Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 5, 7, 8 en 9

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3866 woorden
  • 30 juni 2010
  • 45 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
45 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Samenvatting M&O H5

§5.1 Omspanningsvermogen en Spanwijdte.


Managers op organisatieniveaus:

- Topmanagement (directie)

- Hoger management (divisieleiding, sector management)

- Middenmanagement (afdelingsmanagers)

- Lager management (teamleiders)

- Niet-leidinggevend personeel

Managertaken:

- Plannen

- Beslissen

- Coördineren

- Beheersen

- Controleren

Omvang werkterrein:

- Omspanningsvermogen:

Hoeveel mensen kan hij leiding geven

- Spanwijdte: (Span of control)

Hoeveel mensen hij echt leiding geeft.

Effectief leidinggeven: Doel met zo laag mogelijke kosten & Optimaal gebruik

Van middelen realiseren.

Beïnvloedende factoren omspanningsvermogen:

- Organisatie structuur

- Communicatie

- Bouwkundige situatie

- Aard v/h werk. (Moeilijk??)

- Deskundigheid van medewerkers

- Stijl van het leidinggeven.

§5.2 Theorie X en Theorie Y

McGregor bedacht Theorie X en Theorie Y.

Theorie X: Negatief mensbeeld.

- Werknemer is lui

- Werknemers willen geen verantwoordelijkheid dragen

- Ze moeten gedwongen worden voor goede prestaties

Autoritaire Stijl: Belonen, Straffen, geen medewerkers betrekken bij beslissingen.

Selffulfilling Prophecy: ‘Jij vind me lui? Oke, dan ben ik dat ook!’

Theory Y: Positief mensbeeld

- Werken is natuurlijk

- Willen wel verantwoordelijkheid dragen

- Aandacht werkt motiverend (niet alleen geld)

- Medewerkers van nature geneigd om te helpen met oplossingen-problemen.

Human-relationsbeweging:

Mensen betrekken bij het werk, meer begeleiden dan leiden.

§5.3 Leiderschapstijlen

Gedrag manager - Leiderschapstijlen

Autocratisch leiderschap:

Taakgericht, Taken worden verdeeld: Moet gedaan worden.

Bij beslissingen heeft de medewerker niks te zeggen

Democratisch leiderschap:

Mensgericht, Veel besluiten mogen de werknemers zelf nemen, manager grijpt soms autocratisch in.

Laissez-faire-leiderschap:

Grote vrijheid, Nauwelijks persoonlijke invloed, veel delegatie, Productiviteit en kwaliteit zijn slecht.

Ondersteunend leiderschap:

Teamgeest, Veel tijd wordt gestopt in het creëren van een teamgeest. Plezierig werk klimaat,medewerkers,wordengekend.

Ondernemersdoelstellingen kunnen in gevaar komen.

Participerend Leiderschap:

Delen van macht, - medewerkers moeten positief ingesteld zijn

- Iedereen moet meedoen

- Medewerkers moeten genoeg kennis + vaardigheden hebben.

Flexibel Leiderschap:

Situatie gericht.

§5.4 Manegerial Grid / Blake & Mouton

1964 - twee Amerikanen

- Aandacht voor taken

- Aandacht voor de mens

5 hoofdstijlen:

- 1,1 Impoverished (Deserteur)

- 1,9 Country Club (Zendeling)

- 9,1 Task (Autocraat)

- 5,5 Middle of the road (Compromissen)

Productie eisen - aandacht

Aandacht gaat niet verder dan nodig.

- 9,9 Team (Doelmatig leider)

Situatie gericht leiding geven.

§5.5 Management methoden

Intergraal management:

Verantwoordelijk voor alles, Zodat er niet op één ding gericht wordt. (Gebruik stafdiensten)

Management by Direction:

Theorie X. Gedetailleerde aanwijzingen, strenge controle.

Inbreng werknemers = niet welkom.

Management by Objectives (MBO)

Doelmatig gericht - Delegatie - van top management tot werknemers

‘Eenheid van leiding systematisch verbeteren’

- Alle neuzen dezelfde kant op.

- Afstemming doelen, onderling overleg.

Management by Exeption (MBE)

Vastgestelde grenzen

Veel zelfcontrole, manager hoeft zelden in te grijpen (Alleen bij afwijkingen buiten de tolerantie grens)

Management by walking around

Kan demotiverend werken (Mensen voelen zich te gecontroleerd)

Handig bij slecht gemotiveerde mensen.

Management by Delegation

1. Structurele Delegatie

2. Incidentele Delegatie

Voorwaarden Delegatie:

- Voldoende deskundigheid - Acceptatie van de taak

- Voldoende tijd & De juiste middelen - Duidelijke opdracht.

§5.6 Humanresourcesmanagement. (HRM)

Methodische & Systematische manier van verwerven, ontwikkelen en benutten van menselijke mogelijkheden voor de medewerkers & organisatie (zie boek)

Samenvatting M&O Hoofdstuk 7

§7.1 Mondelinge en schriftelijke communicatie.


Mondelinge communicatie:

Alle communicatie waarbij we spreken.

Voordeel: Het wordt ondersteund door non-verbale communicatie

(Intonatie, stemvolume, gebaren)

Nadeel: Moeilijk om alles te onthouden.

Schriftelijke communicatie:

Alle communicatie die geschreven is.

Voordeel: Zender wordt gedwongen zijn gedachten duidelijk te formuleren.

Nadeel: Niet spontaan, geen directe reactie, geschreven tekst komt erg nadrukkelijk

Over. Wordt eerder voor waar genomen dan wanneer er iets gezegd wordt.

(Kan natuurlijk ook een voordeel zijn)

§7.2 Verbale en non-verbale communicatie:

Verbale communicatie:

Geschreven of gesproken woorden worden gebruikt

Non-verbale communicatie:

Er worden geen woorden gebruikt.

(Afbeeldingen, grafieken etc. Handig omdat het een verhaal verhelderd)

Lichaamstaal:

- Houding hoe iemand staat of zit

- Gebaren gebarentaal, grootte van iets aangeven etc.

- Mimiek Gezichtsuitdrukking

- Intonatie hoe je ‘klinkt’ de toon die je gebruikt.

- Vocale communicatie geluiden die geen tekst zijn. (Grommen, ‘hmmm’¬)

§7.3 Eenzijdige, Tweezijdige, Meerzijdige communicatie


Eenzijdige communicatie:

Van zender naar ontvanger - Ontvanger geeft geen feedback.

VB: Artiest - Publiek

Als publiek de artiest toejuicht wordt het tweezijdige communicatie

VB2: reclameboodschappen - Ontvanger

Als de ontvanger de producten gaat kopen wordt het tweezijdige communicatie.

Tweezijdige communicatie:

Zender naar ontvanger - Ontvanger geeft wel feedback.

Meerzijdige communicatie:

Meerdere zenders en ontvangers komen met elkaar in contact

VB: Discussie in een vergadering.


§7.4 Formele en informele communicatie:

Formele communicatie:

Alle communicatie binnen een organisatie die officieel is vastgelegd,

En volgens vaste lijnen en structuren verloopt.

Er worden van te voren regels opgesteld en afspraken gemaakt.

VB: Vergadering - Loopt volgens een vaste structuur.

Voordeel: Je kan jezelf erop voorbereiden, bevorderd snelheid van de communicatie en het nemen van goede besluiten.

Nadeel: Te veel regels en procedures. Kan snelle flexibiliteit van werken in de weg staan.

Informele communicatie:

Communicatie die niet door vaste regels en structuren wordt bepaald.

Is spontaan.

VB: geruchten binnen een organisatie; en koffiepraatjes.

Voordeel: geen regels en structuren, maakt een organisatie minder star.

Nadeel: te veel informele praatjes kan leiden tot informatiegebrek bij sommige werknemers. & Gemaakte afspraken die niet formeel zijn vastgelegd kunnen geruchten opleveren en zo de sfeer verslechteren.

§7.5 Persoonlijke communicatie & massacommunicatie:

Persoonlijke communicatie:

Communicatie tussen personen. Zender - Ontvanger, Ontvanger - Zender.

Massamedia:

Gericht op een massa. (Kranten, radio, TV, internet)

Reclames.

Openbare communicatie: Toegankelijk voor iedereen.

§7.6 Gesprekken

Tweegesprek:

Meestal informeel.

VB: gesprek met familie, medeleerling, docent, etc.

Formeel tweegesprek:

- Doel van tevoren vastgesteld

- Gespreksleider bepaald wat er wordt besproken, en op welke manier

- Gespreksonderwerp bij beide gesprekspartners bekend.

Twee fasen bij een gesprek:

- Voorbereiding van het gesprek

- Voeren van het gesprek.

Voorbereiding van het gesprek:

- Hoofd en subdoelen vaststellen (inhoud van het gesprek ligt vast)

- Nadenken over de relatie tussen de gesprekspartners.

(Gelijk, ongelijk, kunnen ze goed met elkaar, of haten ze elkaar etc.)

- Planning van het gesprek: Waar vind het plaats, inrichting en tijdstip

- Structuur bepalen: Welke informatie, vragen en gespreksvolgorde.

Het voeren van een gesprek:

- Beginnen met social talk. (‘Makkelijk te vinden?’, ‘Lekker weer vandaag he?’)

Gespreksleider moet beschikken over:

- Goede luistervaardigheid.

- Regulerende vaardigheid, kunnen samenvatten.

- Assertieve vaardigheden, leiding over het gesprek kunnen houden.

- Juiste vragen weten te stellen. Open vragen & Gesloten vragen.

§7.7 Problemen bij gesprekken:

Halo-effect:

Halo betekend stralenkans. Het gaat om een hele positieve uistraling van één goede eigenschap. Alle andere eigenschappen worden daardoor overheerst.

Horneffect:

Omgekeerde van het halo-effect. Één slechte eigenschap overheerst de andere. Als iemand bijvoorbeeld nooit iets zinvols zegt, valt het niet op als hij een keer wel wat zinvols zegt.

Stereotypering:

Je verwacht bepaalde eigenschappen op basis van iemands geslacht of achtergrond.

Bijvoorbeeld als er een vrouw solliciteert bij een vrachtwagenbedrijf denkt de manager heel snel dat zij de administratie wilt doen, en niet dat ze chauffeur wilt zijn.

Projectie:

De gespreksleider vergelijkt de werknemer met zichzelf of met collega’s. De gespreksleider kan dingen ten onrechte aannemen. Zoals dat iemand hetzelfde inzicht heeft over bepaalde dingen als hij.

Suggestie:

Een spreker dringt zijn mening zo op dat een open gesprek niet mogelijk is. Er wordt tegen een gespreksleider die zegt ‘het spreekt voor zich dat…’ niet zo snel tegenin gegaan.

§7.8 Toespraken

Inleiding:

- Opening, liefst een motiverende zin.

- Paar zinnen met de kern van de toespraak

- Korte aankondiging hoofdonderwerpen

Middenstuk:

- Hoofdonderwerpen in een logische volgorde

- Subonderwerpen

- Hoeveelheid informatie moet beperkt zijn, anders kan de ontvanger het niet onthouden.

- Soepele overgangen. VB: korte samenvatting geven van dat wat gezegd is en zo doorgaan op het volgende onderwerp

- Of de twee hoofdonderwerpen met elkaar in verband brengen.

Slot:

- Samenvatting van de hoofdonderwerpen

- Herhaling van de kern/ het doel

- Afronding met treffende slotzin.

Spreekschema:

Kernwoorden structuur. Niet gaan voorlezen.

§7.9 Vergadertechnieken

Vergadering:

Bijeenkomst van personen, die uitgenodigd zijn en volgens een bepaalde procedure met elkaar spreken over één of meer van tevoren vastgestelde onderwerpen.

Voorbereiding van een vergadering:

Uitnodigen:

- Beter schriftelijk dan mondeling

- Tijdig versturen; meer tijd om voor te bereiden

- Zet er bijzonderheden in. (Wekt de aandacht)

- Waar en wanneer het plaatsvind.

Agenda:

- De te bespreken onderwerpen.

Verloop van de vergadering meestal op een agenda:

1. Opening

2. Notulen van de vorige vergadering

3. Mededelingen

4. Ingekomen en uitgaande stukken (post, uitnodiging; nemen we die aan?)

5. Agendapunten

6. W.v.t.t.k

7. Rondvraag

8. Sluiting

Goedlopende vergadering:

- Duidelijk

- Goed geventileerde ruimte

- Niet langer dan twee uur (aandacht verslapt, mensen raken geïrriteerd)

- Storingen voorkomen! (mobiele telefoons)

Notulist / secretaris.

Zorgt voor alle gegevens die gegeven of gevraagd worden. Legt alles vast.

§7.10 Soorten vergaderingen.

Informatieve vergadering:

Informatie uitwisselen. Over het algemeen verstrekt de voorzitter de informatie en kan de rest vragen stellen, commentaar geven, of aanvullende gegevens geven.

Probleemoplossende vergadering:

Wat is het probleem, Waarom is het een probleem?

Analyseren: aard, omvang, oorzaken en gevolgen bepalen

Oplossing bedenken.

Brainstorm:

Ideeën verzamelen.

Er moeten geen negatieve oordelen of commentaren gegeven worden.

Later wordt pas gekeken welke ideeën echt goed en haalbaar zijn.

Besluitvormende vergadering:

Twee of meer mogelijke oplossingen voor een probleem.

Iedere deelnemer wordt erbij betrokken zodat er een goede oplossing komt.

Instructieve vergadering:

Taken verdelen. Instructies goed doorlopen zodat iedereen goed weet wat hij moet doen. En weet wat er van hem verwacht wordt.

Evaluatieve vergadering:

Meningen op tafel krijgen. Hoe alles is gegaan en een mening vormen kijken wat er de volgende keer anders kan.

Hoofdstuk 8

§8.1 Sociaal beleid

Beleid in een organisatie:

- Algemeen organisatiebeleid (het doel dat iedereen elkaar nastreeft)

- Financieel beleid

- Productiebeleid

- Commercieel beleid

- Sociaal beleid

Sociaal beleid:

Het geheel van maatregelen dat nodig is om een mens en arbeid zodanig op elkaar af te stemmen dat de doelen van de organisatie en die van de medewerker gerealiseerd kunnen worden.

Sociaal plan:

Personeelsplan, loopbaanplan, opleidingsplan, promotieplan.

Deze zijn gericht op:

- Werving (nieuw personeel)

- Begeleiding (het behouden van personeel)

- Uitstroom (afvloeiing van personeel)

Doelen:

Organisatie:

Winst, uitbreidingg van activiteiten, ontwikkelen nieuwe producten/diensten.

Persoonlijke doelen:

Meer kennis, menselijke waardering, hogere positie of meer inkomen.

Organisatie en persoonlijke doelen kunnen tegenstrijdig zijn. Organisatie wil bijvoorbeeld zo min mogelijk kosten en de werknemer een zo hoog mogelijk inkomen. Sociaal beleid probeert hier evenwicht in te brengen.

Personeelsbeleid:

Onderdeel van sociaal beleid. Gericht op alle aspecten van de relatie tussen mens en arbeid binnen de organisatie. Vaak is hiervoor een afdeling personeelszaken.

Personeelszaken:

- Uitvoeren vastgestelde sociaal beleid

- Registreren van beoordelings- en functioneringsgesprekken

- Registreren loopbaangegevens, bijhouden personeelsadministratie

- Coördineren wervings- en selectieprocedures

- Coördineren opleidingsactiviteiten, peresoneelsbeheer, procedures voor beoordelings- en functioneringsgesprekken.

- Rapportages over ziekteverzuim, opleidingskosten etc.

§8.2 Motivatie

Motivatietheorie van Maslow.

A.H. Maslow: Amerikaanse Psycholoog.

Heeft een rangorde van menselijke behoeften bedacht.

Eerst moeten de lage behoeften bevredigd worden voordat je de hogere behoeften kan bevredigen. Als een lagere behoefte is bevredigd werkt hij niet meer motiverend.

Behoefteniveaus van laag naar hoog:

1. Fysiologische behoeften

Eten, drinken, kleding, onderdak

Salarissen, uitkeringen etc. (primaire, fysieke behoeften)

2. Behoefte aan veiligheid en zekerheid

Bescherming tegen inkomensvermindering wegens ziekte of ouderdom en zekerheid het onderdak te behouden.

verzekeringen, pensioensregelingen, etc.

3. Sociale behoeften

Genegenheid, vriendschap, erkenning door familie etc.

Werk dat de persoon in staat stelt om dit te krijgen

4. Behoefte aan waardering

Respect, status.

Belangrijkheid van het werk, eventuele promoties

5. Zelfverwezenlijking of zelfrealisatie

Zo veel mogelijk gebruik maken van de eigen capaciteiten

Ontwikkelingsmogelijkheden in het werk, creatieve prestaties, verantwoordelijkheden en nemen van beslissingen.

Theorie van Herzberg:

Motivatie - hygiëne theorie.

Satisfiers: (Motivators, werkintrinsieke factoren/hebben met het werk zelf te maken)

- Plezier in het werk zelf

- Erkenning en waardering

- Verantwoordelijkheid in het werk

- Promotie- en groeimogelijkheden

Langdurig motiverend effect.

Dissatisfiers: (werkextrinsieke factoren /hebben ninet met het werk, maar met de omstandigheden te maken)

- Voorschriften en procedures

- Salaris

- Werkomstandigheden

- Wijze van leidinggeven en relaties met de leiding.

Positieve veranderingen slechts kort motiverend; negatief heel demotiverend.

Belangrijk eerst de dissatisfiers weg te halen; dan pas de satisfiers realiseren.

§8.3 Werving

Prognose personeelsbehoefte:

Voor welke functies in de toekomst vacatures gaan ontstaan. De prognose betreft het aantal personeelsleden en het niveau waarover hij moet beschikken.

Promotiebeleid:

Mensen vanuit de eigen organisatie de hogere banen toekennen omdat ze al ervaring hebben in de organisatie.

Vaste dienst:

Je kan moeilijk ontslagen worden, Veel lasten voor de organisatie. Niet alleen het loon maar ook de sociale lasten.

Flexbanen:

Banen waarvan de onderneming gebruik maakt op momenten dat er extra personeelsleden nodig zijn. Normale omstandigheden worden gedraaid op het minimale aantal personeelsleden. Anders kunnen de flexwerkers komen.

Dit wordt meestal geregeld via uitzendbureaus.

ZZP:

Zelfstandige Zonder Personeel. Organisatie kan een eenmansbedrijf inhuren voor bepaalde taken.

Werving & Selectie:

Personeel van buiten aantrekken.

Verschil tussen lager opgeleiden en hoger opgeleiden:

Lager opgeleiden: Meestal via advertenties, Centra voor Werk en Inkomen, Uitzendbureaus, scholen.

Hoger opgeleiden: Dezelfde manier, maar vaak laat de directie zich dan bijstaan door externe bureaus of headhunters

Headhunter:

Benaderd zelf geschikte kandidaten nadat hij opdracht heeft gekregen van een organisatie. Kandidaten kunnen zich ook melden bij een headhunter als ze opzoek zijn naar een andere baan.

Selectie:

- Basis van gegevens uit het verleden (referenties)

- Psychotechnisch onderzoek

- Uitvoeren van een vaardigheidsproef

- Sollicitatiegesprek

Vragen over: - vakkennis (opleiding en ervaring)

- opvattingen werkzaamheden (past hij binnen de organisatie?)

- Persoonlijkheid (best moeilijk om iemand in een uur te kennen)

- Medische keuring

§8.4 Begeleiding

Functioneringsgesprek:

- Gaat tussen de medewerker en zijn manager.

- Beide kunnen onderwerpen aandragen

- Doel is medewerker te helpen met zijn functie (verbetering)

- Mogelijkheden tot scholing

- Gesprek is gericht op de toekomst

Beoordelingsgesprek:

- Juiste beslissingen nemen over promotie, salarisverhoging, ontslag.

- Directe manager geeft zijn beoordeling  Medewerker luistert

- Einde van het gesprek heeft de medewerker een kans om te reageren.

- Gesprek heeft betrekking op het verleden.

Bijscholen:

Hetzelfde werk blijven doen, maar nieuwe technieken.

Zo blijft de organisatie beschikken over goed opgeleid personeel. Vaak nemen de organisaties de kosten op zich, zo blijft het personeel er ook langer werken.

Omscholen:

Opleiding om ander werk te gaan doen.

Voor mensen die door mechanisatie, automatisering of iets anders risico lopen hun baan kwijt te raken.

Omscholen voor een beroep wat beter op de markt ligt.

Flexibele Pensionering:

Je kan vroegtijdig stoppen met werken en genieten van je pensioen, dan wordt je uitkering lager omdat je minder lang premie hebt betaald.

Je kan ook nog langer doorgaan met werken, voor enkele dagen per week. Daarom is het met deze vorm van pensioen moeilijk te bepalen allemaal. De organisatie is volledig afhankelijk van de werknemer.

§8.5 Arbeidsovereenkomst

Individuele arbeidsovereenkomst:

Hoeveel uur de werknemer per week werkt, welke momenten hij of zij aanwezig moet zijn, welke werkzaamheden hij moet doen, zijn salaris.

Moet passen binnen de cao voor de betreffende bedrijfstak.

Heeft de bedrijfstak geen cao moet het alleen voldoen aan de wet.

Collectieve arbeidsovereenkomst: (CAO)

- Overeenkomst tussen de vakbonden en de werkgeversorganisaties in een bedrijfstak/onderneming en bevat de algemene arbeidsvoorwaarden die gelden voor alle werknemers in die bedrijfstak/onderneming.

- Looptijd van één of twee jaar

Wat staat er in:

- Primaire arbeidsvoorwaarden (geld, vakantie geld, toeslagen onregelmatig werk of overwerk)

- Secundaire arbeidsvoorwaarden (werktijden, reiskostenvergoeding, werkkleding, aantal vakantiedagen, auto van de zaak, scholingsmogelijkheden, etc.)

CAO is dus geen arbeidsovereenkomst, alleen op bepaalde punten.

Verplichtingen werkgever

1. Op tijd het loon betalen (kantonrechter)

2. Getuigschrift uitreiken aan het einde van de dienstbetrekking

3. Minderjarige werknemers in gelegenheid stellen een opleiding te volgen.

§8.6 Loon en loonstrookje

Loonkosten:

- Loonbelasting (inkomstenbelasting v.d. werknemer ingehouden op brutoloon)

- Premies volksverzekeringen. (AOW & ANW, wordt ingehouden op brutoloon)

- Loonheffing (Optelsom loonbelasting en premies volksverzekeringen)

- Premies werknemersverzekeringen (WW, WIAWAO)

- Pensioenpremie. (AOW)

Brutoloon – dit hierboven = nettoloon.

Loonkosten werkgever:

Brutoloon + premies werknemersverzekering + Pensioenpremie

§8.7 Overheid

Loonsubsidie:

Zo wilt de overheid meerdere mensen aan het werk krijgen. Kost minder dan een uitkering.

Wet gelijke behandeling:

Iedereen met dezelfde leeftijd, zelfde ervaring, zelfde werk mogen niet anders beloond worden.

Positieve discriminatie:

Bij voorkeur een vrouw voor de sollicitatie: er zijn te weinig vrouwen in het vak.

OR (Ondernemingsraad) & MR (Medezeggenschapsraad):

1. Bijdrage leveren aan het goed functioneren van een onderneming of school

2. Belangen van alle werknemers behartigen.

Drie bijzondere bevoegdheden: 1.Adviesrecht, 2. Instemmingsrecht, 3.informatierecht

Hoofdstuk 9

§9.1 Organisaties.

Rechtsvorm:

Juridische oftewel de wettelijke vorm van de organisatie.

(Rechten en plichten regelen)

Rechtsvormen zijn:

- Eenmanszaak - NV

- VOF - Vereniging

- BV - Stichting

Natuurlijk persoon:

Een mens, die deelneemt aan het rechtsverkeer en daarbij rechten en verplichtingen heeft.

Rechtspersoon:

Een organisatie die net als een natuurlijk persoon rechten en plichten heeft; kan eigen bezittingen en schulden hebben.

Rechtspersoonlijkheid:

Organisatie zelf is aansprakelijk voor betaling en niet de eigenaar.

Rechtsvormen met rechtspersoonlijkheid: BV, NV, Vereniging, Stichting

Geen rechtspersoonlijkheid:

De eigenaar is aansprakelijk. (eenmanszaak, VOF)

§9.2 Eenmanszaak.

= Een ondernemingsvorm zonder rechtspersoonlijkheid. Er is één eigenaar die de leiding heeft, het eigenvermogen heeft ingebracht, en verantwoordelijk is voor de schulden van de eenmanszaak.

Handelsregister:

Als je een eenmansbedrijf op wilt richten is een inschrijving in het handelsregister bij de KvK al genoeg. Dat is een soort ‘burgerlijke stand’ maar dan voor bedrijven.

Eigen vermogen en Vreemd vermogen:

De investeringen kan iemand meestal niet helemaal zelf betalen. De leningen die ze bij familieleden of bij een bank afsluiten heet vreemd vermogen.

Aansprakelijkheid:

Alle schulden zijn voor de eigenaar. Daarom is het moeilijk om leningen af te sluiten. De schulden worden geëist op zowel het zaakvermogen en het privévermogen.

Faillissement:

Wordt door een rechtbank uitgesproken als de ondernemer niet meer in staat is de schulden te betalen.

Curator: is verantwoordelijk voor het afhandelen van het faillissement. Alle spullen worden verkocht om de schulden nog zoveel mogelijk te betalen.

Surseance van betaling: de ondernemer krijgt een bepaalde periode uitstel van de betalingen. Er wordt een bewindvoerder benoemt door de rechtbank. De bewindvoerder zoekt uit of het faillissement evt. kan worden voorkomen.

§9.3 Vennootschap onder Firma

= een organisatie waarin twee of meer personen zijn overeengekomen onder een gemeenschappelijke naam een bedrijf uit te oefenen.

Hoofdelijk aansprakelijk:

De firmanten zijn voor alle vennootschapsschulden aansprakelijk.

Voordelen:

- Taken kunnen verdeeld worden op ieders kwaliteiten. (Specialisatie)

- Ruimere mogelijkheid op financiering. Meer Eigen Vermogen kan in de zaak worden gestoken. Banken verstrekken makkelijker een lening.

- Continuïteit is beter. Niet afhankelijk van één persoon.

Notariële akte:

Zaken als de vermogensinbreng, bevoegdheden en winstverdeling wordt verdeeld.

Als een firmant geen EV heeft ingebracht heeft hij recht op hetzelfde inkomen als de gene die het minste EV heeft ingebracht.

Openbare vennootschap:

De vof gaat over in deze nieuwe rechtsvorm. Bij deze kan je kiezen tussen wel rechtspersoonlijkheid en geen rechtspersoonlijkheid.

Heeft geen betrekking op de schulden: ze blijven privé aansprakelijk. Het is wel makkelijker om nieuwe vennoten toe- en uit te laten treden.

§9.4 Besloten Vennootschap & Naamloze Vennootschap

= vennootschappen waarvan het EV verdeeld is in aandelen.

Aandeel:

Een deel van het EV in de bv of de nv.

Aandeel op naam:

De aandelen van een BV staan altijd op naam. BV houd alle namen in een aandeelhoudersregister bij. Hierin staat ook het vermogen dat de aandeelhouders inbrengen. Aandelen zijn alleen overdraagbaar aan andere aandeelhouders of een beperkte groep familieleden. Anders moet de BV eerst toestemming verlenen.

Directeur: heeft wel een WW de eenmanszaak of een vof nooit.

Aandeel aan toonder:

NV’s kunnen ook aandelen op naam uitgeven maar dat doen ze meestal niet. Degene die zijn aandeel ‘toont’ is de eigenaar. De aandelen van een nv zijn vrij verhandelbaar.

Certificaten van aandelen:

Zijn aandelen zonder stemrecht in de aandeelhoudersvergadering. Zo kan een nv tegengaan dat ze in verkeerde handen terecht komt.

AVA (Algemene Vergadering van Aandeelhouders):

Moet minstens een keer per jaar worden georganiseerd.

Er wordt gestemd over allerlei besluiten.

De vergadering kan een directie benoemen, statuten wijzigen, nieuwe aandelen uitgeven, winstverdeling en de jaarrekening vaststellen.

Directie (raad van bestuur):

Dagelijkse leiding in de bv of nv. Houd zich bezig met het voorbereiden, vaststellen en uitvoeren van het ondernemingsbeleid.

Bij belangrijke beslissingen hebben ze vaak wel de toestemming van de AVA of de raad van commissarissen nodig. Directie zijn niet persee de eigenaren, kunnen ontslagen worden door de AVA.

Raad van Commissarissen:

Houdt toezicht op de werkzaamheden van de directie en voorziet ze van advies.

Beperkt risico:

Ze hebben rechtspersoonlijkheid,

Continuïteit beter:

De aandelen kunnen weer verkocht worden. Het blijft toch wel bestaan.

Oprichting:

Aantal wettelijke eisen moeten aan voldaan worden. Notariële akte moet worden opgericht en moet ook worden ingeschreven bij de KvK. In de akte worden de statuten van de vennootschap opgenomen. Dat is het belangrijkste stuk: Een soort grondwet voor de vennootschap. Daarin moet staan: De naam van de vennootschap, gemeente van vestiging, doel, regeling voor benoeming van het bestuur, en tot welk bedrag er aandelen uitgegevenkunnen worden.

Dan moet er nog een Verklaring van geen bezwaar komen van de minister van Justitie.

Dan is er nog een Minimum Storting.

Jaarrekening: Moet eens per jaar worden gedeponeerd bij de KvK om hun financiële situatie openbaar te maken.

Voorschriften publicatie: Niet iedereen hoeft evenveel openbaar te maken.

Register accountant: controleerd de jaarrekening.

§9.5 Vereniging

= een samenwerkingsvorm tussen twee of meer personen die een bepaald doel willen verwezenlijken .

Doel: bijvoorbeeld sporten, toneel spelen etc. Het mag geen winst nastreven maar mag wel winst maken. Als het maar ten goede komt van de vereniging.

Moet door minstens twee personen opgericht worden.

Formele vereniging:

Als het notarieel is vastgelegd.

De statuten moeten in de akte staan.

De statuten vermelden de naam, en de doelstelling van de vereniging.

Ook de belangrijkste onderlinge afspraken moeten erin staan. Zoals hoe het bestuur wordt benoemd, en hoe het wordt ontslagen.

Huishoudelijk regelement:

Hoe je lid kan worden, en hoe de contributie betaald moet worden.

KvK:

Het moet ingeschreven worden bij de KvK. Daardoor kunnen bestuursleden niet meer persoonlijk aansprakelijk worden gesteld van de schulden van een vereniging.

Informele vereniging:

Onderhandse akte:

De Overeenkomsten worden zelf op papier gezet. Inschrijving bij de KvK is niet nodig. Ze lopen nu wel financieel risico.

Algemene ledenvergadering: De hoogste macht. Ieder lid heeft het recht om zijn stem uit te brengen.

Bij grote organisaties is dat niet te doen, dan worden er afgevaardigden gekozen die samen de algemene vergadering vormen.

Bestuursleden:

Voorzitter, secretaris, penningmeester.

In grote organisaties wordt soms een directie aangewezen die zich bezighoudt met de dagelijkse leiding.

Jaarverslag:

Overzicht inkomsten en uitgaven.

§9.6 Stichting.

= een rechtspersoon zonder leden die met behulp van een vermogen een doel wilt bereiken.

Voornamelijk liefdadigheidsdoelen en maatschappelijk welzijn.

Notariële akte:

Stichting moet zich registreren bij de KvK.

In de Notariële akte moet staan: de statuten:

- De naam

- Gemeente van vestiging

- Het doel

- Wijze van benoeming en ontslag van bestuurders

- Regeling met wat er evt. resterend vermogen gaat gebeuren

Bestuur: Is er wel, maar geen leden. Het bestuur houd zich bezig met het realiseren van doelstellingen en vertegenwoordigd de stichting naar buiten toe.

Coöperatie: Bij wegval van bestuurders kan het bestuur zelf zijn opvolgers benoemen. Het Bestuur hoeft ook geen rekening en verantwoording aan anderen af te leggen.

Inkomsten:

Donaties: Subsidies: leningen.

Opheffing: Als de doelstelling is bereikt of als er onvoldoende vermogen is om de doelstelling te verwezenlijken. Ze kunnen ook failliet gaan.

§9.7 Financiering van niet-commerciële organisaties.

Budgetfinanciering:

Geld van de overheid mag gebruikt worden. De overheid mag wel de plannen aanpassen zodat het budget lager kan worden.

Lumpsumfinanciering:

Geld van de overheid, vrij grote vrijheid aan hoe de school het besteed.

Grote scholen hebben financieel meer mogelijkheden dan kleine scholen. Niet alle kosten nemen evenredig toe met het aantal leerlingen, daarom kan een grotere school de financiële risico’s makkelijker dragen.

Daarom zijn er veel fusies in het onderwijs.

Subsidies:

De overheid is niet verplicht om voor de financiering zorg te dragen zoals bij de budget en de lumpsumfinanciering. Er zijn Regels waaraan een organisatie zich moet houden om subsidies te kunnen krijgen. Meestal zijn het incidentele gebeurtenissen. Of dingen die goed zijn voor de maatschappij.

Leningen, contributies en giften:

Interestvoet is hoog bij leningen omdat het niet zeker is of er een subsidie komt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.