Nederlands Samenvatting Grammatica
Ontleden:
Zinsdelen;
• Voor de pv is een zinsdeel
• De zinsdelen kun je wisselen
Persoonsvorm (PV)
• Pv geeft getal (meervoud of enkelvoud) aan.
• Pv geeft de tijd (tt. of vt.) aan
• Zo vind je de pv; zet de zin in een andere tijd, en het woord dat verandert is de pv
Onderwerp (OW)
• Het getal van de pv en ow is het zelfde: of meervoud, of enkelvoud
• Zo vind je het ow; Wie (Wat) + persoonsvorm? Antwoord is onderwerp
Werkwoordelijk gezegde (WG)
• Wg bestaat uit alle werkwoorden
• Het zegt wat het ow doet of overkomt
• Soms is het een werkwoordelijke uitdrukking, dan moet je die uitdrukking ook meetellen als het wg
• Zo vind je het wg; alle werkwoorden uit de zin, en ook de woorden te en aan het als ze voor een werkwoord staan
Lijdend Voorwerp (LV)
• Zo vind je het lv; Wat (wie) + wg + ow? Antwoord is lv
• Let op! Niet in alle zinnen staat een lv!
Meewerkend Voorwerp (MV)
• Het mv geeft aan voor wie iets is.
• Een mv kan beginnen met aan of voor, maar dat hoeft niet.
• Als het niet met aan begint, moet je aan ervoor kunnen zetten
• Als het met voor begint, dan doet het onderwerp iets voor een ander
• Zo vind je het mv; Aan/voor + wg + ow + lv? Het antwoord is het mv
• Let op! Niet in alle zinnen staat een mv!
Naamwoordelijk Gezegde (NG)
• Het ng zegt iets over het onderwerp van de zin
• Ng bestaat uit een werkwoord en een bijvoeglijk naamwoord, daarom heet het naamwoordelijk gezegde
• Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit 2 delen; werkwoordelijk deel (ww.deel) en naamwoordelijk deel (nw.deel)
• Het ww.deel bevat alle werkwoorden uit de zin, een van deze werkwoorden is een koppelwoord
• Zijn, blijken, blijven, lijken, schijnen, worden, heten, dunken, voorkomen, dit zijn alle koppelwoorden
• Het nw.deel bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een kenmerk of een eigenschap van het ow is
• Zo vind je het ng; Wat + pv + ow + overige werkwoorden? Het antwoord is het ng
• Let op! In zinnen met ng, zit geen lv!
• Let op! Niet in alle zinnen zit lv!
Voorzetsel (VZ)
• Een voorzetsel geeft vaak een plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
• Soms is het vz een uitdrukking
• Een vz staat meestal voor (soms achter) een lidwoord met een zelfstandig naamwoord ( onder de kast)
• Let op! Delen van splitsbare werkwoorden zijn geen voorzetsels! (nakijken= kijk na)
• Let op! Niet in alle zinnen zit vz!
Voorzetselvoorwerp (VV)
• Bij werkwoorden met een vast voorzetsel hoort een voorzetselvoorwerp
• Zo vind je het vv; kijk of er een ww is met een vast voorzetsel, het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel is het voorzetselvoorwerp.
• Vaak kan je het voorzetselvoorwerp vervangen door een zin met er+vz (eraan, ervoor)
• Let op! In zinnen met een vv zit meestal geen lv,
• Let op! Als je niet met een vastvoorzetsel te maken hebt, is het zinsdeel geen voorzetselvoorwerp, maar bijwoordelijke bepaling
• Let op! Niet in alle zinnen zit VV!
Bijwoordelijk bepaling (BWB)
• De zinsdelen die overblijven, zijn bwb
• Een bwb geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, waarvandaan ect.
• Maar ook wanneer in een zin is bwb
• Let op! Niet alle woorden geven antwoord op een vraag, zoals natuurlijk, maar is wel een bwb
• Let op! Niet in alle zinnen zit bwb!
Woordsoorten:
Zelfstandig Naamwoord (ZN)
• Een zn is een mens (een naam), dier, plant, ding of gevoel
• Je hebt een concreet zelfstandig naamwoord, iets tastbaars, en een abstract zelfstandig naamwoord, iets wat je niet kunt aanraken.
• Een zn heeft meestal een enkelvoud en een meervoud
• Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken
• Voor het zn, zou je de of het kunnen zetten, maar altijd een.
Lidwoord (LW)
• De drie lidwoorden zijn; De, Het en Een
• De en het zijn Bepaalde Lidwoorden (blw) en een is een onbepaald lidwoord (olw)
• Een lidwoord staat altijd voor een zn
• Let op! Één is geen lidwoord!
• Let op! Het is soms geen lidwoord!
Zelfstandig Werkwoord (ZWW)
• Heeft een duidelijke, vaste betekenis
• Als er meer werkwoorden in de zin komen, dan komt het zww ergens achterin de zin te staan
Hulpwerkwoorden (HWW)
• Hww komen voor in elke zin met meer dan één werkwoord
Bijvoeglijk Naamwoord (BN)
• Een bn vertelt iets over een zn
• Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt wat over de stof waarvan het zn is gemaakt
• Bn hebben de trappen van vergelijking; Stellende trap (leuk), Vergrotende trap (leuker), Overtreffende trap (leukst)
• Het bn staat meestal voor het zn, soms erachter (het boek is mooi)
• Het bn heeft vaak een korte (zonder -e) en een lange vorm (met een e-) (vreemd, vreemde)
• Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord eindigt meestal op –en
• Een onvoltooid deelwoord benoem je niet als werkwoord, maar als bn
• Van een voltooid deelwoord kan je een bn maken
Persoonlijk Voornaamwoord (pers.vnw)
• Kijk bij deze tabel, en leer hem gebruiken
•
• Een pers.vnw duidt iets of iemand aan
• Let op! Hun kan nooit ow zijn!
Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
• Kijk bij de tabel hierboven
• Een bez.vnw maakt duidelijk dat iets of iemand van jou of iemand is
• Let op! Staat het voornaamwoord achter het bezit en staat het woord van voor? Dan is het niet bezittelijk maar persoonlijk!
Wederkerend voornaamwoord (wed.vnw) & Wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw)
• Bij wederkerende werkwoorden (zich afvragen) staat altijd een wed.vnw
• Het onderwerp komt terug in het wed.vnw
• Er is maar een wederkerig voornaamwoord, en dat is elkaar, soms geschreven als elkander of mekaar
Aanwijzend Voornaamwoord (aanw.vnw)
• Deze, die, dit, dat, zulke, zo’n, dergelijke, dezelfde, hetzelfde, zelf
• Je gebruikt het aanw.vnw als je iets aanwijst
Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
• Wie, wat, welke, wat voor (een)
• Een vr.vnw staat meestal aan het begin van een vraag
• Let op! Vraagwoorden als waarom, waarheen en wanneer zijn geen vr.vnw!
Onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw)
• Iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, iets, niets, alles, iedere, elk, menige, wat, (een) zeker, een of ander
• Het wijst iets of iemand aan, maar zegt niet precies over wie of wat het gaat
Telwoorden (Telw)
• Er zijn 4 soorten telwoorden; bepaald hoofdtelwoord (bep.hoofdtelw); onbepaald hoofdtelwoord (onbep.hoofdtelw); bepaald rangtelwoord (bep.rangtelw); onbepaald rangtelwoord (onbep.rangtelw)
• Een hoofdtelwoord noemt een aantal of hoeveelheid (zes, veel), een rangtelwoord geeft een plaats in een rij aan (eerste, laatste)
• Bepaald geeft een precies getal aan of een precieze plaats in een rij, onbepaald geeft een onduidelijk getal aan of een onduidelijke plaats in een rij
• Bepaalde hoofdtelwoorden zijn vervangbaar door cijfers, de andere soorten niet
De tijden
• Kijk naar de tabel hieronder:
Ontleden:
Zinsdelen;
• Voor de pv is een zinsdeel
• De zinsdelen kun je wisselen
Persoonsvorm (PV)
• Pv geeft getal (meervoud of enkelvoud) aan.
• Pv geeft de tijd (tt. of vt.) aan
• Zo vind je de pv; zet de zin in een andere tijd, en het woord dat verandert is de pv
Onderwerp (OW)
• Het getal van de pv en ow is het zelfde: of meervoud, of enkelvoud
• Zo vind je het ow; Wie (Wat) + persoonsvorm? Antwoord is onderwerp
Werkwoordelijk gezegde (WG)
• Het zegt wat het ow doet of overkomt
• Soms is het een werkwoordelijke uitdrukking, dan moet je die uitdrukking ook meetellen als het wg
• Zo vind je het wg; alle werkwoorden uit de zin, en ook de woorden te en aan het als ze voor een werkwoord staan
Lijdend Voorwerp (LV)
• Zo vind je het lv; Wat (wie) + wg + ow? Antwoord is lv
• Let op! Niet in alle zinnen staat een lv!
Meewerkend Voorwerp (MV)
• Het mv geeft aan voor wie iets is.
• Een mv kan beginnen met aan of voor, maar dat hoeft niet.
• Als het niet met aan begint, moet je aan ervoor kunnen zetten
• Als het met voor begint, dan doet het onderwerp iets voor een ander
• Zo vind je het mv; Aan/voor + wg + ow + lv? Het antwoord is het mv
• Let op! Niet in alle zinnen staat een mv!
Naamwoordelijk Gezegde (NG)
• Het ng zegt iets over het onderwerp van de zin
• Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit 2 delen; werkwoordelijk deel (ww.deel) en naamwoordelijk deel (nw.deel)
• Het ww.deel bevat alle werkwoorden uit de zin, een van deze werkwoorden is een koppelwoord
• Zijn, blijken, blijven, lijken, schijnen, worden, heten, dunken, voorkomen, dit zijn alle koppelwoorden
• Het nw.deel bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een kenmerk of een eigenschap van het ow is
• Zo vind je het ng; Wat + pv + ow + overige werkwoorden? Het antwoord is het ng
• Let op! In zinnen met ng, zit geen lv!
• Let op! Niet in alle zinnen zit lv!
Voorzetsel (VZ)
• Een voorzetsel geeft vaak een plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
• Soms is het vz een uitdrukking
• Een vz staat meestal voor (soms achter) een lidwoord met een zelfstandig naamwoord ( onder de kast)
• Let op! Delen van splitsbare werkwoorden zijn geen voorzetsels! (nakijken= kijk na)
• Let op! Niet in alle zinnen zit vz!
Voorzetselvoorwerp (VV)
• Bij werkwoorden met een vast voorzetsel hoort een voorzetselvoorwerp
• Vaak kan je het voorzetselvoorwerp vervangen door een zin met er+vz (eraan, ervoor)
• Let op! In zinnen met een vv zit meestal geen lv,
• Let op! Als je niet met een vastvoorzetsel te maken hebt, is het zinsdeel geen voorzetselvoorwerp, maar bijwoordelijke bepaling
• Let op! Niet in alle zinnen zit VV!
Bijwoordelijk bepaling (BWB)
• De zinsdelen die overblijven, zijn bwb
• Een bwb geeft antwoord op vragen als waar, wanneer, waarvandaan ect.
• Maar ook wanneer in een zin is bwb
• Let op! Niet alle woorden geven antwoord op een vraag, zoals natuurlijk, maar is wel een bwb
• Let op! Niet in alle zinnen zit bwb!
Woordsoorten:
Zelfstandig Naamwoord (ZN)
• Een zn is een mens (een naam), dier, plant, ding of gevoel
• Je hebt een concreet zelfstandig naamwoord, iets tastbaars, en een abstract zelfstandig naamwoord, iets wat je niet kunt aanraken.
• Een zn heeft meestal een enkelvoud en een meervoud
• Voor het zn, zou je de of het kunnen zetten, maar altijd een.
Lidwoord (LW)
• De drie lidwoorden zijn; De, Het en Een
• De en het zijn Bepaalde Lidwoorden (blw) en een is een onbepaald lidwoord (olw)
• Een lidwoord staat altijd voor een zn
• Let op! Één is geen lidwoord!
• Let op! Het is soms geen lidwoord!
Zelfstandig Werkwoord (ZWW)
• Heeft een duidelijke, vaste betekenis
• Als er meer werkwoorden in de zin komen, dan komt het zww ergens achterin de zin te staan
Hulpwerkwoorden (HWW)
• Hww komen voor in elke zin met meer dan één werkwoord
Bijvoeglijk Naamwoord (BN)
• Een bn vertelt iets over een zn
• Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt wat over de stof waarvan het zn is gemaakt
• Bn hebben de trappen van vergelijking; Stellende trap (leuk), Vergrotende trap (leuker), Overtreffende trap (leukst)
• Het bn heeft vaak een korte (zonder -e) en een lange vorm (met een e-) (vreemd, vreemde)
• Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord eindigt meestal op –en
• Een onvoltooid deelwoord benoem je niet als werkwoord, maar als bn
• Van een voltooid deelwoord kan je een bn maken
Persoonlijk Voornaamwoord (pers.vnw)
• Kijk bij deze tabel, en leer hem gebruiken
•
• Een pers.vnw duidt iets of iemand aan
• Let op! Hun kan nooit ow zijn!
Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
• Kijk bij de tabel hierboven
• Een bez.vnw maakt duidelijk dat iets of iemand van jou of iemand is
• Let op! Staat het voornaamwoord achter het bezit en staat het woord van voor? Dan is het niet bezittelijk maar persoonlijk!
Wederkerend voornaamwoord (wed.vnw) & Wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw)
• Bij wederkerende werkwoorden (zich afvragen) staat altijd een wed.vnw
• Er is maar een wederkerig voornaamwoord, en dat is elkaar, soms geschreven als elkander of mekaar
Aanwijzend Voornaamwoord (aanw.vnw)
• Deze, die, dit, dat, zulke, zo’n, dergelijke, dezelfde, hetzelfde, zelf
• Je gebruikt het aanw.vnw als je iets aanwijst
Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
• Wie, wat, welke, wat voor (een)
• Een vr.vnw staat meestal aan het begin van een vraag
• Let op! Vraagwoorden als waarom, waarheen en wanneer zijn geen vr.vnw!
Onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw)
• Iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, iets, niets, alles, iedere, elk, menige, wat, (een) zeker, een of ander
• Het wijst iets of iemand aan, maar zegt niet precies over wie of wat het gaat
Telwoorden (Telw)
• Er zijn 4 soorten telwoorden; bepaald hoofdtelwoord (bep.hoofdtelw); onbepaald hoofdtelwoord (onbep.hoofdtelw); bepaald rangtelwoord (bep.rangtelw); onbepaald rangtelwoord (onbep.rangtelw)
• Een hoofdtelwoord noemt een aantal of hoeveelheid (zes, veel), een rangtelwoord geeft een plaats in een rij aan (eerste, laatste)
• Bepaalde hoofdtelwoorden zijn vervangbaar door cijfers, de andere soorten niet
De tijden
• Kijk naar de tabel hieronder:
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
M.
M.
wat is een wg en ww en andere waar kan je die vinden in een zin
8 jaar geleden
Antwoorden