Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Blok 4

Beoordeling 3.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 791 woorden
  • 18 mei 2010
  • 23 keer beoordeeld
Cijfer 3.5
23 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Overgeslagen (niet belangrijke info): 2.1, 2.3, 3.2, 4.1, 7.1, 7.2, 7.3, 8.1, 8.2, 8.3, 9.1, 9.3, 10.1, 11.3.

2.2 – Tijd in verhalen
Chronologische tijdsvolgorde: de gebeurtenissen spelen achter elkaar, in volgorde van tijd, af. Er zitten geen rare tijdsprongen naar bijv. het verleden in het verhaal.
Tijdsprong: het overslaan van een stuk tijd.
Terugblik of flashback: het verhaal springt terug in de tijd en vertelt iets dat vroeger is gebeurd. Het verhaal is niet-chronologisch.
Terugwijzing: in het verhaal wordt gesproken over iets dat vroeger is gebeurd zonder dat het verhaal echt wordt onderbroken, bijv. in een uitspraak of gedachte van een persoon.

Vooruitwijzing: het tegenovergestelde van een terugwijzing!

3.1 – Woorden
Antibiotica: geneesmiddelen tegen infecties (besmettelijke ziekten).
Arrogant: hooghartig.
Audiovisueel: waarbij je luistert en kijkt.
Autoriteiten: gezaghebbende personen, de overheid.
De balans opgemaakt: achteraf gekeken wat voor resultaat het heeft gehad.
Ceremonie: plechtige handelingen.
Display: beeldscherm, leesvenster.
Generatie: mensen van ongeveer dezelfde leeftijd.
Loopings: acrobatische toer (halsbrekend kunststukje) waarbij met de motor een cirkel wordt gemaakt in een verticaal vlak.
Mits: op voorwaarde dat.
NIPO: Nederlands Instituut voor de Publieke Opinie (= de mening van de mensen) en Marktonderzoek.
Ontluisterende: beschamende, waarvoor je je moet schamen.
Panel: groep deskundigen die een onderwerp bespreken of commentaar geven.

Spectaculair: opzienbarend, verbluffend.
Te berde brengen: ter sprake brengen.

4.2 – Zinsontleding – De bijvoeglijke bepaling
De bijvoeglijke bepaling vormt een deel van een zinsdeel en geeft een bijzonderheid, een kenmerk of eigenschap over het kernwoord (het belangrijkste woord) in dat zinsdeel.

4.3 – Zinsontleding – Verschil tussen een bijwoordelijke en een bijvoeglijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling is een heel zinsdeel. Een bijvoeglijke bepaling vormt een deel van een zinsdeel en is dus geen apart zinsdeel.

4.4 – Zinsontleding – De bijstelling
Een bijstelling is net zoals een bijvoeglijke bepaling een deel van een zinsdeel. Hij staat altijd achter het kernwoord en noemt dezelfde zaak of persoon nogmaals, maar dan met andere woorden. Hij staat tussen komma’s.

4.5 – Woordsoortbenoeming – De voornaamwoorden (3)
4.5.1 – Het betrekkelijk voornaamwoord (1)
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord dat, of een woordgroep die vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord staat. Zo’n woord of woordgroep noem je het antecedent. De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn ‘die’ (altijd betrekking op de-woorden) en ‘dat’
(altijd betrekking op het-woorden).


4.5.2 – Het onbepaald voornaamwoord
Het onbepaald voornaamwoord verwijst naar een persoon of ding zonder nadere bijzonderheden te geven. Bijv.: iets, niets, iemand. ‘Wat’ is alleen een onb. vnw. als je het kunt vervangen door ‘iets’.

4.5.3 – Een aanwijzend of een betrekkelijk voornaamwoord?
Die en dat kunnen of een aanwijzend of een betrekkelijk voornaamwoord zijn.

4.6 – Woordsoortbenoeming – En tot slot

5.1 – Massamedia
Radio, televisie, kranten, tijdschriften en internet noem je massamedia.

6.1 – Uitspraak, bewering, feit, mening, argument
Uitspraak of bewering: iets wat iemand zegt of schrijft.
Andere woorden voor mening: opinie, standpunt, visie, stelling of kijk.
Je gebruikt argumenten om je mening te ondersteunen. Argumenten zijn redenen waarom je iets vindt. Je kunt argumenten voor en tegen een mening geven. Dit noem je argumenten pro en argumenten contra. Je kunt een tegenargument geven om een argument te bestrijden.
Subjectief: persoonlijk (dus met een mening).

Objectief: zakelijk en feitelijk.

6.2 – Tekstverbanden: bewering – uitwerking, samenvatting, conclusie, voorwaarde en uitleg
Iemand kan een uitspraak of bewering gaan uitwerken met voorbeelden of argumenten.


Bij een conclusie maak je een gevolgtrekking uit wat je eerder hebt beweerd. Je herkent een conclusie aan het woordje ‘dus’ of dat kan je toevoegen.

Bij een voorwaarde moet er eerst iets anders gebeuren of aan de hand zijn, voordat de uitspraak klopt. Signaalwoorden: als, indien, mits. Vb: ‘Als je huiswerk af is, mag je naar het feest’.

Bij een uitleg legt iemand een uitspraak uit. Signaalwoorden: zo, met andere woorden.

6.3 – Informatieve en betogende teksten
Informatieve teksten: teksten met feiten. Het doel is informatie geven.
Betogende teksten: teksten met meningen en argumenten.

7.4 – Leestekens gebruiken (4)
Zie de werkwijzer op bladzijde 257 van het boek.
Een bijstelling in een zin zet je tussen komma’s.

9.2 – Verkleinwoorden
Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een verkleinwoord maken: bank – bankje.
Soms moet je een schrijfwijze aanpassen: auto – autootje.
Bij woorden die op –y eindigen schrijf je een apostrof: baby’tje.

10.2 – Weet je het nog?
Homoniemen: woorden die verschillende betekenissen kunnen hebben.


10.3 – Weet je het nog?
Leenwoorden: woorden van andere talen.

11.1 – Beeldspraak: vergelijkingen
Beeldspraak: je gebruikt een beeld om iets duidelijk te maken.
Vaak maken we daarbij gebruik van vergelijkingen:
Vergelijking met als: tussen de twee woorden van een vergelijking staan vaak de woorden ‘als’ of ‘zoals’ en soms ‘van’. Bijv: Boven de zee ging de zon onder als een gouden bol.
Vergelijking met van: Voorbeeld: De gouden bol van de zon zakt naar de horizon.
Vergelijking zonder verbindingswoord: Voorbeeld: De zon, een gouden bol, spiegelt op water.

11.2 – Stijlfiguren (2)
Overdrijving (hyperbool): Voorbeeld: ‘Ik sta al een eeuw op je te wachten’.
Opsomming (enumeratie) en climax: Voorbeeld: Een pen, potlood, gum en rekenmachine. Wanneer de opsomming steeds sterker wordt, spreken we van een climax: briesje, wind, storm, orkaan.
Herhaling: Voorbeeld: ‘Het is niet leuk. Zelfs ronduit vervelend.’ Het krijgt extra aandacht.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.