4.1
- We hebben 5 belangrijkste krachten:
- Spierkracht, spankracht, veerkracht, wrijvingskracht en zwaartekracht.
- In een sport spelen 2 onderwerpen een belangrijke rol. Het ene voorwerp oefent een kracht uit op de ander.
- Er zijn drie gevolgen van kracht: snelheidsveranderingen, een vormverandering (elastisch of plastisch) en richting.
- Fz = m x g
- Fz: zwaartekracht in newton (N), m: de massa in kilogram, g: 9.81 N/kg
- De zwaartekracht op een voorwerp hangt af van de massa van het voorwerp en de planeet.
- Hoe kleiner de planeet, hoe kleiner de zwaartekracht.
4.2
- Kracht meet je met een krachtmeter of een veerunster.
- Een kracht teken je met een pijl.
- De pijl teken je met: een aangrijpingspunt, een op schaal getekende lijn, richting.
- Hoe langer de pijl hoe groter de kracht.
- Het aangrijpingspunt van een kracht is de plaats waar de twee voorwerpen elkaar raken.
- Bij krachten die op afstand werken is het aangrijpingspunt het zwaartepunt van het voorwerp.
- De uitrekking van een veer geeft aan hoeveel langer de veer wordt.
- De uitrekking is recht evenredig met de kracht.
- F/u = C of F = C x u
- F = kracht, C = veerconstante, u = uitrekking.
4.3
- V = snelheid, s = afstand, t = tijd
- Voor snelheid gebruik je als eenheid m/s of km/h
- In een v,t-diagram staat de tijd op de horizontale as.
- Als de lijn horizontaal loop is de snelheid constant.
- Met videometen kun je metingen verrichten aan heel snelle of heel trage bewegingen. Je legt de beweging dan eerst vast op video.
4.4 nask
- Bij motoren en autoraces vertragen ze in de bochten en gaan ze als ze uit de bochten zijn weer harder. Vandaar dat we de gemiddelde snelheid gebruiken. (vgem)
- Om de gemiddelde snelheid te berekenen gebruik je Vgem = s/t
Vgem = gemiddelde snelheid (in m/s)
s = totale afstand (in m)
t = totale tijdsduur (in s)
- Als je wilt weten of je versneld of vertraagd moet je per 100 m de tijd opmeten. Dit zet je dan in een afstand,tijd-diagram. (s,t-diagram)
- Uit een s,t-diagram kun je tijden en afstanden aflezen. Die kun je daarna omrekenen in de gemiddelde snelheid.
- Bij onweer zie je eerst de flits en dan de donder.
- Dat komt omdat het licht veel sneller is dan de donder.
- De geluidssnelheid in de lucht is ongeveer 343 m/s
- Je kan berekenen hoever de onweer is door: te tellen na de flits, dat door drie delen en dat is het antwoord in kilometer. Je rekent het na door de aantal tellen keer 343 te doen.
- De lichtsnelheid is 300000 km/s
- In de sterrenkunde is lichtsnelheid erg belangrijk.
- Doordat de afstand in het heelal zo groot is gebruiken sterrenkundigen het lichtjaar. Een lichtjaar is de afstand die een lichtstraal aflegt binnen 365 dagen.
- Een lichtjaar is geen eenheid van tijd maar een eenheid van afstand.
4.5
- Spierkracht zorgt voor een beweging vooruit. Daarom heet deze kracht de voortstuwende kracht. Deze kracht kun je vergroten door te trainen.
- Voor het aangrijpingspunt van de voortstuwende kracht neem je het midden van de sporter.
- Bij een zwemmer zorgt de weerstand van het water voo een achterwaartse kracht. Deze kracht heet de weerstandskracht. Dat is een tegenwerkende kracht.
- Als de voorwaartse kracht groter is dan de achterwaarste kracht is er een nettokracht vooruit. Dit kan ook andersom.
- Als de voorwaartse kracht en de achterwaartse kracht even groot is dat blijft de snelheid constant. De nettokracht is dan nul.
- De nettokracht vind je door de voorwaartse en de achterwaartse kracht van elkaar af te halen.
- Bij auto’s rollen banden over het wegdek. De banden en de weg vervormen. Dat zorgt voor de tegenwerkende kracht: de rolweerstand.
- De rolweerstand is kleiner bij; hardere banden en een harder wegdek, een kleiner contactoppervlak tussen band en weg door bijvoorbeeld een kleinere massa van een raceauto.
- Een tweede tegenwerkende kracht is de luchtweerstand.
- De luchtweerstand is kleiner bij: een kleiner frontaal oppervlak, een betere stroomlijn, een lagere snelheid
- Een stroomlijn is lachtig te bepalen en moeten dus getest worden in een windtunnel.
- De kleding van een sporter kan een groot verschil uitmaken voor het resultaat.
- Voorbeelden van stroomlijnen vind je bij sport in de kleding, bij fietsen en bij de helm.
- Stroomlijn kun je onderverdelen in luchtstroomlijn en waterstroomlijn.
- Luchtstroomlijn heeft pas nut bij snelheden boven de 10m/s.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
J.
J.
Goed hoor, alleen niet gebruiken voor een toets, je haalt er niet een ohoger cijfer door
8 jaar geleden
AntwoordenS.
S.
Zeer goed!
7 jaar geleden
AntwoordenS.
S.
Handig!
7 jaar geleden
AntwoordenI.
I.
Wilt degene asjeblieft de 3 spellings fouten eruithalen.
5 jaar geleden
Antwoorden