Hoofdstuk 5 (Management in Beweging)

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1445 woorden
  • 20 oktober 2003
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
18 keer beoordeeld

Eenmanszaak = een bedrijf dat door de eigenaar voor eigen rekening en risico gevoerd wordt, wanneer de eigenaar met het zn hele vermogen aansprakelijk is voor de schulden, betekend dat, dat bedrijfsschulden ook privéschulden zijn → bij faillisement van het bedrijf kunnen dus ook persoonlijke bezittingen van de eigenaar gebruikt worden voor het afbetalen van de schulden. Slim is het wanneer je dan huwelijkse-voorwaarden opstelt en alles op de naam van je partner zet, zodat het niet afgenomen kan worden door schuldeisers (misschien wel beetje lastig als je dan later gaan scheiden...) Handelsonderneming = een bedrijf dat goederen vrijwel dezelfde staat verkoopt als waarin hij ze heeft ingekocht → supermarkt, horecaonderneming, fietsenwinkel
AOV = Algemene Ondernemingsvaardigheden → een diploma dat je nodig hebt wanneer je een bepaald bedrijf wilt oprichten (niet altijd nodig) Het inkomen voor de eigenaar van een eenmanszaak bestaat uit: een vergoeding voor de arbeid van de eigenaar

een rentevergoeding voor het eigen geld (vermogen) dat je eigenaar in de winkel gestopt heeft een vergoeding voor het risico dat je eigenaar loopt, de winst
Zaakvermogen = het vermogen dat de eigenaar in de onderneming heeft geïnvesteerd
Privé-vermogen = het vermogen van de eigenaar zelf. Dit vermogen staat los van de onderneming en bestaat uit particuliere bezittingen, zoals een huis, meubelen en spaargeld. Vennootschap onder firma (Vof) = een mogelijkheid om met meerdere personen een onderneming onder een gemeenschappelijke naam uit te oefenen, eigenaren: firmanten of vennoten → verschaffen elk een deel van het vermogen van de firma. → Hoofdelijke aansprakelijkheid = de vennoten zijn ieder aansprakelijk voor de gehele schuld. De Vof biedt betere mogelijkheden voor de continuïteit (= het voortbestaan) van een eenmanszaak, niet alleen wat de financiering van de bedrijfsactiviteiten betreft, maar ook wat leidinggeven betreft (bijv. bij overlijden van 1 van de vennoten). → als een firmant geen vermogen heeft ingebracht (maar wel mee werkt) krijgt deze een even groot deel van de winst als de firmant die het laagste vermogen heeft ingebracht. - Een marktaandeel geeft aan hoeveel procent van de totale afzet (verkopen in stuks) of omzet (verkopen in geld) een bepaalde onderneming heeft
Bekend staan om goede kwaliteit kan je aardig wat voordelen opleveren: - grotere klantenbinding - meer herhalingsaankopen - meer mogelijkheden ten aanzien van de prijsstelling, bijvoorbeeld de mogelijkheid om de prijs te verhogen zonder van verlies van het marktaandeel. Psychologische prijs = wanneer een product niet 10 euro kost, maar 9,95 euro, lijkt goedkoper en is dus aantrekkelijker. De levenscyclus van een product is de periode dat het product op de markt is. Er zijn artikelen met een zeer lange levenscyclus, zoals bier en tandenborstels, en producten met een kortere levenscyclus, zoals rage-artikelen en modekleding → producten komen en producten gaan. Fasen levenscyclus: - introductie - groei - rijpheid - verzadiging - neergang
Voor de fabrikanten van producten zijn de technologische ontwikkelingen maar ook de concurrentie, belangrijk. De technologische ontwikkeling zorgt ervoor dat de nieuwe producten op de markt komen en dat bestaande producten verdwijnen
Het aantal concurrenten en die manier waarop zij met elkaar concurreren, heeft eveneens invloed op het verloop van de levenscyclus. Een onderneming kan bijvoorbeeld door de concurrentie gedwongen worden de productie van een bepaald product te staken, omdat het product geen winst meer oplevert. Introductie → nieuw product komt op de markt, hoge kosten van de fabrikant worden vaak doorgerekend in de verkoopprijs van het product. Doordat het veel kost willen niet zoveel mensen het kopen dus lage winst → dit verschijnsel heet: penetreren of het toepassen van penetratie-prijspolitiek. Afromen of het toepassen van afroom-prijspolitiek = Wanneer een product in de introductiefase erg duur is enkel omdat het door de rijkere mensen wordt gekocht en de fabrikant er zo veel mee kan verdienen (veel bij luxe-producten). Vaak wanneer het product dat in een andere fase komt, gaat de prijs omlaag. Groei → het nieuwe product is geaccepteerd en de verkoop stijgt, meer concurrentie, kosten fabrikant nemen af daardoor kan de winkelier zijn winst verhogen. Rijpheid → de concurrentie wordt heviger, verkoopprijs daalt en de groei van de winst neemt af. Verzadiging → verkoopprijs + concurrentie blijven allebei stabiel, uitgaven promotie minder
Neergang → winst erg laag, of zelf verlies, concurrentie loopt terug, verkoopprijs neemt af, bijna geen reclame mee. - Lijnorganisatie = een organisatie die uit opdrachtgevers en uitvoerenden bestaat er waarin iedereen precies weet wie zijn baas is - Stafafdelingen = zij adviseren de lijnafdelingen, adviseren is hun enige taak - Staf-lijnorganisatie = een bedrijf met lijnafdelingen en stafafdelingen
Arbeidsovereenkomst → Hierin staan de rechten en plichten van de werknemer genoemd, loon, werktijden en vakantiedagen. Wanneer je een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebt, ben je in vaste dienst. Je hebt ook een flexibel of een tijdelijk arbeidscontract. - Bij flexibele werktijden heeft de werknemen een vast aantal uren afgesproken en kan de werkgever met deze uren alleen maar schuiven binnen de week, maand of jaar. - Bij flexibele contracten kan ook het aantal werkuren per periode variëren. → vormen van flexibel werken: tijdelijke contracten, oproeparbeid, thuiswerk, freelancewerk
Employability = wanneer persooneel breed inzetbaar is in de onderneming

Functioneringsgesprek → gesprek tussen leidinggevende en medewerker over diens functioneren binnen het bedrijf (beide mogen hun mening geven) Beoordelingsgesprek → de chef waardeerd de medewerker over een bepaalde periode
Ondernemingsraad (o.r.) = een vertegenwoordigingvan alle personeelsleden, deze voert overleg met de directie en heeft een aantal rechten. –een onderneming met meer dan 35 werknemers moet verplicht een o.r. hebben- → Instemmingsrecht heeft de raad onder meer als het gaat om arbeidsvoorwaarden, pensioenregelingen, aanstellings- en ontslagbeleid en arbeidsomstandigheden
Financieringsplan → In een financieringsplan staat het totale bedrag van de investering (de uitgaven in verband met de uitbreiding) en hoe men dat bedrag wil investeren. Er staan ook aanvullende gegevens in, zoals algemene bedrijfsgegevens, jaarcijfers enz. Leverancierskrediet = een krediet dat de leverancier geeft
Afnemerskrediet = Hierbij geeft de afnemer krediet door vooruit te betalen
Ontvangsten zijn ontvangen geldmiddelen, dus middelen die de voorraad liquide middelen vergroten
Uitgaven zijn uitgegeven geldmiddelen, dus middelen die de voorraad liquide middelen verkleinen. Opbrengsten verhogen de winsten. Een opbrengst is bijvoorbeeld een winst op de verkoop van producten. Kosten verlagen de winst. Kosten zijn bijvoorbeeld lonen, benzine voor de bestelauto of waardevermindering van duurzame producten, zoals het gebouw. Vaak zijn opbrengsten ook ontvangsten en kosten ook uitgaven, maar dat hoeft niet... Als de eigenaar extra eigen vermogen in het bedrijf stopt, is dat voor het bedrijf een ontvangst maar geen opbrengst. Afschrijvingskosten = productiemiddelen worden na verloop van tijd steeds minder waard, dit zijn afschrijvingskosten → wanneer de waardedaling van een productiemiddel gelijkmatig verloopt noem je dat: afschrijven met gelijke bedragen per periode of afschrijven met een vast percentage van de afschafwaarde
Andere methode: Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde → boekwaarde = de aanschafwaarde verminderd met alle voorgaande afschrijvingen. Bij deze methode wordt er vanuit gegaan, dat een productiemiddel in het begin meer in waarde daalt dan later. *Omzetbelasting* We moet onderscheid maken tussen: - de verkoopprijs exclusief omzetbelasting; dit is het bedrag dat de verkoper van een product wil ontvangen - de verkoopprijs inclusief omzetbelasting; dit is de verkoopprijs verhoogd met de omzetbelasting. De omzetbelasting is bestemd voor de overheid. Omzetbelasting → BTW = Belasting Toegevoegde Waarde · noodzakelijke levensbehoeften → 6% · andere goederen en diensten → 17.5% - Inkoopkosten; dit zijn kosten die boven op de inkoopprijs komen en nodig zijn om ingekochte producten in het eigen bedrijf te krijgen. Dit zijn bijvoorbeeld kosten van het bestellen, vervoerskosten, invoerrechten en loonkosten van inkopers. - Overheadkosten; deze bestaan uit verkoopkosten en algemene kosten, bijvoorbeeld de kosten van reclame, de kosten van de administratie en de kosten van het gebouw
Brutowinstopslag → houdt in dat de inkoopprijs wordt verhoogd met een bepaald percentage om de verkoopprijs te krijgen, daarna komt de omzetbelasting erbij en ontstaat de verkoopprijs exclusief de omzetbelasting, de prijs die de afnemer moet betalen. De brutowinst is het verschil tussen de verkoopprijs, exclusief omzetbelasting en de inkoopprijs. Vaste verrekenprijs = van de inkoopprijs en de inkoopkosten in een percentage van de inkoopprijs, het totaal van beide: vaste verrekenprijs
Kostprijs = de som van de vaste verrekenprijs en de geschatte overheadkosten

verwachte nettowinst ↔ voorcalculatorische nettowinst
werkelijke nettowinst ↔ nacalculatorische nettowinst
verkoopresultaat = het verschil tussen de omzet en de omzet tegen de kostprijs
verkoopresultaat = afzet x (verkoopprijs – kostprijs) Werkelijk budgetresultaat of gerealiseerd budgetresultaat → een verschil in geld tussen de werkelijke inkoopkosten en overheadkosten en de noodzakelijke inkoopkosten en overheadkosten
Variabele = kosten die afhankelijk zijn van het aantal verkochte producten; het totale bedrag van de variabele kosten neemt onmiddellijk toe of af als de afzet verandert. Vaste kosten = kosten die niet afhankelijk zijn van het aantal verkochten producten
Aankoopkoers of biedkoers = de prijzen in euro’s die de bank betaald voor vreemd geld
Verkoopkoers of laarkoers = de prijzen in euro’s die de bank vraagt voor vreemd geld
Tijdstipgrootheden = bedragen die op de balans staan van 1 bepaald moment, ze gelden slechts op 1 tijdstip
Periodegrootheden = bedragen op de balans over een bepaalde periode

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.