Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 4

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 858 woorden
  • 5 februari 2009
  • 251 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
251 keer beoordeeld

Onderwerp vaststellen

- bij kleine stukjes tekst kijk je naar de kernzinnen
- bij langere stukken tekst kijk je naar titel, inleiding en slot.

Hoofdgedachte vaststellen

Bepalen doormiddel van titel, inleiding, slot en de kernzinnen. Hoofdgedachte is een uitspraak of mening van de schrijver van het onderwerp.

Kernzinnen van alinea


Alinea bestaat uit hoofdmededeling of hoofdbewering met een uitwerking of verduidelijking daarvan. De hoofdmededeling of -bewering is de kernzin.
Kernzin is meestal de eerste zin van een alinea (meestal dus kan ook op een andere plaats staan).


Tekstopbouw vaststellen

Elke zakelijke tekst bestaat uit 3 hoofddelen:
- inleiding
- middenstuk (kern)
- slot
Elk deel heeft een eigen functie

Inleiding herkennen, vaststellen en schrijven


Bestaat meestal uit 1 alinea. Inleiding kan 5 functies hebben. Een goede schrijver of spreker heeft meestal meer dan 1 functie erin gedaan.
1 De belangstelling wekken
2 Het onderwerp introduceren en/of de hoofdgedachte
naar voren brengen.
3 Aankondigen hoe de tekst is opgebouwd.
4 Aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen
5 De lezer of luisteraar welwillend stemmen.
Tips om een pakkende inleiding te schrijven:
1 Begin met een of meer directe vragen

2 Begin met een uitspraak in de vorm van een stelling,
gevolgd door een vraag. Die vraag geeft dan het
hoofdonderwerp van de tekst aan.
3 Begin met een retorische vraag (een vraag waarop je
geen antwoord verwacht)
4 Begin met een verrassende, uitdagende, shockerende
of sarcastische openingszin.
5 Vertel een korte anekdote.
6 Stel het probleem meteen aan de orde.

Slot herkennen, vaststellen en schrijven


Drie meest voorkomende manieren voor slot.
1 Korte samenvatting geven.
o belangrijkste zaken worden nog even op een rijtje
gezet. (vaak word deze manier bij informatieve teksten
en uiteenzettingen gebruikt)
2 conclusie
o Voor- en nadelen of twee verschillende zienswijzen
worden tegen elkaar afgewogen. (vooral aan het eind
van betogende en activerende teksten)

3 Aanbeveling

Structuren van het middenstuk


Structuurmodellen:
- Voordelen-en-nadelenstructuur -> inleiding,
beschrijving of een ontwikkeling met positieve en
negatieve kanten. Kern, overzicht voor en nadelen.
Slot, conclusie/samenvatting
• Uiteenzetting of beschouwing -> schrijver maakt zelf
geen keuze of afweging.
• Betoog -> schrijver maakt een keuze, trekt een
conclusie.
- Vroeger-en-nu-structuur -> inleiding, beschrijving van
een ontwikkeling of verandering. Kern, twee (of meer)
perioden tegenover elkaar. Slot, conclusie of
aanbeveling (soms samenvatting)
• Uiteenzetting -> alleen beschrijving van de verandering
• Beschouwing -> schrijver laat zien dat je op
verschillende manier tegen de verandering kan

aankijken
• Betoog -> schrijver neemt een eigen standpunt en laat
zien dat die verandering nodig of verkeerd is.
- Vroeger-nu-toekomststructuur -> zelfde manier
opgebouwd als vroeger-en-nu-structuur, maar deze
kijkt naar de geleidelijkheid van de ontwikkelingen en
niet naar de tegenstellingen bij vroeger-en-nu-structuur.
• Weer hetzelfde als vroeger-en-nu-structuur
- Probleem-en-oplossingstructuur -> inleiding,
beschrijving van het probleem. Kern, oplossingen. Slot,
afweging en aanbeveling.
• Uiteenzetting of beschouwing -> schrijver geeft alleen
oplossingen
• Betoog -> schrijver geeft ook aan wat de beste
oplossing is
- Verschijnsel-en-verklaringstructuur -> inleiding,
bespreking van een verschijnsel. Kern, verklaringen
(soms ook oplossingen). Slot, aanbeveling en/of

samenvatting
• Uiteenzetting of beschouwing -> schrijver somt alleen
maar verklaringen op
• Betoog -> schrijver kiest duidelijk voor een verklaring.
- Bewering-en-argumentenstructuur -> inleiding,
bewering. Kern, argumenten. Slot, conclusie
• Altijd een betoog
- Verschijnsel-en-besprekingstructuur -> inleiding,
bespreking van een verschijnsel. Kern, bespreking van
een verschillende aspecten. Slot, samenvatting.
• Vrijwel altijd een uiteenzetting of een beschouwing

Functies van tekstgedeelten vaststellen
Staan op bladzijde 114 en 115 in het boek. Gewoon overlezen.

Samenvatten

Ken je wel, anders bladzijde 152 en 153.

Verbanden

Staat samenvatting op bladzijde 105.

Informatieve brief schrijven


1e alinea -> aanleiding tot schrijven

uiteenzetten waarom je schrijft
2e alinea en eventuele volgende alinea’s -> uitwerking
laatste alinea -> afronding (wens, voorstel, verzoek, dank)

1 Naam en adres van de afzender
2 Plaatsnaam en datum
3 Naam en adres van de geadresseerde
4 Referteregel (betreft, onderwerp)
5 Aanhef
6 A. inleiding
B. middenstuk
C. Slot
7 handtekening en naam van de ondertekenaar (en
eventueel functie)
8 bijlage

Stijlmiddelen


1. Woorden met gevoelswaarde
2. Beeldspraak -> bijv. Mijn zakgeld verdwijnt als sneeuw
voor de zon.
3. Tautologie -> 2 keer hetzelfde zeggen met
verschillende woorden
4. Pleonasme -> door middel van een bijvoegelijk
naamwoordeen eigenschap herhalen die al in het

zelfstandig naamwoord zit. Bijv. de witte schimmel.
(schimmel is wit dus dubbelop)
5. Antithese -> tegenstelling, woorden met een
tegengestelde betekenis tegenover elkaar plaatsen.
Bijv. Meer smaak, minder nodig.
6. Paradox -> schijnbare tegenstrijdigheid. Bijv. je beste
vrienden kunnen je ergste vijanden zijn.
7. Hyperbool -> een overdreven manier van zeggen.
8. Understatement -> manier waarop de bewering word
afgezwakt, tegenovergestelde van hyperbool.
9. Eufemisme -> iets wat minder aangenaam of netjes is
word op een verzachtende manier onder woorden
gebracht. Nooit spottend bedoelt. Bijv. hij heeft
gisteren afscheid genomen van het aardse bestaan.
10. Woordspeling -> taalgrapje. Bijv. De roker is
tegenwoordig steeds vaker de sigaar.
11. Spelen met klanken -> Bijv. bij reclames -> en zo

komt Jan Splinter door de winter.
12. Retorische vraag -> maakt bewering sterker door deze
als vraag te formuleren.
13. Jargon -> vaktaal. Bijv. De rechtbank kan me hiervoor
nooit veroordelen, want uit jurisprudentie blijkt dat hier
het subsidiariteitsbeginsel geldt.
14. Ironie -> milde vorm van spot. Omgekeerde ironie is
het omgekeerde zeggen van wat wordt bedoelt.

Let op! 10.4 t/m 10.13 en 10.17 heb ik niet gedaan. Dat is al erg kort en makkelijk. Dus gewoon lezen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.