NEDERLANDS HOOFDSTUK 2
FICTIE
PERSONAGES
Hoofdpersoon: verhaal draait om het probleem van deze persoon, je leest wat hij/zij denk en hoe hij/zij zich voelt. In het verhaal maakt de hoofdpersoon een ontwikkeling door, hij gaat anders tegen dingen aankijken.
Bijfiguren: alles wat ze doen, heeft te maken met hun relatie tot de hoofdpersoon.
Personages hebben bepaalde karaktereigenschappen. Het karakter van de hoofdpersoon ken je het best, van de bijfiguren kom je er maar enkele te weten.
Een type is een verhaalfiguur waarvan maar één opvallende karaktertrek wordt beschreven.
Identificatie: je verplaatst je in de omstandigheden van de hoofdpersoon.
BEELDSPRAAK (OPDRACHT 4,5,6 OEFENEN!)
Vergelijking, metafoor, personificatie en metonymia.
Metonymia: relatie tussen beeld en object
• Deel-geheel Even de neuzen tellen.
• Geheel-deel Nederland verloor met 3 – 0.
• Voorwerp-inhoud Geef mij nog maar een glaasje.
• Maker-voorwerp Een Rembrandt koop je niet voor €2000,-.
• Materiaal-voorwerp Er rijdt veel blik op de weg. WOORDENSCHAT
OPDRACHT 15
heet snik
mager brood
vet modder
dronken stom
jong piep
nieuw splinter
oud stok
koud ijs
blind steke
doof stok
ziek dood
gezond kern
rood knal
groen gif
duur peper
zwaar lood
zoet mier
zout brem
donker aarde
goedkoop spot
dom olie
nat klets
droog kurk
sterk ijzer
recht lood LASTIGE WOORDPAREN (OPDRACHT 16 OEFENEN!)
Schijnbaar: als iets zo lijkt te zijn maar het in werkelijkheid niet zo is.
Blijkbaar: als iets ook werkelijk waar is. Een feit.
Mits: (alleen) als.
Tenzij: behalve als.
Als: vergelijking na een stellende trap.
Dan: vergelijking na een vergrotende trap.
Omdat: bij een reden. Een reden onderbouwt een keuze of besluit van een mens. Iemand kiest of besluit iets vanwege een bepaalde reden. Naar een reden vraag je met ‘waarom’.
Doordat: bij een oorzaak. Een oorzaak leidt tot een bepaald gevolg, waarbij er geen sprake is van een keuze of besluit van een mens. Naar een oorzaak vraag je met ‘waardoor’. DICTEEWOORDEN, OPDRACHT 17
1. Millimeter
2. Ministerie
3. Mozaïek
4. Mysterieus
5. Onmiddellijk
6. Orthodontist
7. Per se
8. Portefeuille
9. Portemonnee
10. Productieproces
11. Puberteit
12. Rechercheur
13. Rechtstreeks
14. Rechtszaak
15. Registratie
16. Satelliet
17. Seksualiteit
18. Uittreksel
19. Vacature
20. Vaccinatie
SPREEKWOORDEN
Zoals de waard is, vertrouwt hij de gasten Men ziet de anderen zoals men zichzelf ziet
Het zijn twee handen op één buik Zij zijn het altijd eens
Als de ene hand de andere wast worden ze beide schoon Als je elkaar helpt, heb je daar allebei voordeel van
Iemand het bloed onder de nagels vandaan halen Iemand erg dwarszitten
Bij iemand in het krijt staan Iemand iets schuldig zijn
Iemand de handschoen toewerpen Iemand uitdagen
Onder één hoedje spelen Stiekem samenwerken
Ergens de deur platlopen Ergens veel komen
Wie goed doet, goed ontmoet Goede daden worden beloond
Iemand de hand boven het hoofd houden Iemand beschermen
WOORDEN
items onderwerpen
alert oplettend, waakzaam
corrigeren verbeteren, nakijken
antipathiek niet sympathiek
arrogante verwaande, hooghartige
nervositeit zenuwachtigheid
belemmeren hinderen
nuanceren meer onderscheid aanbrengen
cipier gevangenbewaarder
vooringenomen partijdig, met een vooroordeel
stereotiep vaststaand, steeds hetzelfde
ontberingen gemis aan noodzakelijke levensbehoeften
nauwgezet nauwkeurig
genegen bereid (tot)
coalitie vereniging van twee of meer partijen
symptomen kenmerkende verschijnselen
vacature niet vervulde betrekking (baan)
buitenbeentje iemand die anders is dan de rest
veinzen doen alsof
column kort stukje dat iemand regelmatig en op een vast plek in een krant of tijdschrift schrijft
LEZEN
TEKSTVERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN (OPDRACHT 20 OEFENEN!)
Tekstverband Signaalwoorden
Opsomming, aantal zaken achter elkaar En, ok, verder, bovendien, daarnaast, ten eerste, ten tweede, ten slotte, niet alleen … maar ook
Tegenstelling, tegenovergestelde zaken, meningen of stellingen Maar, toch, echter, daarentegen, integendeel, desondanks, hoewel, enerzijds … anderzijds
Voorbeeld, verduidelijking een bewering, stelling of verschijnsel met één of meer voorbeelden Bijvoorbeeld, zo, zoals, dat blijkt uit, ter illustratie, onder andere
Tijd, tijdsvolgorde aangeven Daarna, intussen, toen, terwijl, vervolgens, nu, tegelijkertijd, wanneer
Reden, waarom iemand iets doet of vindt Daarom, omdat, want, namelijk, aangezien, vanwege
Oorzaak – gevolg, bepaalde oorzaak leidt tot een bepaald gevolg, buiten de wil van een mens om Door, daardoor, hierdoor, waardoor, doordat, zodat, als gevolg van, te danken (wijten) aan
Voorwaarde, iets wat eerst moet gebeuren voordat iets anders kan plaatsvinden Als, wanneer, indien, mits, tenzij, in het geval dat, gesteld dat, op voorwaarde dat
Conclusie, conclusie trekken uit eerder genoemde gegevens of argumenten Dus, kortom, hieruit volgt, dan ook, met andere woorden
Middel – doel, met welk middel een bepaald doel bereikt kan worden Om…te, opdat, zodat, daartoe, met als doel, teneinde, door middel van, met behulp van, daarmee, waarmee
TEKST EN BEELD IN ARTIKELEN IN KRANTEN EN TIJDSCHRIFTEN
Illustraties
• Aandacht trekken;
• Iets toevoegen aan de inhoud van de tekst.
Aparte tekstblokjes
• Aandacht trekken;
• Vermelden van informatie die niet in de tekst zelf wordt genoemd.
Tekst die apart bij of in een artikel staat
• Een samenvatting van (een deel van) het artikel;
• Aanvullende informatie bij het onderwerp van het artikel;
• Informatie die je nieuwsgierig maakt naar de inhoud van het artikel. TAAL OVER TAAL
TAALONTWIKKELING BIJ KINDEREN
Taalvermogen is aangeboren. Het vormt de basis voor het leren van de woorden en regels van een taal.
Kritische periode: tijd tot je veertiende levensjaar waarin je extra aanleg hebt om talen te leren.
Taalvermogen is ook aangeleerd. Kleine kinderen nemen de taal van anderen over en leren spreken door nadoen.
OVERZICHT VAN DE TAALONTWIKKELING BIJ KINDEREN
VOORTALIGE PERIODE (0-1 JAAR)
Communiceren door lichaamstaal. Ze worden geboren met het vermogen én de behoefte om met anderen te communiceren. Ze maken keelgeluiden en doen gezichtsuitdrukkingen na. Combineren van klanken heet brabbelen. Kind van bijna 1 jaar oud kan een paar woordjes zeggen, het reageert ook op de eigen naam en begrijpt eenvoudige zinnetjes.
VROEGTALIGE PERIODE (1-2,5 JAAR)
Kind van 1 jaar begint met praten, maakt gebaren en gebruikt lichaamstaal om iets duidelijk te maken. Ze praten met één woord, dat woord kan van alles betekenen. Dit heet de eenwoordfase.
1,5 – 2,5 jaar heet de meerwoordfase, het kind gaat dan woorden met elkaar combineren. Spraak wordt steeds verstaanbaarder.
DIFFERENTIATIEFASE (2.5-5 JAAR)
Ontwikkeling loopt door, ze leren ook moeilijke klanken. De uitspraak wordt beter en de woordenschat breidt snel uit. Ze leren onbewust de regels van de taal. Ze willen veel contact leggen, bedenken zelf nieuwe woorden en stelt veel ‘waarom’-vragen.
VOLTOOIINGSFASE (5-9 JAAR)
Kind gaat zinnen met een ingewikkelde grammaticale structuur begrijpen. Woordenschat blijft uitbreiden. Kind gaat woorden categoriseren. Kinderen gaan steeds beter het verschil begrijpen tussen wat iemand zegt en wat iemand bedoelt.
FICTIE
PERSONAGES
Hoofdpersoon: verhaal draait om het probleem van deze persoon, je leest wat hij/zij denk en hoe hij/zij zich voelt. In het verhaal maakt de hoofdpersoon een ontwikkeling door, hij gaat anders tegen dingen aankijken.
Bijfiguren: alles wat ze doen, heeft te maken met hun relatie tot de hoofdpersoon.
Personages hebben bepaalde karaktereigenschappen. Het karakter van de hoofdpersoon ken je het best, van de bijfiguren kom je er maar enkele te weten.
Een type is een verhaalfiguur waarvan maar één opvallende karaktertrek wordt beschreven.
Vergelijking, metafoor, personificatie en metonymia.
Metonymia: relatie tussen beeld en object
• Deel-geheel Even de neuzen tellen.
• Geheel-deel Nederland verloor met 3 – 0.
• Voorwerp-inhoud Geef mij nog maar een glaasje.
• Maker-voorwerp Een Rembrandt koop je niet voor €2000,-.
• Materiaal-voorwerp Er rijdt veel blik op de weg. WOORDENSCHAT
OPDRACHT 15
heet snik
mager brood
vet modder
dronken stom
jong piep
nieuw splinter
oud stok
koud ijs
blind steke
doof stok
ziek dood
gezond kern
rood knal
groen gif
duur peper
zwaar lood
zoet mier
zout brem
donker aarde
goedkoop spot
dom olie
droog kurk
sterk ijzer
recht lood LASTIGE WOORDPAREN (OPDRACHT 16 OEFENEN!)
Schijnbaar: als iets zo lijkt te zijn maar het in werkelijkheid niet zo is.
Blijkbaar: als iets ook werkelijk waar is. Een feit.
Mits: (alleen) als.
Tenzij: behalve als.
Als: vergelijking na een stellende trap.
Dan: vergelijking na een vergrotende trap.
Omdat: bij een reden. Een reden onderbouwt een keuze of besluit van een mens. Iemand kiest of besluit iets vanwege een bepaalde reden. Naar een reden vraag je met ‘waarom’.
Doordat: bij een oorzaak. Een oorzaak leidt tot een bepaald gevolg, waarbij er geen sprake is van een keuze of besluit van een mens. Naar een oorzaak vraag je met ‘waardoor’. DICTEEWOORDEN, OPDRACHT 17
2. Ministerie
3. Mozaïek
4. Mysterieus
5. Onmiddellijk
6. Orthodontist
7. Per se
8. Portefeuille
9. Portemonnee
10. Productieproces
11. Puberteit
12. Rechercheur
13. Rechtstreeks
14. Rechtszaak
15. Registratie
16. Satelliet
17. Seksualiteit
18. Uittreksel
19. Vacature
20. Vaccinatie
SPREEKWOORDEN
Zoals de waard is, vertrouwt hij de gasten Men ziet de anderen zoals men zichzelf ziet
Het zijn twee handen op één buik Zij zijn het altijd eens
Als de ene hand de andere wast worden ze beide schoon Als je elkaar helpt, heb je daar allebei voordeel van
Iemand het bloed onder de nagels vandaan halen Iemand erg dwarszitten
Iemand de handschoen toewerpen Iemand uitdagen
Onder één hoedje spelen Stiekem samenwerken
Ergens de deur platlopen Ergens veel komen
Wie goed doet, goed ontmoet Goede daden worden beloond
Iemand de hand boven het hoofd houden Iemand beschermen
WOORDEN
items onderwerpen
alert oplettend, waakzaam
corrigeren verbeteren, nakijken
antipathiek niet sympathiek
arrogante verwaande, hooghartige
nervositeit zenuwachtigheid
belemmeren hinderen
nuanceren meer onderscheid aanbrengen
cipier gevangenbewaarder
vooringenomen partijdig, met een vooroordeel
stereotiep vaststaand, steeds hetzelfde
ontberingen gemis aan noodzakelijke levensbehoeften
nauwgezet nauwkeurig
coalitie vereniging van twee of meer partijen
symptomen kenmerkende verschijnselen
vacature niet vervulde betrekking (baan)
buitenbeentje iemand die anders is dan de rest
veinzen doen alsof
column kort stukje dat iemand regelmatig en op een vast plek in een krant of tijdschrift schrijft
LEZEN
TEKSTVERBANDEN EN SIGNAALWOORDEN (OPDRACHT 20 OEFENEN!)
Tekstverband Signaalwoorden
Opsomming, aantal zaken achter elkaar En, ok, verder, bovendien, daarnaast, ten eerste, ten tweede, ten slotte, niet alleen … maar ook
Tegenstelling, tegenovergestelde zaken, meningen of stellingen Maar, toch, echter, daarentegen, integendeel, desondanks, hoewel, enerzijds … anderzijds
Voorbeeld, verduidelijking een bewering, stelling of verschijnsel met één of meer voorbeelden Bijvoorbeeld, zo, zoals, dat blijkt uit, ter illustratie, onder andere
Tijd, tijdsvolgorde aangeven Daarna, intussen, toen, terwijl, vervolgens, nu, tegelijkertijd, wanneer
Oorzaak – gevolg, bepaalde oorzaak leidt tot een bepaald gevolg, buiten de wil van een mens om Door, daardoor, hierdoor, waardoor, doordat, zodat, als gevolg van, te danken (wijten) aan
Voorwaarde, iets wat eerst moet gebeuren voordat iets anders kan plaatsvinden Als, wanneer, indien, mits, tenzij, in het geval dat, gesteld dat, op voorwaarde dat
Conclusie, conclusie trekken uit eerder genoemde gegevens of argumenten Dus, kortom, hieruit volgt, dan ook, met andere woorden
Middel – doel, met welk middel een bepaald doel bereikt kan worden Om…te, opdat, zodat, daartoe, met als doel, teneinde, door middel van, met behulp van, daarmee, waarmee
TEKST EN BEELD IN ARTIKELEN IN KRANTEN EN TIJDSCHRIFTEN
Illustraties
• Aandacht trekken;
• Iets toevoegen aan de inhoud van de tekst.
Aparte tekstblokjes
• Aandacht trekken;
• Vermelden van informatie die niet in de tekst zelf wordt genoemd.
Tekst die apart bij of in een artikel staat
• Een samenvatting van (een deel van) het artikel;
• Aanvullende informatie bij het onderwerp van het artikel;
• Informatie die je nieuwsgierig maakt naar de inhoud van het artikel. TAAL OVER TAAL
TAALONTWIKKELING BIJ KINDEREN
Kritische periode: tijd tot je veertiende levensjaar waarin je extra aanleg hebt om talen te leren.
Taalvermogen is ook aangeleerd. Kleine kinderen nemen de taal van anderen over en leren spreken door nadoen.
OVERZICHT VAN DE TAALONTWIKKELING BIJ KINDEREN
VOORTALIGE PERIODE (0-1 JAAR)
Communiceren door lichaamstaal. Ze worden geboren met het vermogen én de behoefte om met anderen te communiceren. Ze maken keelgeluiden en doen gezichtsuitdrukkingen na. Combineren van klanken heet brabbelen. Kind van bijna 1 jaar oud kan een paar woordjes zeggen, het reageert ook op de eigen naam en begrijpt eenvoudige zinnetjes.
VROEGTALIGE PERIODE (1-2,5 JAAR)
Kind van 1 jaar begint met praten, maakt gebaren en gebruikt lichaamstaal om iets duidelijk te maken. Ze praten met één woord, dat woord kan van alles betekenen. Dit heet de eenwoordfase.
1,5 – 2,5 jaar heet de meerwoordfase, het kind gaat dan woorden met elkaar combineren. Spraak wordt steeds verstaanbaarder.
DIFFERENTIATIEFASE (2.5-5 JAAR)
Ontwikkeling loopt door, ze leren ook moeilijke klanken. De uitspraak wordt beter en de woordenschat breidt snel uit. Ze leren onbewust de regels van de taal. Ze willen veel contact leggen, bedenken zelf nieuwe woorden en stelt veel ‘waarom’-vragen.
VOLTOOIINGSFASE (5-9 JAAR)
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden