Begrippen middeleeuwen:
Bourdon: begeleidingsfiguur bestaande uit een lang aangehouden kwint.
Middeleeuws volkslied: een lied gemaakt in de kerk die volks genoeg is om gezongen te worden door het volk. Legerliederen.
Middeleeuws kunstlied: gespeeld door de monniken en de adel. Tekst geschreven door de troubadours. Centrale thema is de liefde.
Driedelige liedvorm: liedvorm met een stuk, een ander stuk en nog een ander stuk. Dat zijn dus drie stukken, drie delen.
Eenstemmig: bestaat uit één melodische lijn.
Unisono: eenstemmig: alle betreffende instrumenten spelen tegelijk dezelfde melodie.
A-capella: vocale uitvoering zonder instrumenten.
Kerktoonladder: 6 of 7 toonladder uit de modale muziek
Vrij ritme: een ritme die niet aan maatsoort gebonden is
Mis: viering in de kerk (vaste gezangen en losse gezangen)
Requiem: dodenmis is katholieke eredienst.
Syllabisch: overwegend een toon per lettergreep.
Melismatisch: overwegend meerdere tonen per lettergreep.
Antifonaal: muziek voor, afwisselend, twee koorhelften.
Responsoriaal: muziek voor afwisselend solist en koor, ook aangeduid met de term, call and response.
Countertenor: mannelijke alt.
Organum: vroege vorm van meerstemmigheid.
Parralelle of gelijke beweging: de melodie gaat in dezelfde richting.
Tegenbeweging: de stemmen bewegen zich tegen elkaar in.
Cantus firmus: polyfone compositietechniek waarbij tegen een reeds bestaande melodie (De Tenor) een of meer tegenstemmen worden gecomponeerd.
Begrippen renaissance:
Pavane: statig geschreden dans uit de zestiende eeuw met tweedelig ritme en een matig snel tempo.
Gaillarde: levendige springdans uit de zestiende eeuw met driedelig ritme en snel tempo. Volgt vaak op pavane met dezelfde melodie.
Articulatiewijzen: de manier waarop elkdaar opeenvolgende tonen al dan niet verbonden worden. Legato, portáto, stàccáto.
Madrigaal: vocale compositie op wereldlijke tekst, meestal over de liefde, met polyfone en homofone passages; vaak met veel muzikale symbolen die naar de tekst verwijzen. Madrigalen zijn geschreven in de landstaal, vooral Italiaans en Engels. Het is dus in moedertaal, dus geen Latijn!
Chanson: Franse term voor lied.
Tweedelige liedvorm: een lied die bestaat uit twee delen. AB of zo.
Polyfonie: meerstemmigheid, waarbij alle stemmen een zelfstandige melodische betekenis hebben.
Homofonie: meerstemmigheid, waarbij één van de stemmen de melodie voert, terwijl de andere een begeleidende, opvullende functie hebben.
Monodie: een specifieke vorm van homofonie is de monodie, waarbij een solostem homofoon wordt begeleid.
Paarsgewijze stemvoering: compositietechniek waarbij in meerstemmige muziek telkens twee partijen contrapuncties samenklinken.
Leidtoon: de leidtoon is meestal de zevende toon van de toonladder die naar de leidtoon leidt. Deze toon speel je om spanning op te bouwen voor het einde bijvoorbeeld, dat je na deze toon nog eentje doet, en dan ben je ‘thuis’.
Maatwisseling: wisselend gebruik van verschillende maatsoorten in een compositie.
• Gregoriaanse puntjes zijn vierkant door de platte punt van de veer.
• Modale toonladders, kerktoonladders. Op los blaadje.
• In een dans moet: een duidelijk ritme waarop je kan bewegen. Een metrum: dansritme.
• Dans:
1 2
Langzaam Snel
Lopen Springen
2-delig 3-delig
Hoge Laag
Pavane Gaillarde
• Op een moment dat je een maat door twee kan delen is het 2-delig, anders 3-delig.
12/8 = 2-delig.
6/8 = 2-delig.
3/4 = 3-delig.
+- 800: eenstemmig. Unisono: dezelfde melodie(verschillende octaven) Instrumenten: bourdon - vedel, doedelzak, draailier.
1200 - kerken - meerstemmig. 1. Parallel organum.
1300 - 2. Sexten en tertsen.
3. Tegen beweging.
1400 - 4. Imitatie.
Sopraan - hoogste.
Alt - hoger.
Tenor - houder. Oorspronkelijke melodie - Cantus Firmus. CF.
Bas - lager
De middeleeuwen
In de middeleeuwen reisde ze niet zoveel. Alleen mensen die niets hadden zwierven rond. Pas toen de handel opkwam was er meer bewegingsvrijheid. Mensen gingen optreden als goochelaar, acrobaat, clown, verteller, berentemmer, wonderdokter, toneelspeler of muzikant. De speellieden zorgden voor een dansepidemie. De kerk vond dat niet goed, ze verboden omgang met speellieden. Monniken schreven toch de liederen op.
De muziek van de speellieden was eenstemmig, bestond uit één melodische lijn. Er kon varieatie zijn door toevoeging van bourdon, toevoeging ritmische patij, afwisseling instrumenten.
Dorisch d-d (zonder kruisen of mollen)
Phrygisch e-e (zonder kruisen of mollen)
Lydisch f-f(zonder kruisen of mollen)
Mixolydisch g-g(zonder kruisen of mollen)
Aan de gregoriaanse mis was het belangrijkste:
- Eucharistie: in iedere mis komen deze gezangen voor.
- Ordinarium: teksten van gezangen die beginnen met de woorden Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus en Agnus Deï.
H1 middeleeuwen
Nieuwe ontwikkelingen in de middeleeuwen
- Muziek werd gespeeld in kerken en kastelen, vooral religieuze muziek.
- In de kastelen werden liederen gezongen en gespeeld door troubadours.
- Alle muziek in de middeleeuwen was eenstemmig. Pas aan het einde van de middeleeuwen werd het meerstemmig.
- De stijl van de muziek was Gregoriaans
- Er was vooral dansmuziek van speel lieden.
- Er waren vooral volkslieden en kunst lieden.
- Troubadour: adellijke dichters, die hun gedichten opvoerden op een melodie.
- Speellieden: mensen die rondtrekken, en op straat muziek spelen.
- Kunstlied: lied met een poëtische tekst waarbij de melodie de gevoelsinhoud versterkt. Werden geschreven door de troubadours, de adel.
- Volkslied: muziek op tekst in de volkstaal met eenvoudige structuur en kleine omvang, vaak mondeling geleverd. Wordt vaak ook gezongen door huurlegers.
Instrumenten:
doedelzak, kromhoorn, luit, pauken, , psalterium, schalmei, trompet, vedel.
Portatief: een soort fluit, klinkt als blokfluit en doedelzak
Trompet: ijzeren blaasinstrument
Doedelzak: snerperig geluid, blaas instrument
Vedel: voorganger van de viool
Kromhoorn: blaasinstrument, alleen lange tonen
Schalmei: blaasinstrument: klinkt Arabisch, veel toonverschillen
Luit: voorganger van gitaar
Pauken: trommels
Theorie:
- Notennamen
Renaissance
Pavane: een dans. Genoemd naar pavone: pauw. De mensen dansden als een pauw, statig en trots.
Gaillarde: springdans, waarbij actiever beweegt moest worden, minder statig, maar plezier.
In de renaissance werd de slagpartij geïmproviseerd.
Ze gebruikten het liefste instrumenten in familie kwartetten. sopraan-, alt-, tenor-, basblokfluit of de hele familie van kromhoorns. Of soms het broken consort: een paar instrumenten van de ene en een paar van de nadere familie.
Strijkinstrumenten maakten plaats voor de viola da gamba(knieviool). Het belangrijkste verschil is de aanwezigheid van fretten, zodat het altijd zuiver is.
Madrigaal: een meerstemmig lied in de moedertaal. Dus niet in het Latijn. Het werd vierstemmig gezongen, maar ontbrak er een stem, dan werd die vervangen door een fluit, of een luit of een viola da gamba.
H2 renaissance
Nieuwe ontwikkelingen in de renaissance
- De muziek van de renaissance kwam vooral uit Nederland en België.
- De muziek werd niet alleen gemaakt door beroeps muziekkanten, maar ook door amateurs.
- In de renaissance werden de terts en de sext steeds vaker gebruikt. En werden belangrijker dan de kwint en de kwart.
- De renaissance is de bloeitijd van de polyfonie (meerstemmigheid).
- Polyfonie: alle stemmen gaan hun eigen weg en zijn melodisch even belangrijk en beïnvloeden elkaar niet.
- Meerstemmigheid op basis van een cantus firmus: in één partij zit een bestaande melodie, de cantus firmus. Andere melodieën zijn daar, door de componist, omheen gevlochten.
- Imitatie: meerstemmigheid waarin de stemmen na elkaar inzetten met hetzelfde motief.
- Homofonie: meerstemmigheid waarin de stemmen gelijktijdig inzetten en zich ongeveer in het zelfde ritme bewegen.
- Middeleeuwen belangrijk: kwint, kwart. Eenstemmigheid.
- Renaissance belangrijk: terts, sext. Meerstemmigheid.
- De belangrijke vormen waren: dansmuziek, cantus firmus, madrigaal en chanson.
- De religieuze muziek was: mis, motet en protestants kerklied.
Instrumenten:
Blokfluit, kromhoorn, viola da gamba, trombone
Blokfluit: blaas instrument van hout
Kromhoorn: blaasinstrument, alleen lange tonen
Viola da gamba: knieviool, voorganger van de viool
Trombone: blaasinstrument, van ijzer
Theorie:
- Maataanduiding
3/4
6/8
2/4
4/4
Hoofdstuk 1 en 2
7.9
ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!
Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter.
Meer informatie
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden