Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Alle stof

Beoordeling 8.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 2693 woorden
  • 27 april 2016
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 8.9
7 keer beoordeeld

Theorieoverzicht M&O

Wat staat erin?

  1. Samenvatting alle theorie
  2. Formulelijst
  3. Overzicht gebruikte afkortingen

 

Samenvatting theorie

  • Let erop dat je de inkoopwaarde van de omzet (wat is het waard?), de inkopen en inkoopkosten (alle kosten die bij de inkoop horen) niet door elkaar haalt.
  • Rechtspersoon = Organisatie met rechten en plichten. De organisatie heeft een eigen identiteit en de eigenaren zijn dus niet hoofdelijk aansprakelijk, in tegenstelling tot bij een natuurlijk persoon. Alleen een V.O.F en de eenmanszaak zijn geen rechtspersonen.
  • Eenmanszaak kan wel personeel hebben, maar niet meerdere eigenaren
  • Voor en nadelen commerciële rechtsvormen:

Commerciële rechtsvorm:

Voordeel

Nadeel

  • Eenmanszaak

Makkelijk op te zetten

Eigenaar krijgt volle winst

Snel beslissingen nemen

Moeilijk om vermogen uit te breiden
Voortbestaan afh. van eigenaar

Volledig aansprakelijk

  • V.O.F.

Werk verdelen
Betere continuïteit

Groter vermogen

Overleg nodig in leiding
Hoofdelijk aansprakelijk

  • B.V.

Veel vermogen
Beperkte aansprakelijkheid
Zeggenschap in de hand houden (aandelen op naam)

Groot startkapitaal nodig
Directie voelt zich niet verantwoordelijk.
Aandelen lastig te verkopen

  • N.V

Veel vermogen
Beperkte aansprakelijkheid
Aandelen makkelijk te verkopen

Groot startkapitaal nodig
Directie voelt zich niet verantwoordelijk.
Iedereen kan aandelen kopen

 

  • Leiding stichting: het bestuur, stelt zijn opvolgers zelf aan.
    Leiding vereniging: het bestuur, wordt aangesteld door ALV (ALV heeft zeggenschap)
    Leiding N.V.: AVA (heeft zeggenschap), benoemt directie/ bestuur (dagelijkse leiding) en de Raad van Commissarissen (houdt toezicht en geeft advies)
  • Beschermingsconstructies NV/BV:
    1) De uitgifte van preferente aandelen, deze geven meer zeggenschap en er wordt als eerste dividend op uitgekeerd. Ze zijn vaak duurder dan andere aandelen.
    2) Certificaten van aandelen, deze geven geen stemrecht op de aandeelhoudersvergadering maar het geeft wel recht op dividend en heeft een lage nominale waarde.
  • Surseance van betaling = uitstel van betaling, tijd om orde op zaken te stellen.
     
  • Kapitaalmarkt: vermogen met een looptijd van > 1 jaar.
    - Onderhandse lening: 1 of enkele geldgevers  (bijv. hypothecaire lening)
    - Openbare lening: veel geldgevers (obligatielening)
  • Redenen beursgang (N.V.) :
    - Meer EV verkrijgen
    - Beter imago/bekendheid
    - Verbeteren verhandelbaarheid aandelen
    - ‘Cashen’
  • Rente is een koersbepalende factor!
  • Het risico in beleggen in aandelen is veel groter dan het beleggen in obligaties.
  • Voor- en nadelen hypothecaire leningen:

 

Voordelen

Nadelen

Lineaire hypotheek

Goedkoopste hypotheekvorm

Maandelijkse betalingen hoog in het begin

Annuïteiten hypotheek

Maandelijkse betaling blijft gelijk (zekerheid)
In het begin veel belasting voordeel

Duurdere hypotheekvorm (want de schuld blijft lang hoog)

Spaarhypotheek

Maandelijkse betaling blijft gelijk
Groter belastingvoordeel i.v.m hypotheekrenteaftrek

Schuld blijft lang heel hoog
Niet aantrekkelijk voor 2e huis

  • Geldnemer = Hypotheekgever (geeft zijn onderpand)
    Geldgever = Hypotheeknemer (neemt het onderpand aan als risicodekking)
  • Reserves: Agio-, herwaarderings-, winst-, statutaire- en bestemmingsreserve
  • Waarden van aandelen:
    - Nominale waarde = waarde die op het aandeel staat
    - Emissie = waarde waarvoor het aandeel uitgegeven wordt (beneden of boven pari)
    - Beurs= waarde van een aandeel op de beurs
    - Intrinsieke waarde = eigen vermogen per aandeel
  • Dividendbelasting: Wordt berekend over het totale bruto dividend maar wordt alleen afgetrokken van het cashdividend .
  • Voor – en nadelen stockdividend voor de organisatie:

Voordelen

Nadelen

Liquide middelen blijven binnen de organisatie

De winst per aandeel daalt, waardoor de beurskoers kan dalen

Solvabiliteit is hoger dan bij cashdividend

Het zeggenschap wordt over meer aandeelhouders verdeeld

 

  • Geldmarkt (vermogen met een looptijd < 1 jaar)
    1)  Rekening – courant krediet    (wordt door bedrijven gebruikt om pieken in behoefte op te vangen)
         - Flexibel krediet
         - Interest alleen over opgenomen bedrag
         - Dagelijks opzegbaar
         - Interestpercentage kan aangepast worden
         - Duur krediet bij rood staan

2) Leverancierskrediet
     - Eerst worden producten geleverd, de betaling volgt later.
3) Afnemerskrediet
     - Producten worden eerst betaald, maar moeten nog worden geleverd.

  • Kredietkosten zijn kosten van het krediet (rente, administratie ed. )
  • Consumptief krediet
    - Persoonlijke lening  (terugbetalen met vaste bedragen)
    - Doorlopend krediet (afgeloste bedragen kun je weer opnemen, hoge rente ivm hoog risico)
  • Aankoop van duurzame consumptiegoederen
    1. Huurkoop = koper is pas eigenaar bij betaling laatste termijn.
      - Verkoper kan artikel terughalen bij wanbetaling
      - Tijdelijk vermogen: moet terugbetaald worden
    2. Koop op afbetaling = koper is meteen eigenaar
      - Totale prijs = aanbetaling+ aantal termijnbedragen
  • Leasen:
    - Minder vermogen nodig
    - Minder zorgen voor onderhoud

 

Operational lease

Financial lease

Lease termijn

Kort

Lang

Contract

Opzegbaar

Niet opzegbaar

Risico van veroudering

Verhuurder

Huurder

Verzekering en onderhoud

Verhuurder

Huurder

Vergelijkbaar met

Huur

Huurkoop

 

  • Interest
    - Enkelvoudig = Alleen berekend over het beginkapitaal
    - Samengesteld = Berekend over het beginkapitaal en de interest die er ondertussen bij is gekomen.
  • Termijnbetalingen = Er wordt niet alleen gerekend met een beginkapitaal maar er wordt ook tussendoor geld gestort. Dit veranderd de formules voor begin- en eindwaarde. Zie formulelijst.

 

  • Opbrengsten / baten = Bedrijf levert een product (invloed EV)
  • Kosten/ lasten = Organisatie gebruikt of verbruikt een product of dienst (EV)
  • Ontvangsten/ inkomsten = Geld komst binnen op de rekening of kas van de organisatie
  • Uitgaven = Geld gaat van de rekening af of uit de kas van de organisatie.
  • Opbrengsten en kosten à Resultatenrekening
  • Ontvangsten en uitgaven à Liquiditeitsbegroting
  • Bruto- overzicht = eenzelfde post staat bij de ontvangsten en uitgaven
  • Netto- overzicht = alleen het saldo van de posten staat genoemd
  • Relaties tussen begrippen: zie blz 120 Lyceo.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

 

 

 

  • Permanentie: Systeem om regelmatig een balans en resultatenrekening te kunnen opmaken,, waarbij opbrengsten en kosten worden toegerekend naar de periode waarin ze gemaakt worden.
      - Kosten en opbrengsten worden gelijkmatig verdeeld over perioden.
     - transitieve posten =nog te betalen / vooruit betaald
  • Liquiditeitsbegroting
    - Geeft informatie over verwachte ontvangsten/uitgaven
    - Geeft informatie over verwachte liquide middelen
    - Heeft een signaalfunctie
  • Mogelijkheden om liquiditeit te vergroten:
    - Extra lening afsluiten
    - Aankopen uitstellen
    - Crediteuren vragen om langere betalingstermijn
    - Debiteuren verzoeken sneller te betalen
    - Winst reserveren en/of niet uitkeren in contanten
  • Overzicht = achteraf
    Begroting = Vooraf
  • Afschrijven is een kost/last, aflossing is een uitgave
  • BTW komt nooit op een resultaten rekening, maar wel altijd op een liquiditeitsbegroting.
  • Resultatenrekening is ook wel: staat van baten en lasten / winst en verlies rekening
    Liquiditeitsbegroting is ook wel: overzicht van ontvangsten en uitgaven
     
  • BTW= 6% eerste levensbehoeften, 21% overige. Staat altijd vermeld.
  • BTW zijn geen opbrengsten, maar wel ontvangsten.
  • Een opslag is een percentage dat je ergens bij optelt om (indirecte) kosten te dekken of om winst te maken.
  • Brutowinstopslagmethode vs. Nettowinstopslagmethode
    - De principes van de methodes zijn gelijk, alleen worden in de nettowinstopslagmethode de kosten nader gespecificeerd.
    Dit is handig omdat: we willen zien waar kosten gemaakt worden, er zo gericht bezuinigd kan worden, we willen weten hoe de winst tot stand komt.
  • Massaproductie: er worden continu veel dezelfde producten gemaakt

Stukproductie: elk product is gebaseerd op vraag en is in beginsel uniek

  • Directe kosten= rechtstreeks toe te rekenen aan een product (grondstoffen, arbeidsuren)
    Indirecte kosten = niet rechtstreeks toe te rekenen aan een product, maar worden voor meerdere producten gemaakt (huisvesting administratie)
  • Berekenen verkoopprijs bij stukproductie
    Opslagmethoden:
    - Primitieve opslagmethode : de indirecte kosten worden door 1 percentage doorbelast
    - Verfijnde opslagmethoden : de indirecte kosten worden door meerdere percentages doorbelast.
  • Berekenen verkoopprijs bij massaproductie
    Commerciële kostprijs + nettowinstopslag + BTW
  • Lees goed! Zorg dat je de juiste opslag van het juiste bedrag neemt.

 

  • Toegestaan bedrag = wat had het mogen kosten?
  • Werkelijk bedrag = hoeveel heeft het in werkelijkheid gekost?
  • Budgetresultaat
     - Positief wanneer de werkelijke kosten < toegestane kosten
    - Negatief wanneer de werkelijke kosten > toegestane kosten 
  • Budgetresultaat op inkopen  (let op! Inkoopwaarde + inkoopkosten) en budgetresultaat op overheadkosten  à zie formulelijst.
  • Toegestane kosten zijn niet hetzelfde als begrote kosten!
     
  • Voorcalculatie = verwachting
    Nacalculatie = werkelijkheid
  • Verschillenanalyse

-  Er kunnen verschillen ontstaan tussen de begroting en de werkelijkheid. Dit kun je pas achteraf zien, en dan is het belangrijk om te zien hoe deze verschillen zijn ontstaan. Dit kun je doen door het efficiencyverschil  en prijsverschil te berekenen. Zie formulelijst.

 

  • Technische voorraad = wat is er werkelijk in het magazijn?

Economische voorraad = waarover draag je prijsrisico?   
                                              technische voorraad + voorinkopen – voorverkopen

  • Bestelkosten en opslagkosten hebben vaak een tegenovergesteld verband.
  • FIFO/LIFO/VVP

 

FIFO

LIFO

VVP (inkoopprijs+ inkoopkosten)

Wat is het?

Oudste voorraad wordt als eerste verkocht

Nieuwste voorraad wordt als eerste verkocht

Standaardprijs

Welke waarde op de balans?

Actuele prijzen

Oudere prijzen

Standaardprijs

Wat gebeurt er als de inkoopprijzen stijgen?

Relatief hoge winst

Relatief lage winst

Geen relatieve veranderingen in de winst

  • Levensduur duurzame goederen
    - Economische levensduur : de tijd dat een productiemiddel waarde heeft voor het bedrijf
    - Technische levensduur : de tijd waarin het productiemiddel technisch nog kan produceren
  • Door gebruik en door tijd daalt een duurzaam productie middel in waarde: waardedaling/ afschrijving.
  • Boekwaarde = waarde die op de balans staat

 

  • Voorzieningen: hebben een vastgesteld doel, maar je weet nog niet wanneer je het gaat uitgeven.

 

  • Balans:

Activa:  - Vaste activa (> 1 jaar)
              - Vlottende activa (<1 jaar)
              - Liquide middelen
Passiva: - Eigen vermogen
               - Voorzieningen
               - Langlopende schulden (>1 jaar)
               - Kortlopende schulden (<1 jaar)

  • Kengetallen
    -
    Liquiditeit: in hoeverre kan ik mijn direct opeisbare schulden aflossen?  (momentopname, te manipuleren, laten belangrijke informatie niet zien)
            - Current ratio  (moet > 2 zijn)
               (vlottende activa + liquide middelen)/ kort vreemd vermogen
            - Quick ratio   (moet>1 zijn)
               (vlottende activa – voorraden + liquide middelen)/ kort vreemd vermogen
     - Solvabiliteit: in hoeverre kan ik bij opheffing al mijn schulden aflossen? (in %)
             - (TV/VV) x 100      à moet > 200% zijn
             - (EV/ VV) x 100     à moet > 100% zijn
             - (EV/TV) x 100       à moet > 50% zijn
       - Goede solvabiliteit is nodig als garantie dat schuldeisers hun geld terug krijgen en het maakt het mogelijk nieuwe leningen af te sluiten.
     
  • Rentabiliteit = winstgevendheid (zie formulelijst)
  • Hefboomformule:
     Positief: wanneer je bij een investering met vreemd vermogen meer rendement haalt, dan je aan interest moet betalen J

Negatief: wanneer je meer interest moet betalen, dan dat de investering met het geleende geld je oplevert L 

Geen hefboomeffect: wanneer je rendement gelijk is aan het betaalde interest, of wanneer er geen vreemd vermogen is.
 

  • Investeren
  • Uitbreidingsinvestering: productiecapaciteit neemt toe
    Vervangingsinvestering: productiecapaciteit blijft op hetzelfde niveau
    Cashflow: jaarlijkse kasstroom als gevolg van de investering

Jaarlijkse cashflow: nettowinst na belasting + afschrijving

Cashflow laatste jaar: nettowinst na belasting + afschrijving + restwaarde

  • Kiezen voor een investering:
    1) Terugverdien methode
         Investering – cashflows van de jaren tot de investering is terug verdiend

Cashflow laatste jaar: nettowinst na belasting + afschrijving + restwaarde

  • Kiezen voor een investering:
    1) Terugverdien methode
         Investering – cashflows van de jaren tot de investering is terug verdiend

2) Netto contante waarde-methode

    (cashflow jaar 1/ 1+i)  + (cashflow jaar 2/ ((1+ i) ^2) + enz…..

  • Cashflow wordt gezien als betere maatstaf voor winstgevendheid gezien dan de nettowinst, omdat de nettowinst wordt beïnvloed door de afschrijvingsmethode die het bedrijf kiest, terwijl de cashflow de afschrijving inbegrepen heeft. Dit schetst een betrouwbaarder beeld en hierdoor kun je ondernemingen beter vergelijken.
  • Voor- en nadelen investeringskiezers:

 

Voordelen

Nadelen

Terugverdientijd methode

Eenvoudige berekening

Houdt geen rekening met interest

Houdt rekening met onzekerheid (weinig risico)

Verwaarloost cashflows na de terugverdientijd

 

Houdt geen rekening met de verdeling van de cashflows over de jaren

Netto contante waarde- methode

Houdt rekening met de interest

Houdt rekening met alle cashflows

 

Meer risico

  • BTW staat nooit op de balans, hooguit als overlopende post.

Formules

  • Procentuele verandering= ( (nieuw-oud) / oud  )x 100
  • Procentueel deel v.h. geheel =  (deel/geheel) x 100
  • Afzet = Het aantal verkochte producten
  • Omzet = afzet x verkoopprijs (ex. BTW)
  • Brutowinst = omzet – inkoopwaarde van de omzet
  • Nettowinst = brutowinst – bedrijfskosten
  • Bedrijfskosten = inkoopkosten + overheadkosten (algemene-, interest- en verkoopkosten)
  • Geplaatst aandelen kapitaal = maatschappelijk aandelenvermogen – aandelen in portefeuille
  • EV= totale bezittingen – totaal vreemd vermogen
    EV= geplaatst aandelenkapitaal + reserves+ winstsaldo
  • Intrinsieke waarde per aandeel = EV / aantal geplaatste aandelen
  • Dividendpercentage = (totale bruto dividend / geplaatst aandelen vermogen) x 100

          = (bruto dividend per aandeel / nom. waarde per aandeel) x 100

  • Enkelvoudige interest = K x i x n
  • Eindwaarde samengestelde interest = E = C x (1+i) ^n
  • Beginwaarde/ contante waarde  samengestelde interest = C = E / (1+i) ^n
                                                                                                             C = E x (1+i) ^-n
  • Eindwaarde interest bij termijnbetalingen =  E = T x (1+i) x ( (1+i)^n  -1 ) / i   
  • Contante waarde bij termijnbetalingen = C = T x( (1- (1+i)^-n) / i )                      (zie blz 92 lyceo)
  • Verkoopprijs incl. BTW BWOM =  Inkoopprijs + bruto winstopslag + BTW
  • VVP = Inkoopprijs + opslag inkoopkosten
  • Kostprijs = VVP + opslag overheadkosten
  • Verkoopprijs incl. BTW NWOM = Kostprijs + nettowinstopslag + BTW
  • Fabricagekostprijs = (CK/NP) + (VK/BP)
  • Verkoopkosten = (CK/NA) + (VK/BA)
  • Commerciële kostprijs = fabricagekostprijs + verkoopkosten

 

  • Budgetresultaat = toegestane kosten – werkelijke kosten
  • Toegestane kosten = werkelijke afzet x (VVP of! overhead per product)
  • Budgetresultaat op inkopen = toegestane kosten – (inkoopwaarde omzet + inkoopkosten)
                                  op overhead = toegestane kosten – werkelijke overhead
  • Bezettingsresultaat fabricagekosten = (BP – NP) x (CK/NP)

       verkoopkosten = (BA – NA) x (CK/NA)

  • Bedrijfsresultaat = verkoopresultaat + bezettingsresultaten

   = opbrengsten – kosten +/- voorraadverandering

  • Verkoopresultaten = (verkoopprijs – kostprijs) x afzet
  • Efficiencyverschil = (sh – wh) x sp
  • Prijsverschil  = (sp – wp) x wh
  • Werkelijk bedrijfsresultaat massaproductie =
     1) werkelijk verkoopresultaat +/- verschillen

 2) opbrengsten – kosten +/- voorraadverandering

Werkelijk bedrijfsresultaat stukproductie=
 1) werkelijk verkoopresultaat + budgetresultaten
 2) werkelijke omzet – werkelijke kosten  

  • Aanschafwaarde excl. BTW = A = aanschafprijs + installatiekosten
  • Restwaarde = R = inruilwaarde – sloopkosten
  • Afschrijving = (A –R) / economische levensduur
  • BEA =>  TO =TK
             =   C/(p –v )
  • BEO= BEA x Verkoopprijs
  • REV= nettowinst/ gemiddeld EV
  • IVV = interestkosten vreemd vermogen / gemiddeld vreemd vermogen
  • RTV = (nettowinst + interestkosten vreemd vermogen) /  gemiddeld totaal vermogen
  • Gemiddeld vermogen = (vermogen 1 jan + vermogen 31 dec) / 2

 

Afkortingen

  • BTW = Bruto toegevoegde waarde
  • V.O.F. = Vennootschap onder firma
  • N.V. / B.V. = Naamloos/ Besloten Vennootschap
  • ALV = Algemene ledenvergadering
  • AVA = Algemene Vergadering van Aandeelhouders
  • EV = Eigen Vermogen
  • C= Contante waarde / beginkapitaal
  • E= Eindwaarde / eindkapitaal
  • i = Rentepercentage (6% = 0.06)
  • n = tijd
  • T = termijnbedrag
  • VVP = vaste verrekenprijs
  • CK/TCK = (Totale) Constante kosten
  • VK/ TVK = (Totale) Variabele kosten
  • NP = Normale productie
  • BP = Begrote productie
  • NA = Normale afzet
  • BA = Begrote afzet
  • sh = Standaardhoeveelheid
  • wh = Werkelijke hoeveelheid
  • sp =  Standaardprijs
  • wp = Werkelijke prijs 
  • A = Aanschafwaarde excl. BTW
  • R = Restwaarde
  • BEP = Break-even point
  • BEA = Break-even afzet
  • BEO = Break-even afzet
  • TO = Totale omzet
  • TK = Totale kosten
  • REV = Rentabiliteit eigen vermogen
  • IVV = Interest percentage vreemd vermogen
  • RTV = Rentabiliteit eigen vermogen

 

REACTIES

F.

F.

Is deze samenvatting gebaseerd op de syllabus op examenblad.nl

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.