verscheidene tekstdoelen.
- De lezer informatie geven: iemand iets nieuws vertellen
- De lezer van iets overtuigen: redenen noemen waarom je gelijk hebt
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden