Atomen, elektronen en straling

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo/vwo | 1885 woorden
  • 20 juni 2014
  • 46 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
46 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Een atoom bestaat uit een positieve kern en een negatieve “wolk er omheen”.

In die positieve kern zitten een aantal protonen en een aantal neutronen, de protonen zijn positief geladen, en de neutronen zijn neutraal (zij houden de protonen bij elkaar want die stoten elkaar eigenlijk af). Om de kern heen vliegen elektronen. Deze zijn negatief geladen. Het aantal protonen (in de kern) is gelijk aan het aantal elektronen om de kern heen), je hebt dan een neutraal atoom. Als dit niet het geval is, dan heb je een atoom waar (positieve of negatieve) spanning op staat. De elektronen zijn kleiner dan de protonen, maar de neutronen zijn ongeveer even groot als de protonen. Het aantal protonen in de kern geeft aan welk atoom het is, dit kan veranderen op meerdere manieren. Als zo’n atoom uit elkaar valt is hij radioactief.

De elektronen draaien (snel) om de kern omdat ze door hem worden aangetrokken. Je kunt het goed vergelijken met de aarde om de zon. De elektronen willen wel wegvliegen van de kern, maar kunnen dat niet door die aantrekkingskracht, en zo komt het in balans.

Isotopen zijn dezelfde soort atomen, maar met een ander massagetal. Het massagetal is simpelweg het aantal deeltjes (protonen + neutronen) in de kern. Het aantal protonen in de kern bepaald het soort atoom, dus dat kan niet veranderen. Maar hoe krijg je dan isotopen? Doordat het aantal neutronen verschilt, dat veranderd immers niks aan het soort atoom. Dus je kan een waterstof atoom hebben met één neutron, maar je kunt ook een waterstof atoom hebben met drie neutronen, dan zijn het dus isotopen. Je kan natuurlijk niet een atoom hebben met bijvoorbeeld 17 protonen (chloor) en maar één neutron, want de neutronen moeten de protonen bij elkaar houden. Bij Chloor komen alleen de massagetallen 34,35,36,37 en 38 voor. Dat betekend dus dat er 34 – 17 = 17 tot 37-17 = 20 neutronen in de kern zitten, ook hoger dan dat komt nooit voor.

In de isotopen tabellen kun je zien welke isotopen er allemaal zijn van een atoom. Ook kan je dan van elk atoom, en zijn isotopen zien wat de halveringstijd is, en of ze radioactief zijn of niet.

Als je een atoom (en de isotopen daarvan) wilt opschrijven doe je dat op een afgesproken manier. Die manier is azX. Op de X schrijf je het atoom zoals het wordt aangegeven bijvoorbeeld: Cl of Al. a staat voor het massagetal (hoeveel protonen en neutronen er in de kern zitten). En z staat voor het atoomnummer (hoeveel protonen er in de kern zitten).

Een voorbeeld is:   136C, Dit wil dus zeggen dat het massagetal 13 is, en dat er 6 protonen in de kern zitten. Er zitten dus 13-6 = 7 neutronen in de kern. Dit is een isotoop van koolstof.

Als je dan bijvoorbeeld dit op krijgt: U-235, weet je dat het massagetal 235 is. Je zoekt U dan op in de tabel, dan zie je dat het atoomnummer 92 is dus schrijf je op: 23592U. Er zitten 235-92 = 143 neutronen in de kern.

Bij radioactiviteit is het atoom instabiel er is dus een ongelijk aantal protonen en elektronen. Het atoom gaat dan alfa, beta of gamma straling uitstralen om weer in evenwicht te komen. Bij alfa straling vliegen er alfa deeltjes uit de kern van de atoom. Zo’n alfa deeltje bestaat uit twee protonen en twee neutronen. Dat is eigenlijk gewoon de kern van een helium deeltje. Dus stel je voor, je hebt het atoom 20984Po, dit is een (alfa) radioactief atoom. Stel je voor dat dit atoom vervalt, omdat hij alfa is, gaan er dus 2 protonen en 2 neutronen uit de kern (een heliumkern (42He)). Dan verandert het massagetal met 4 (want 2+2 = 4).

Maar het atoomsoort verandert ook (met 2) want er gaan twee protonen weg. Het atoom blijft dus over met een massagetal van 209-4 = 205, en een aantal protonen van 84-2 = 82. Dit betekend dat er nu 82 protonen in de kern zitten en dat het een andere atoomsoort is, als je in de tabel kijkt zie je dat het een Pb atoom geworden is, die schrijf je nu op als 20582Pb, en het heliumdeeltje dat weggeschoten is, is nu in de vorm van radioactieve straling in de lucht.

Dit hele proces schrijf je zo schematisch:

20984Po à 42He + 20582Pb

Dat was de alfa straling, maar je hebt ook nog een beta straling. Bij een beta straling vliegen er niet 2 protonen en 2 neutronen uit de kern. Maar vliegt er 1 elektron weg. Maar niet uit de elektronenwolk om de kern. Bij een beta atoom deelt een neutron in de kern zich in een elektron, en een proton. Dan heb je dus een elektron in de kern, maar die vliegt er gelijk uit, in de vorm van beta straling. De proton blijft echter wel in de kern zitten. Het massagetal verandert dus niet, maar het aantal protonen wel, en dus heb je wéér een nieuw atoom. Beta straling is dus gewoon losse elektronen, je hebt echter wel twee soorten elektronen, een positieve en een negatieve. Ga daar maar niet te veel over denken, want daar kan ik met mijn hoofd ook niet bij. Het is in ieder geval gewoon zo. Je schrijft deze elektronen schematisch zo op:

Bij een positief elektron:              0+1e

En bij een negatief elektron                     0-1e

Die 0 staat voor het massagetal, waar dus niets mee veranderd.

En de +1 of -1 staat dus voor het aantal protonen, waar wél iets mee veranderd.

Dit is een schematisch voorbeeld van wat er gebeurt als je een beta +, isotoop van natrium (Na) hebt:

2211Na à 0+1e + 2210Ne. Er is dus een nieuw atoom (Neon) én een deeltje beta straling (het + elektron)

je vindt het misschien raar dat die 11 een 10 wordt terwijl het een + elektron is, maar dat komt omdat die elektron juist +1 proton met zich meeneemt. De -1 proton neemt er -1 met zich mee, hij laat er dus een achter.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

je vindt het misschien raar dat die 11 een 10 wordt terwijl het een + elektron is, maar dat komt omdat die elektron juist +1 proton met zich meeneemt. De -1 proton neemt er -1 met zich mee, hij laat er dus een achter.

Dit is een voorbeeld van een beta- isotoop van Silicium (Si)

3114 Si à 0-1e + 3115 P Er weer een nieuw atoom (fosfor) en een nieuw beta- straling deeltje (de –elektron)

Maar nu hebben we nog het gamma deeltje, de laatste soort straling. Wees niet bang, gamma is helemaal niet moeilijk. Soms houd de kern van een atoom na dat er alfa of beta straling af is gegaan, te veel energie over. Die raakt hij dan kwijt door stralingsenergie uit te zenden in de vorm van gamma. De formule die je dan krijgt is: 6529 Cu* à 6529 Cu + g(gamma) er gebeurt dus verder helemaal niks met de kern van de atoom.

De notaties van de stralingen zijn:

a = alfa

b = beta

g = gamma

halveringstijd

Een atoom vervalt, dat betekend dat de atoom langzaam (of snel) weg gaat. Dit meet je met de halveringstijd. De halveringstijd laat zien na hoe lang de atoom de helft zo weinig geworden is, en doe dan nog eens de halveringstijd en je hebt de helft van de helft, en nog eens en je hebt de helft van de helft van de helft (1 - ½ - ¼ - 1/8 - 1/16 - enz..)

Een formule hiervoor is:  hoeveel atoom (in %) = 100% x (½) aantal halveringstijden

Je kunt het natuurlijk ook meten als er nog niet een hele halveringstijd om is. Voorbeeld: Stel je voor de halveringstijd is 2000 jaar, en bent op 500 jaar en wilt weten hoeveel er over is.  Dan doe je dit: 500/2000 = 0,25 

Dan vul je het in de normale formule in: 100% x (½)0,25 = 84% van de atoom is er nog

Je kan de halveringstijd van de atomen zien in de tabel, of je leert ze lekker uit je hoofd.

In de les deden we een proef met munten die we omdraaide, daarin kon je zien dat als je maar een atoom had, de halvering erg snel ging. Maar als je heel veel atomen hebt, heb je na heel vaak gooien nog steeds een heleboel over, dit laat dus zien, hoe meer atomen hoe langer je veel overhoud

Stralingsdracht

De stralingsdracht is eigenlijk hoe ver de radioactieve straling draagt, dus hoe lang het duurt voor hij wordt tegengehouden door andere atomen in de lucht of atomen in een materiaal. De alfastralingsdeeltjes zijn erg groot (klein ja, maar toch groot in vergelijking met de beta en al helemaal met de gamma deeltjes). Ze bestaan immers uit 2 hele protonen en 2 hele neutronen. Maar wat betekend het nou dat ze zo groot zijn?

Omdat ze zo groot zijn, botsen ze tegen heel veel op, het is hetzelfde als je met een sneeuwschuiver door een veld pionnetjes gaat rijden, er vallen er heel veel om. De alfadeeltjes raken na een hele korte tijd al zo veel andere atomen (meestal in de lucht) aan dat ze al na ongeveer een millimeter gevlogen te hebben al weer stoppen en kapot gaan. Hun dracht is heel klein, die van een bètadeeltje is al weer een stuk groter. De bètadeeltjes zijn veel kleiner, het zijn immers maar gewoon elektronen. Vergelijk het met een auto die door een veld met pionnetjes rijdt. Hij botst tegen veel minder pionnetjes dan de sneeuwschuiver. Maar ook hij gaat uiteindelijk kapot na een paar centimeter tot wel 1 meter. En dan de gammadeeltjes, die kan je vergelijken met een fiets door een veld pionnetjes, hij slalomt langs heel veel pionnetjes en soms rijd hij er eentje om, hij komt veel verder dan de alfa en beta deeltjes, tot tientallen meters.

Gevaar bij uitwendige straling (van buiten naar je lichaam toe)

Bij uitwendige straling is dit het rijtje van meest tot minst gevaarlijk:

Gamma à beta à alfa

De gamma straling is zo gevaarlijk omdat hij vanaf buiten veel verder in je lichaam rijkt. Hij gaat met gemak door je kleren en stopt misschien ergens in je lichaam of gaat door je heen. In je lichaam raakt hij weliswaar niet zo veel atomen als een alfa deeltje zou doen. Maar toch is het wel gevaarlijk. Betadeeltjes gaan ook nog door je kleren maar stoppen veel eerder in je lichaam dan de gamma deeltjes. Ze komen dus ook minder diep en richten minder schade aan (op de plekken waar ze komen richten ze wel meer schade aan dan de gammadeeltjes, maar de gammadeeltjes komen gewoon op veel meer plekken en zijn dus gevaarlijker). En dan de alfa deeltjes, die komen waarschijnlijk niet eens door je kleren heen.

Gevaar van inwendige straling

Inwendige straling kan plaatsvinden als je bijvoorbeeld iets waar radioactieve atomen op zitten gegeten hebt. Dan is dit het rijtje van gevaar van meest ot minst: alfa à beta à gamma

Je ziet dat nu de alfa deeltjes het gevaarlijkst zijn. Want ze hebben vrij spel, ze hoeven niet eerst nog door een laag kleren of een laag lucht heen. En op de plekken waar ze komen doen ze heel veel atomen rondom zich ernstige schade. Ze komen alleen nog steeds niet ver, maar wel verspreiden ze zich door je lichaam omdat het radioactieve voedsel wordt verspreidt. De beta deeltjes doen al een stuk minder (maar komen wel iets verder, toch is dat minder gevaarlijk) en de gammadeeltjes geven nog wel schade, maar niet heel veel meer.

REACTIES

H.

H.

hoe groot is een elektron nou dat zag ik niet er niet in staan en ik wil het wel weten

8 jaar geleden

D.

D.

elektronen kan je vergelijken met een doperwt op een voetbalveld.
het voetbalveld is dan een atoom.
die elektronen(doperwten) zweven om het atoom heen ;)

4 jaar geleden

S.

S.

goed man

8 jaar geleden

T.

T.

Wat een super fijne samenvatting! Ik gebruik alleen het eerste deel, maar dit helpt me wel omdat ik sinds de start van het jaar eindelijk een idee heb van wat ik doe met scheikunde, en dit helpt me helemaal! Bedankt ;)

7 jaar geleden

L.

L.

lol

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.