Hoofdstuk 2 t/m 6

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 792 woorden
  • 2 juli 2008
  • 41 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
41 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hst 2: open plekken en spanning
Open plekken = plekken in het verhaal die vragen oproepen. Ze maken de lezer nieuwsgierig en zorgen ervoor dat de lezer actiever gaat lezen. Een open plek die niet wordt ingevuld is bijvoorbeeld een open einde. Spanning ontstaat door het achterhouden van informatie en door de tijd tussen vraag en antwoord te verlengen. Om spanning vast te houden kan de schrijver (onjuiste) vermoedens wekken. Veel van die vermoedens zijn dwaalsporen. Manipuleren van de lezer = het beïnvloeden in een bepaalde richting
Manipulatietechnieken:

- achterhouden van informatie
- wekken van vermoedens
- dwaalsporen
- een vooruitwijzing inlassen - vertraging
- op een andere verhaallijn inschakelen
Spanningsboog = de tijd die verloopt tussen de vraag en het antwoord. Bij een korte krijg je vrij snel antwoord, bij een lange laat het antwoord lang op zich wachten.

Hst 3: fictie, non – fictie en lectuur

Non – fictie = teksten die over de werkelijkheid gaan.
Fictie = teksten met verzonnen verhalen, ook wel fictionele teksten genoemd. Fictie die autobiografisch is, gaat over eigen belevenissen of ervaringen van de schrijver.
Proza = teksten waarin een verhaal wordt verteld, zoals romans en korte verhalen.
- roman: behoorlijke omvang, vrij uitgebreid over personages.
- novelle: korter dan een roman, kan personages maar beperkt uitwerken.
- (kort) verhaal: één of enkele gebeurtenissen, bijna geen bijfiguren.

Poëzie = gedichten, liedjes (songteksten). De regels zijn niet volgemaakt, ongelijk van lengte en er wordt een idee of gevoel beschreven.
Toneel = het opvoeren van een spel. Relaties tussen de personages speelt een belangrijke rol.
Lectuur = boeken die niet tot de literatuur worden gerekend. Oorzaken:
- instelling van de schrijver
- erkenning van literaire recensenten
- literaire uitgeverijen
- tekstkwaliteit
Literatuur: meer diepgang, in betere stijl geschreven, goede bouw, geen voorspelbare personages, geen vaste rolpatronen, willen de lezer verrassen en verbazen, vernieuwend en grensverleggend.
Lectuur: je weet hoe het verhaal in grote lijnen zal verlopen, altijd hetzelfde, behoudend en past zich sterk aan de bestaande smaak aan.

Hst 4: personages

De hoofdpersoon is het belangrijkste personage en streeft een bepaald doel na, dat gaat nooit makkelijk. De helper is een bijfiguur en helpt de hoofdpersoon bij het bereiken van het doel. Tegenstanders zitten de hoofdpersoon juist tegen bij het bereiken van het doel.
Personages spelen niet alleen rollen, ze staan ook in bepaalde persoonlijke relaties tot elkaar. In die relaties spelen gevoelens een belangrijke rol.

Drijfveren = waarom iemand iets al of niet doet.
Leefregels = normen en waarden én de kijk op de wereld of de werkelijkheid die het gedrag bepalen van personages.

Hst 5: tijd en structuur

Verhaal = op een bepaalde manier gepresenteerde geschiedenis. Geschiedenis = een serie chronologisch en met elkaar verbonden gebeurtenissen, die worden veroorzaakt of ondergaan door personages. Ook wel fabel genoemd.
Kunstgrepen = de schrijver heeft de gebeurtenissen naar zijn hand gezet. Functies: verhaal spannender maken, de lezer actiever bij het verhaal betrekken, je nieuwsgierig maken, de thematiek verduidelijken.
Sujet = de volgorde van de gebeurtenissen in het verhaal.
Bouw, structuur = de manier waarop het verhaal is opgebouwd.
Chronologische volgorde = de gebeurtenissen worden op volgorde in tijd waarin ze plaatsvinden verteld.
Flashback = gebeurtenissen uit een vroegere tijd worden verteld.
Verhaallijn = alle belangrijke gebeurtenissen.
Losse structuur = zijlijntjes of details die vulling aan het verhaal geven, maar meer ook niet.
Hechte structuur = alles wat gebeurt hangt samen met elkaar.
Vooruitwijzing= er wordt vooruitgewezen naar iets wat verderop in het verhaal gaat gebeuren.
Terugverwijzing = er wordt verwezen naar iets wat al gebeurt is. Vooruitwijzingen en terugverwijzingen zorgen voor samenhang.

Functies flashbacks:
- duidelijk maken hoe moeilijk het voor personages is om los te komen van het verleden
- informatie verschaffen, waardoor de lezer de personage beter begrijpt
- thematiek laten ‘zien’

Hst 6: perspectief

De verteller is degene door wiens ogen je de gebeurtenissen in het verhaal ziet.
Ikvertelsituatie = je ziet alles door de ogen van de ikpersoon. Onbetrouwbaar en subjectief.
Alwetende verteller, auctoriaal = de verteller weet alles van alle personen. De verteller is geen verhaalpersonage. Minder subjectief.
Personale vertelsituatie = je ziet de gebeurtenissen door de ogen van één personage. Kan ik- of hij/zij perspectief zijn. subjectief en onbetrouwbaar.
Meervoudig perspectief = de gebeurtenissen worden afwisselend door de ogen van verschillende personages gezien. Het perspectief wisselt telkens en er zijn meerdere verhaallijnen.
Hst 7: thematiek

Interpreteren = uitleggen of verklaren
Verhaallaag = gebeurtenissen, structuur, personages
Betekenislaag, thematische laag = vertelt je wat er eigenlijk met het verhaal bedoeld wordt.
Motief = herhalingen in verhalen of gedichten
Leidmotief = een concreet voorwerp dat telkens in een verhaal opduikt.
Motto = een korte tekst die voor in het boek staat.
Literaire begrippen
Ab ovo = informerend begin
- personages ‘voorstellen’
- ruimte wordt beschreven
In medias res = middenin gebeurtenis
Tijd: chronologisch, niet – chronologisch (flashback en flashforward), diffuus.
Versnelling = raffung
Even snel = deckung
Vertraging = dehnung
Karakter = hoofdpersoon , leer je goed kennen
Type = bijfiguur, leer je niet goed kennen, stereotype
Belangenruimte = belangrijke plaats in het verhaal
Slot

Open = boek af, verhaal niet; einde zelf verzinnen
Gesloten = boek en verhaal af
Cliffhanger = boek af, verhaal niet; meer spanning dan open einde
Cyclisch = begin en slot sluiten op elkaar aan

REACTIES

A.

A.

hele goeie samenvatting cynthia... alleen jammer dat h1 en 7 er niet bij zitten xD die moet ik ook hebben voor m'n toets... keep up the good work

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.