Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Cursus argumenteren

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 448 woorden
  • 15 december 2010
  • 33 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
33 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Een mening (standpunt, stelling) is iets wat je vindt.

Vb.: - Ik vind het bezetten van universiteiten niet meer in deze tijd passen.

Signaalwoorden: ik vind, volgens mij, ik denk dat, mijn conclusie is dat, dus, daarom, kortom.

3 Soorten standpunten:

- positief standpunt; ik vind dat we meer les moeten krijgen.
- negatief standpunt; ik vind niet dat we meer les moeten krijgen.
- een standpunt van twijfel; ik ben er nog niet uit of we nou meer les moeten krijgen of niet.

Meningsverschil: als twee of meer partijen niet dezelfde mening delen. -> je kunt ze oplossen of beslechten.

Beslechten: er wordt wel een beslissing genomen, maar de partijen overtuigen elkaar niet. Het probleem is niet echt opgelost. Beslechten kan op verschillende manieren.

Manieren van beslechten: dreigen met geweld, chanteren, stemmen, loten, arbitrage vragen.

Oplossen: een meningsverschil is opgelost als een van de partijen zijn standpunt verandert en het standpunt van de andere partij overneemt.

Argumenten: uitspraken waarmee je je eigen standpunt verdedigt, of waarmee je het standpunt van een ander aanvalt, heten argumenten.

Signaalwoorden: want, omdat, aangezien en immers.

Vb.: - Ik vind dat profvoetballers niet zoveel moeten klagen (mening), want ze verdienen heel veel meer dan gewone mensen (argument).

Argumenten kunnen vóór of achter het standpunt staan.

Vb.: - Louis van Gaal is met meerdere teams landskampioen geworden (argument). Hij is dus een heel goede trainer (mening).

- Volgens mij moet je elke dag een half uurtje de krant lezen (mening). Je bent dan veel beter op de hoogte van de actualiteit (argument).

Argumenten zijn feitelijk en niet-feitelijk.

Feitelijk argument = ‘waar’ of ‘niet waar’ (controleerbaar) en hoeft daarom niet ondersteund te worden.

Niet-feitelijk argument = er kan een verschil van mening over bestaan (niet controleerbaar) en daarom moet een niet feitelijk argument ondersteund worden met een feitelijk argument.

Vb.: - Praag is een geschikte bestemming voor een vwo-excursie, want je kunt er in één nacht naartoe rijden. (feitelijk)

- Praag is een geschikte bestemming voor een vwo-excursie, want leerlingen kunnen er niet snel verdwalen (niet-feitelijk)

Dit laatste argument kan bijvoorbeeld ondersteund worden met: de binnenstad van Praag is namelijk erg klein en overzichtelijk.

Argumentatiestructuren:

De 5 basisstructuren:

Enkelvoudige argumentatie = standpunt
Er is maar één argument gegeven.

Meervoudige argumentatie =standpunt
Er worden twee of meer argumenten gegeven. Ze staan los van elkaar.

Nevenschikkende argumentatie = standpunt
Er worden twee argumenten samen gebruikt om een standpunt te ondersteunen. De argumenten werken alleen in combinatie met elkaar, los van elkaar hebben ze geen kracht.

Onderschikkende argumentatie = standpunt

Een gebruikt argument wordt door een gebruikt argument gesteund. Van boven naar beneden lees je want en van beneden naar boven lees je dus.

Meervoudig onderschikkende argumentatie = standpunt

Combinatie van meervoudige en onderschikkende argumentatie.

REACTIES

A.

A.

Super! Dankjewel, ziet er goed uit en bevat goede info. Heeft me echt nog even geholpen. xx anoniempje

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.