Een kracht

Elke kracht heeft een aangrijpingspunt, richting en grootte. Elke kracht werkt op een voorwerp. Je kan alleen de gevolgen van een kracht zien. (verandering van snelheid, richting en vorm) Kracht (F) eenheid- Newton (N).
Zwaartekracht op het voorwerp = massa van het voorwerp in kg x 10

Fz = m x 10
Fz is de zwaartekracht op het voorwerp in Newton.
De netto-kracht van een aantal krachten is de kracht die hetzelfde resultaat heeft als de aantal krachten samen( Fnetto). Je moet rekening houden met de richting van de krachten. Als een voorwerp in evenwicht is dan is Fnetto= 0N
De afstand tot het draaipunt heet de arm.(loodrechte afstand van de kracht en het draaipunt)


Moment= Kracht x arm(lengte)
M = F x l
M= moment (Ncm/Nm)
F = kracht (N)
L =arm (cm/m)

Kracht1 x arm1 = kracht2 x arm2 bij evenwicht zijn beide momenten even groot.
Een vaste katrol is ene katrol die op z’n plaats blijft, maar hij bespaart geen kracht. Een losse katrol gaat bij het hijsen ophoog. Z’n losse katrol wordt altijd gebruikt met een vaste katrol, dat heet een takel. Een losse katrol geeft wel besparing van kracht.

Wat je wint aan kracht verlies je aan afstand.(gulden regel)
Druk is de kracht per oppervlakte-eenheid. Als oppervlakte-eenheid cm2 is dan, druk is de kracht per elke cm2 oppervlakte.
 
Hoe groter de kracht hoe groter de afdruk in het zand,
Hoe groter het oppervlak hoe ondieper de afdruk in het zand,
Hoe groter de kracht op een oppervlak hoe groter de druk,
Hoe groter het oppervlak hoe kleiner de druk.

Druk= grootte van de kracht

---------------------------------
oppervlakte waar de kracht op werkt
P = F: A
P= druk (N/cm2 en N/m2)
F =kracht (N)
A= oppervlakte (cm2 en m2)