Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 2 paragraaf 1/2

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 444 woorden
  • 29 oktober 2009
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
19 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting H2 para 1 /2

2.1

in de natuurkunde zijn er 2 soorten krachten:
scalars = die hebben een grootheid; bv: volume, massa
vectoren= grootheden met niet alleen een grootte maar ook een richting; bv: snelheid of tijd.

Voorbeelden van krachten zijn:
– spierkracht
– zwaartekracht
– trekkracht
– van der waals-kracht
– magnetische kracht
– elektrische kracht
– veerkracht

door middel van kracht verwerking kan er dit gebeuren:
1. het voorwerp kan hervormen

2. het kan van snelheid veranderen (grootte en richting)
3. het kan ook met constante snelheid blijven bewegen.
4. het kan op zn plaats gehouden worden
er kunnen combinaties zijn.

Bij kracht verwerking heb je ten minste 2 dingen nodig
BV: een magneet en een spijker
een sleepboot en een schip
een steen en de aarde.

Een kracht wordt aangegeven door de letter F(van het engelse Force, dat kracht betekend)
trekkrachten worden meestal met een pijl aangegeven.
Daar zijn 3 afspraken voor:
1 de pijl begint waar de kracht word uitgeoefend(het aangrijpingspunt)
2 de richting van de pijl geeft aan in welke richting de kracht werkt.
3 de lengte van de pijl geeft de grootte van de kracht aan.

De eenheid waarin kracht word uitgedrukt is newton (N)
op een massa van 100gram werkt een zwaartekracht van ongeveer 1 N


als in een formule of tekst een vector voorkomt, behoord dit te worden aan gegeven door boven het symbool een pijltje te plaatsen.

Om te bepalen hoe groot een kracht is, moet je 2 dingen doen:
de lengte van de pijl weten
en de krachtenschaal weten(dat wil zeggen: met hoeveel N elke CM van de pijl overeen komt.
Dus als een pijl 2 cm lang is, en de schaal 1cm=20 N dan is er een kracht van 40 N.



2.2

de aarde oefent op elk voorwerp een aantrekkingskracht uit. De zwaartekracht Fz

omdat zwaartekracht overal op het voorwerp werkt, nemen we voor het aangrijpingspunt een soort gemiddelde. We noemen dat punt het zwaartepunt.
Bij regelmatige voorwerpen, zoals een bol of balk is dat meestal het midden van het voorwerp. In het zwaartepunt F van het voorwerp begint de pijl. De richting van de zwaartekracht is altijd om laag gericht, naar het middelpunt van de aarde.

De grootte van de zwaartekracht bereken je met Fz = M x G

M is afhankelijk van het gewicht van het voorwerp dat je wilt bereken.

Als je wil weten wat de zwaartekracht is op een voorwerp van 50 KG doe je(in een formule): Fz = 50 x G

op aarde is G meestal 9.81 KG, maar op de polen is het 9.83 KG en op de evenaar is het G 9.77 KG.

Dus als je de zwaartekracht van iets van 50 KG wil berekenen doe je:
1.formule opschrijven;
2.M invullen (50 KG)
3.G invullen (9.81 KG)
4.vermenigvuldigen en afronden op 1 of 2 decimalen.
De formule word dan:Fz = M x G = Fz = 50(KG) x 9.81(KG) = 490.5 (N/KG)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.