Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 4 (Over lezen, Taalschat, Lees vaardig, Schrijf vaardig, Spreken kijken en Luisteren & Over taal)

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas havo/vwo | 1950 woorden
  • 15 juni 2013
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
19 keer beoordeeld

2.1; Bronnen en bronvermelding

Als je op zoek gaat naar info, gebruik je allerlei bronnen. Dat zijn personen die je info kunnen geven of plaatsen waar je info kunt vinden.

2.2; Hoofdpersonen en bijfiguren

In verhalen komen twee soorten personen voor: hoofdpersonen en bijfiguren. De hoofdpersonen zijn het belangrijkst en het verhaal draait om wat zij meemaken. Vaak is er één persoon, maar soms zijn het er twee. Personen in verhalen gedragen zich op een bepaalde manier en hebben, net als echte personen, gedachten, gevoelens en meningen. Bij hoofdpersonen kom je veel van die gedachten en gevoelens te weten. Je ontdekt hun karakter. Aan hun innerlijk besteedt het verhaal veel aandacht. Hierdoor begrijp je hun gedrag goed. Je kunt zo ook goed voorstellen wat zij meemaken, want je kijkt met hen mee. Je kruipt als het ware in hun huid.

Bijfiguren leer je meestal alleen van de buitenkant kennen. Zij hebben natuurlijk gedachten en gevoelens, maar die kom je vaak niet te weten. Wat zij denken, kun je soms aan hun gedrag zien, maar lang niet altijd. Daardoor kunnen ze verrassende en onvoorspelbare dingen doen. Naast een innerlijk hebben de personen ook een uiterlijk. Bij verhalen in films en strips zie je dat uiterlijk meteen. In verhalen zegt het uiterlijk vaak iets over iemands innerlijk. Een gemeen persoon ziet er ook een beetje gemeen uit. Maar soms word je voor de gek gehouden. Dan blijkt een meisje dat er lief uitziet, toch een ontzettend kreng te zijn. In boeken wordt het uiterlijk meestal wel beschreven, maar je moet dat toch voor een belangrijk deel zelf bedenken.

De personen in het verhaal hebben iets met elkaar te maken. Soms zijn ze vrienden, soms vijanden. Soms zijn het familierelaties. Vaak komen de personen met elkaar in conflict. Een conflict kan een ruzie zijn of een verschil van mening. Zonder een conflict of een probleem is bijna nooit een boeiend verhaal te vertellen. De relaties in het verhaal kunnen hetzelfde blijven, maar ook veranderen. Een vriend kan een vijand worden of omgekeerd. Hierdoor ontstaat meestal spanning.

5.1; Woordveld

 

Accepteren= goed vinden, aanvaarden

Asiel= bescherming

Catastrofe= ramp

Extremist= iemand die tot het uiterste gaat om zijn doel te bereiken

Gedogen= toestaan

Humaan= menslievend

Oogluikend toelaten= doen alsof je het niet ziet

Procederen= een rechtszaak hebben

Procedure= werkwijze

Status= toestand waarin je je bevindt


5.2; Woorden uit de media

 

Autochtoon= in Nederland geboren

Affectief= met gevoel (liefde)

Allochtoon= iemand die uit een ander land afkomstig is

Compensatie= vergoeding

Punctualiteit= stiptheid (nauwkeurigheid)

Grootschalig= bij veel bedrijfsonderdelen

(het) Openbaar Ministerie= de afdeling van de overheid die controleert of de wetten worden overtreden en zo nodig strafzaken begint

Corruptie= omkoopbaarheid

Persconferentie= bijeenkomst waarop vragen van journalisten worden beantwoord

Primair= in de eerste plaats

Regio= streek

Accessoires= onderdelen tot vervollediging van de uitrusting

Cruisecontrol= apparaat waarmee je met constante snelheid kan rijden zonder gas te geven

Standaard= vast onderdeel

Etnisch= met een andere afkomst en cultuur

Resulteert= heeft tot gevolg

Activisten= mensen die strijden voor een bepaald doel

Moreel= over wat goed of kwaad is

Alternatieven= vervangers

Oppositiepartij= partij die niet in de regering zit

Fulmineerde= ging heftig te keer

Gepassioneerde= hartstochtelijke

Cruciaal= beslissend


5.3 De-woorden en het-woorden

De meeste zelfstandige naamwoorden zijn de-woorden. Je kunt er het lidwoord de voor plaatsen of het woord die. De overige woorden zijn het-woorden. Je kunt er het lidwoord het voor zetten of het woord dat.

Woorden waar je de en het voor kunt zetten:

Aanrecht, affiche, afval, filter, matras, molecule, omslag, rooster, sexappeal, tablet.

5.4 Spreekwoorden en uitdrukkingen

In veel spreekwoorden en uitdrukkingen komt de naam voor van een deel van het menselijk lichaam. Dat is logisch, want ons lichaam, dat zijn we zelf. Daar houden we ons dag en nacht mee bezig. Maar in werkelijk gaan ze niet echt over ons lichaam. Spreekwoorden en uitdrukkingen hebben geen letterlijke maar een figuurlijke betekenis.

 

Waar het hart vol van is, loopt de mond van over. = Men praat graag over dingen waar men vol van is.

Dat gaat me aan het hart. = Dat doet me verdriet.

Dat was een pak van mijn hart. = Dat was een hele opluchting.

het hart hoog dragen= Trots zijn

met bloedend hart= Met verdriet, met tegenzin.

iemand op het hart trappen= Iemand diep kwetsen.

het hart op de tong hebben= Vrijuit spreken, loslippig zijn.

zijn hart ophalen aan iets= Er volop van genieten.

een klein hartje hebben= Gevoelig zijn.

iemand iets op het hart drukken= Met nadruk aanraden


6.1 Hoofd- en bijzaken: hoofdgedachte en schema

Niet alles wat in een tekst staat is even belangrijk. Het belangrijkste noemen we de hoofdzaak. Minder belangrijke dingen zoals uitleg, voorbeelden of toelichting noemen we bijzaken. De inhoud van de meeste teksten kun je in één zin samenvatten: zo’n samenvatting noemen we de hoofdgedachte van een tekst. Als je de hoofdzaken uit een tekst op een rijtje zet, kun je dat het beste doen met behulp van een overzichtelijk schema. Dat is een puntsgewijze opsomming van de hoofdzaken.

6.2 Publiek en tekstdoel

Teksten zijn bestemd voor lezers. Die lezers noemen we ook wel het publiek van de tekst.

Een tekst is niet zomaar geschreven. De schrijver wil er altijd een bepaald doel mee bereiken. Er zijn verscheidene tekstdoelen.

-           De lezer informatie geven: iemand iets nieuws vertellen

-           De lezer van iets overtuigen: redenen noemen waarom je gelijk hebt

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

-           De lezer overhalen of aansporen om iets wel of niet te gaan doen

-           De lezer een mening vertellen

-           De lezer amuseren of vermaken: iets grappigs, boeiends of bijzonders vertellen

6.4 Tekstsoorten: nieuwsberichten en artikelen in de krant

In de krant kunnen verschillende soorten teksten staan. De belangrijkste zijn nieuwsberichten en artikelen.

In een nieuwsbericht wordt een actuele gebeurtenis beschreven. Deze berichten zijn waarheidsgetrouw en objectief. Dat wil zeggen: onpersoonlijk en zakelijk. Het gaat om een zo precies mogelijke weergave van feiten. Feiten zijn controleerbare gegevens.

De opbouw van een nieuwsbericht is vaak als volgt:

-           titel

-           ondertitel (niet altijd)

-           naam schrijver (vaak ‘Van onze verslaggever’)

-           plaatsnaam

-           eerste alinea met hoofdzaken= de lead (vaak vetgedrukt, soms iets grotere letters

-           middenstuk, verdeeld in alinea’s

-           aanvullingen op middenstuk: minder belangrijk, kunnen vaak worden weggelaten

-           slot (afronding): ontbreekt vaak

Artikelen gaan meer op de achtergronden van het nieuws in, geven uitleg en toelichting. Ze zijn subjectiever, ze bevatten vaak een persoonlijke mening van de journalist. In artikelen laat de journalist vaak verschillende mensen met verschillende meningen aan het woord. Deze artikelen, die vaak langer zijn dan nieuwsberichten, lees je niet in de eerste plaats om op de hoogte te komen van het dagelijkse nieuws, maar om je eigen mening te vormen, om een eigen standpunt in te kunnen nemen. Artikelen in de krant lijken veel op tijdschriftartikelen. Artikelen in tijdschriften zijn vaak alleen nog wat langer dan krantenartikelen.

7.1 Schrijven op niveau

Als je een tekst schrijft voor je vrienden of bekenden, kun je net zo schrijven als je zelf wilt. Je hoeft niet na te denken over woorden die je gebruikt, je kunt afkortingen gebruiken, je mag sms taal gebruiken. Dit noem je informeel taalgebruik.

Over een tekst aan onbekenden moet je van tevoren goed nadenken. Je moet namelijk beleefd zijn om je doel te bereiken. Dit noemen we formeel taalgebruik.

Bij formeel taalgebruik zijn de regels;

  • Je spreekt de ander aan met u
  • Je gebruikt nette woorden. Je bent dus niet brutaal, maar beleefd
  • Je zorgt ervoor dat je tekst er netjes uitziet

Verwijswoorden

Je wilt natuurlijk geen saaie tekst schrijven, want dan wil niemand jouw tekst lezen. Een tekst waarin elke keer dezelfde woorden worden gebruikt, is erg saai. Daarom gebruik je verwijswoorden.

Verwijswoorden die je veel gebruikt zijn; ze, zij, haar, hij, hem, zijn, die, deze, het, dat.

 

 

Verwijswoorden

Enkelvoud

Mannelijk (de-woord)

Hij, hem, zijn, deze, die

Enkelvoud

Vrouwelijk (de-woord)

Zij, ze, haar, deze, die

Enkelvoud

Onzijdig (het-woord)

Het, dat, dit

Meervoud

Meervoud

Ze, hen, hun, deze, die

7.2 Een reclametekst

Een reclametekst is een tekst waarmee je een ander wilt overhalen of zelfs overtuigen. De tekst is subjectief. Een reclametekst is anders opgebouwd dan een tekst voor een tijdschrift of een krant. Een reclametekst heeft vaak een opvallende foto of illustratie. De letters van de tekst zijn niet allemaal even groot. De tekst is op een aantrekkelijke manier over het papier verdeeld.

Voor de reclamemaker is het publiek erg belangrijk. Hij wil de lezer overhalen of overtuigen. Om dit doel te bereiken zal hij woorden, zinnen, illustraties, enzovoort kiezen die bij het publiek passen. Hij mag overdrijven, nieuwe woorden maken, humor gebruiken en rijmen.

De meeste reclames kun je gemakkelijk onthouden, omdat de reclamemakers een slagzin hebben bedacht. In deze slagzin kan de naam van het product staan en een eigenschap van het product kan de nadruk krijgen. Ook kan de sfeer waarin je het product gebruikt, worden opgeroepen.

8.1 Spreken op niveau: informeel en formeel gesprek

In een informeel gesprek met vrienden, familie of goede bekenden praat je anders dan in een formeel gesprek met bijvoorbeeld de dokter of schooldirecteur. Je bent dan beleefd, gebruikt nette woorden en spreekt de ander aan met u. Wat je zegt en op welke manier, hangt af van je publiek.

Ook bij een monoloog, zoals presenteren of voorlezen, bepaalt het publiek je manier van spreken. Een verhaaltje voorlezen aan je nichtje is gemakkelijk, je bent op je gemak. Spreken in een formele situatie is een stuk moeilijker, denk maar aan een mondelinge presentatie of een toespraak.

9.1 Het ontstaan van talen – Taalverwantschap

Als we wat van elkaar willen weten of onze gevoelens duidelijk willen maken, gebruiken we onze taal. Het probleem is dat er zo veel talen bestaan, dat je met talloze mensen in andere landen niet kunt communiceren. Hoe talen zijn ontstaan en waarom er zoveel talen zijn, weten we niet.

De taalgeleerden hebben de talen bestudeerd om na te gaan of ze ´familie´ van elkaar zijn. Maar ze kunnen natuurlijk voor hun studie alleen maar gebruikmaken van geschreven teksten. En die bestaan nog niet zo lang. De oudste geschreven tekst in het Nederlands is nog maar zo´n duizend jaar oud. Hij luidt: Hebban olla uogala nestas bigunnan hinase hic enda thu. Hij betekent: Alle vogels hebben hun nesten begonnen behalve ik en jij. Waarschijnlijk is het een gedeelte van een liefdesgedicht.

We weten dat Nederlands nauw verwant is aan onder andere het Fries, Duits, Engels, Afrikaans, Deens, Noors, Zweeds en IJslands. Dat zijn alle Germaanse talen.

9.2 Woordvorming Afleidingen

Van werkwoorden kun je andere werkwoorden maken door een een voorvoegsel aan toe te voegen.

Voorbeeld: zetten; aanzetten, afzetten, inzetten, ontzetten, uitzetten, verzetten

Van werkwoorden kun je bijvoeglijke naamwoorden maken door er het achtervoegsel –baar aan toe te voegen.

Voorbeeld: Uitvoeren – uitvoer – uitvoerbaar

leveren – lever – leverbaar

leveren – lever – leverbaar

Voor het bijvoeglijk naamwoord dat je net hebt gemaakt kun je weer een voorvoegsel zetten. Daarmee geef je het tegengestelde aan.

Voorbeeld: uitvoerbaar – onuitvoerbaar

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.