Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 t/m 6

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1736 woorden
  • 27 mei 2008
  • 60 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
60 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Laagland hfst1:

Motivaties voor mensen om te lezen:
- Lezen om te ontspannen, om je in een andere wereld te verplaatsen en alles om je heen te vergeten.
- Lezen om informatie te krijgen, om kennis op te doen, om iets te leren.
- Lezen om kennis te maken met andere mensen, hun problemen, hun ideeën en meningen.
- Lezen om te genieten van een mooie, kunstige vorm, van het boek als kunstwerk.

Hfst 2:

- Door open plekken krijgt de lezer noodzakelijke achtergrondinformatie over de gebeurtenissen of personen bijvoorbeeld na een paar bladzijden. Open plekken zorgen ervoor dat een lezer actiever gaat lezen

Open plekken kunnen op verschillende manieren door de lezer worden ingevuld:

- Ze worden vrij snel ingevuld.
- Ze worden na lange tijd (halverwege of aan het slot) ingevuld.
- Ze worden soms helemaal niet ingevuld.
- (Een snelle invulling komt het meest voor)

• Het gevolg van een open plek, is spanning bij de lezer. Want elke onbeantwoorde vraag veroorzaakt spanning. Spanning ontstaat in een boek dus door het achterhouden van informatie en door de tijd tussen vraag en antwoord te verlegen.

De manieren van schrijvers om de spanning van een verhaal te verhogen (manipulatietechnieken):
- Achterhouden van informatie.
- Het wekken van (on)juiste vermoedens.
- Die vermoedens kunnen je op een dwaalspoor zetten. Later blijkt de situatie anders te zijn dan de lezer had gedacht en dat zorgt voor verrassingen.
- Een vooruitwijzing inlassen: er staat iets te gebeuren, maar het verhaal gaat niet verder. Er wordt iets vertelt dat verderop in het verhaal gebeurt.
- Vertraging: het verhaal is op het punt gekomen dat je antwoord krijgt op een vraag, maar er worden nu allerlei dingen verteld die het geven van het antwoord vertragen.
- Op een andere verhaallijn overschakelen, net als je erachter een antwoord driegt te komen, schakelt het verhaal over naar een heel andere gebeurtenis.


Spanningsboog= De tijd die verloopt tussen de vraag en het antwoord.
• Bij een detective is de spanningsboog vaak heel lang. In het begin de moord, aan het einde word de dader ontmaskerd.

Hfst 3:

• Non-fictie= Teksten/ verhalen die over de werkelijkheid gaan.
• Fictie= Teksten/ verhalen die verzonnen zijn.
• Autobiografische verhalen=Wanneer een schrijver eigen belevenissen of ervaring in zijn/ haar verhaal verwerkt.
• Zie blz. 23.

Fictionele teksten kunnen op verschillende manieren hun publiek bereiken. Tegenwoordig zie je fictie vaan in de vorm van proza, poëzie of toneel.

* Proza= zijn teksten waarin een verhaal wordt verteld, bijvoorbeeld romans en
korte verhalen.
De schrijver gebruikt de volle breedte van het papier, verdeelt zijn tekst in alinea’s, delen en hoofdstukken. In proza worden gebeurtenissen verteld die na elkaar gebeuren en met elkaar samenhangen, ui elkaar voortvloeien.

Proza wordt verder verdeeld in:
- Roman: Een roman heeft een behoorlijke omvang en beschrijft vrij uitgebreid de hoofdpersonen zijn gevoelens en gedachten. Ook komen er meestal flink wat bijfiguren in voor. De roman beschrijft de relaties tussen die personages vrij uitvoerig.

- Novelle: Een novelle is korter dan een roman (80-100 blz.) en kan daardoor het hoofdpersonage maar beperkt uitwerken. Het aantal gebeurtenissen is minder groot dan bij een roman en de aantal bijfiguren is ook kleiner.
- Een (kort) verhaal: Bestaat vaak niet uit meer dan 30 blz. en beperkt zich tot een of enkele gebeurtenissen. De hoofdpersoon kan maar beperkt uitgewerkt worden. Het aantal bijfiguren is vaak maar één en de relatie tussen de hoofdpersoon en de bijfiguur kan maar heel beknopt worden beschreven.
De verschillen hier tussen hebben te maken met de lengte (het aantal blz.) en de complexiteit (de hoeveelheid gebeurtenissen en personages in hun onderlinge samenhang.

Poëzie: Gedichten, liedjes (songteksten). Deze tekstsoort is meteen te herkennen aan de hoeveelheid wit op de bladzijde. De regels zijn niet vol gemaakt en vaak ongelijk van lengte. Meestal gaat het in gedichten om het beschrijven van een situatie, idee of gevoel.

Toneel: Is het opvoeren van een spel. De spelers op het toneel laten je een wereld zien die zich in een beperkte, overzichtelijke ruimte afspeelt. Bij toneel spelen de relaties tussen de personages een grote rol. Omdat er alleen dialoog is, blijken die relaties uit wat de personages doen en tegen elkaar zeggen.

Lectuur= Zijn boek(jes) van weinig kwaliteit. Vaak te koop in de supermarkt als pocket. Geschreven door schrijvers die geen kunst maken, ze zijn niet artistiek gericht. Ze willen romans of verhalen maken die grote groepen lezers alleen maar lezen ter ontspanning.
Literatuur= Geschreven door schrijvers die kunst willen schrijven en zich hierbij nauwelijks aanpassen aan de smaak van de lezer of de mode. Ze willen meer bieden dan ontspanning, bijvoorbeeld je aan het denken zetten.

Zie blz. 27


Hfst 4:


Personages hebben een bepaalde functie in een tekst: zij vervullen een bepaalde rol.
De meest voorkomen rollen zijn: - hoofdpersoon
- helper
- tegenstander

De hoofdpersoon:
De belangrijkste figuur in de tekst, wil iets bereiken. Hij streeft een bepaald doel na. De hoofdpersoon bereikt zijn doel nooit gemakkelijk. Er zijn altijd hindernissen, gevaren of moeilijkheden.

Helper:
Dit is een bijfiguur die de hoofdpersoon helpt bij het bereiken van het doel. Er kunnen meerder helpers in het verhaal zijn.

Tegenstander:
Is ook een bijfiguur, maar deze figuur(en) zit de hoofdpersoon dwars bij het bereiken van zijn doel.

• Personages spelen niet alleen rollen, ze staan ook in bepaalde persoonlijke relaties tot elkaar. In die relaties spelen gevoelens een belangrijke rol.
• Relaties en rollen hebben vaak met elkaar te maken. Als je de personages in een verhaal moet bestuderen, ga je altijd na wat de verschillende rollen van de personages zijn en wat de relaties tussen de personages zijn. Dan wordt duidelijk waarom iemand iets doet of niet, wat zijn drijfveren zijn. Op die manier krijg je een goede inzicht in de personages en de gebeurtenissen. Waarom iemand de helper/ tegenstander is.


Hfst 5:


Fabel: chronologische geordende geschiedenis.
Kunstgrepen: Wanneer de schrijver heeft ingegrepen in de geschiedenis van het verhaal. Hij heeft de gebeurtenissen naar zijn hand gezet.
• Voor het gebruik van kunstgrepen kunnen verschillende redenen zijn: het verhaal spannender maken, de lezer actiever bij het verhaal betrekken, je nieuwsgieriger maken, de thematiek verduidelijken.
Sujet: Het tijdsverloop zoals het verhaal loopt.
Sujet en Fabel zijn het zelfde als de schrijver geen kunstgrepen heeft toegepast. Het verhaal wordt dan chronologische vertelt.
Structuur: Is de manier waarop het verhaal is opgebouwd. Verhalen kunnen verschillende structuren hebben omdat de geschiedenis, de fabel op verschillende manieren gepresenteerd kan worden.
Chronologisch volgorde: De gebeurtenissen worden op volgorde in tijd waarin ze
plaatsvinden verteld.
Niet chronologische volgorde: De gebeurtenissen worden dan niet op volgorde in tijd waarin ze plaatsvinden verteld, maar d.m.v. flashbacks word duidelijk wat de vroegere gebeurtenissen waren.
Flashbacks: Als het verhaal voor een langere periode terugspringt in de tijd, wordt het chronologische verhaalverloop verbroken. Er wordt dan over een gebeurtenis vertelt die voor het beginnen van het verhaal heeft plaatsgevonden. Deze gebeurtenis word uitgebreid vertelt.

Verhaallijn/ samenhang: Reeks gebeurtenissen die met elkaar te maken hebben. In veel verhalende teksten hangen alle belangrijke gebeurtenissen samen met het bereiken van het doel van de hoofdpersoon. Als je die serie gebeurtenissen beschrijft en alle details weglaat, het je de verhaalhaarlijn.

Er kunnen meerdere verhaallijnen in een verhaal zitten, ze staan altijd in verband met elkaar d.m.v. de personages of bijv. de thematiek.

Losse structuur:
Een verhaal/gedicht waarin dingen gebeuren die weinig verbrand vertonen of waarin de ene gebeurtenis niet duidelijk uit de andere voorkomt. Er zijn zijlintjes of details die de vulling aan het verhaal geven, maar meer ook niet.

Hechte structuur:
Een verhaal/ gedicht waarin alles wat er gebeurt samenhangt, ook al zou je dat soms op het eerste gezicht niet zeggen.

Terugwijzing:
Is het terugverwijzen naar een gebeurtenis (kort),

Vooruitwijzing:
Is een korte verwijzing naar iets wat verderop in het verhaal gebeuren zal.

Hfst. 6:
Perspectief:
Zicht op de gebeurtenissen.

Ik vertelsituatie:
De ikpersoon vertelt (vaak de hoofdpersoon) wat er gebeurt. Je ziet alles door zijn/ haar ogen. Als lezen kun je ook niet meer waarnemen de ikfiguur. Je bent volledig gebonden aan het perspectief van de ikfiguur. Van de andere personen leer je alleen hun buitenkant kennen, namelijk wat zei zeggen en doen. Hierdoor kunnen de andere personages verrassend gedrag voor de lezers vertonen.
Het ikperspectief kan een onbetrouwbaar perspectief zijn. Je weet niet zeker of het waar is wat de ikpersoon vertelt. Hij kan je opzettelijke bedriegen, maar hij kan ook onopzettelijk een verkeerd beeld geven omdat hij in de war is.


Alwetende vertelsituatie:
Bij deze situatie is de verteller iemand die alles weet van alle personen. De verteller weet wat al die personen zien, horen denken en voelen. Hij staat als het ware boven het verhaal en overziet alles. Hij kan in de toekomst en in het verleden kijken.
De alwetende verteller kan met zekerheid voorspellingen doen. Deze verteller is een soort gids die jou als lezer bij de hand neemt en soms ook commentaar levert op de gebeurtenissen. De alwetende verteller is geen verhaalpersonage. Hij vertelt over de personages in de hij- of zijvorm.
Een alwetende verteller lijkt eerder de waarheid te vertellen, een nauwkeurig beeld te geven van hoe het ‘echt’ is.

Personele vertelsituatie:
Bij deze situatie zie je de gebeurtenissen door de ogen van een personage. Het verhaal staat echter niet in de ikvorm, maar in de hij/zij vorm.
Het is net of er geen verteller is, alsof het verhaal zichzelf vertelt. Je bent gebonden aan het perspectief van een van de personages. Wat je meemaakt, zie je door de bril van een van de personages. De personele vertelsituatie is dus even subjectief als de ikvertelsituatie, hij lijkt objectief, maar is dit niet.
*Ook is dit vaak een onbetrouwbaar perspectief, alleen heb je dat door de hij/zij vorm niet zo snel door.

Subjectief & objectief??
Meervoudig perspectief:
Hiervan is sprake als de gebeurtenissen afwisselend oor de ogen van verschillende personages word gezien. Het perspectief wisselt dus steeds. Je ziet dezelfde gebeurtenissen vanuit verschillende invalshoeken.
Bij boeken met een meervoudig perspectief moet je steeds goed in de gaten houden met wie je meekijkt om te kunnen volgend wat er aan de hand is. Dor die verschillende perspectieven kan het verhaal heel boeiend zijn: de verschillende personages hebben ieder hun eigen kijk op de gebeurtenissen en die kijk kan heel sterk verschillen. Je maakt kennis met verschillende subjectieve visies op de gebeurtenissen. Daardoor kun je, als je alle informatie goed combineert, er precies achterkomen wat er zich nu werkelijk afspeelt.

REACTIES

R.

R.

Bedankt, scheelde me veel werk!

14 jaar geleden

M.

M.

Bedankt super handig dit

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.