Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 3 t/m 7

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 4746 woorden
  • 26 oktober 2004
  • 39 keer beoordeeld
Cijfer 8
39 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
M & O -> TENTAMENSTOF: HFD 3 – 12 Hoofdstuk 3: Balans = een overzicht v/d bezittingen (incl. de vorderingen), het eigen vermogen & de schulden v/e onderneming op een bepaald moment. Heeft 2 kanten: Linkerkant = Debet + Rechterkant = Credit
Kapitaalgoederen / Activa = de bezittingen v/e onderneming & de vorderingen die zij op anderen heeft. (aan de debetzijde). Aan de creditzijde (rechterkant) v/d balans worden het eigen vermogen en het vreemd vermogen (schulden) geplaatst (de passiva v/d onderneming). Aan de creditzijde staat dus vermeld hoe de onderneming het geld heeft verkregen (eigen + vreemd vermogen). Dit zijn bronnen waaruit de activa (gebouwen, inventaris, auto’s, machines, debiteuren, voorraden, enz.) zijn betaald. In het algemeen kunnen we zeggen dat een onderneming alleen maar kan betalen met de betalingsmiddelen kasgeld & banktegoeden. De betalingsmiddelen = liquide middelen v/e onderneming. Begrippen op een balans: Debetzijde Gebouw: Dit is het gebouw waarin de onderneming is gevestigd. Dit kan o.a. winkels, fabrieksgebouwen, opslagruimten of kantoren zijn. Inventaris: De inventaris omvat de hulpmiddelen in de onderneming, zoals meubilair, computers, kassa’s, weegschalen, typemachines en stellages. Auto’s: Hier staat de waarde v/d auto’s v/d onderneming vermeld. Soms heeft een onderneming een bestelbusje voor het bezorgen van bestellingen. Ook auto’s die door personeelsleden voor een onderneming worden gebruikt, staan op deze balanspost. Voorraad Goederen: Deze post geeft de waarde weer v/d goederen die in een winkel en in een magazijn die een ondernemer in voorraad heeft en waarin de ondernemer handelt. De voorraad goederen nemen we op de balans op tegen de inkoopprijs. Debiteuren: Dit zijn de afnemers die de goederen niet direct betalen. Zij staan aan de debetzijde v/d balans, omdat de onderneming een vordering op hen heeft. Machines: Dit zijn kapitaalgoederen waarmee producten kunnen worden voortgebracht. Daarnaast zijn er machines waarmee de producten worden verpakt of in flessen worden gedaan. Met behulp v/e vulmachine bijv. wordne flessen wijn gevuld uit een groot vat (fust). Postbank: Deze post stelt het tegoed bij de Postbank voor. Dat het een tegoed is, weet je doordat de post aan de debetzijde staat; het is een bezitting. Kas: Op de post Kas staat het bedrag dat in de onderneming aan contant geld aanwezig is. Vaak is dit maar een laag bedrag, net genoeg voor het doen van wat contante aankopen of het betalen van geringe kosten. Creditzijde Eigen Vermogen: Dit is het bedrag dat de eigenaar v/e eenmanszaak zelf in de onderneming heeft ingebracht. Het EV neemt toe als er winst is gemaakt. Er is sprake van winst als de opbrengsten groter zijn dan de kosten. Het EV neemt ook toe door storingen van prive-geld in de zaak door de eigenaar. Als een ondernemer voor zichzelf bedragen opneemt van bijv. de bankrekening v/d onderneming neemt het EV af -> onttrekkingen. 8% Hypothecaire Lening: Jaarlijks moet 8% interest (rente) betaald worden over de nog uitstaande schuld. Meestal wordt interest achteraf betaald. Daarnaast wordt er op de lening afgelost. Te Betalen Belastingen: Alles belastingen die een onderneming moet afdragen, zoals: BTW, onroerendezaakbelastingen, etc. Crediteuren: Dit zijn leveranciers die nog betaald moeten worden voor reeds geleverde goederen. ING Bank
Vaste Activa = allerlei productiemiddelen die meer dan 1 productie- of verkoopproces meegaan. Productieproces = alle handelingen die nodig zijn om een product m.b.v. grondstoffen, arbeid en machines te maken. Verkoopproces = alle handelingen die noodzakelijk zijn om een product of artikel te verkopen. Vlottende Activa = deze gaan maar 1 productie- of verkoopproces mee of zijn snel in geld om te zetten -> voorraad goederen & debiteuren. Liquide Middelen = de middelen waarmee kan worden betaald -> kassaldo & banktegoed. Lening o/g = geld dat de onderneming heeft geleend (creditkant). Lening u/g = geld dat de onderneming heeft uigeleend (debetkant). Er is sprake van nettowinst als de opbrengsten groter zijn dan de kosten. In de praktijk worden alle kosten en opbrengsten geboekt op de rekening EV. In de praktijk worden alle kosten en opbrengsten op een overzichtelijke manier afzonderlijk weergegeven. Wanneer we dat doen, ontstaat de resultatenrekening of winst-en-verliesrekening. Resultatenrekening in scontovorm, dat wil zeggen met een debetzijde en een creditzijde. Het is ook mogelijk de resultatenrekening op te stellen in paginavorm. Bij de paginavorm staan de opbrengsten en kosten onder elkaar. Andere voorbeelden van opbrengstrekeningen die je kunt tegenkomen, zijn: - Huuropbrengsten (bij verhuur van bijv. gebouwen). - Interestopbrengsten (bij het uitlenen van geld). Andere voorbeelden van kosten zijn: - Energiekosten - Loonkosten - Onderhoudskosten - Afschrijvingskosten

Door de kosten en de opbrengsten afzonderlijk te vermelden, verkrijgen we een goed inzicht in het ontstaan v/d winst. Resultatenrekening of winst-en-verliesrekening = een overzicht v/d kosten & de opbrengsten over een bepaalde periode. De balansposten geven dus de situatie weer op een bepaald moment: dit worden voorraadgrootheden genoemd. De posten op een resultatenrekening zijn stroomgrootheden, omdat zij betrekking hebben op een bepaalde periode. Hoofdstuk 4: Vermogensmarkt: wordt aangeboden en vermogen gevraagd. Vermogensmarkt = het geheel van vraag naar en aanbod van vermogen
Aanbodzijder v/d vermogensmarkt: 1. Ýnstitutionele beleggers en spaarders
2. Ondernemingen
3. De overheid Ýnstitutionele beleggers en spaarders: Ýnstitutionele beleggers en spaarders = instellingen die grote sommen geld te beleggen hebben als uitvloeisel van hun hoofdtaak Pensioenfondsen en levensverzekeringsmaatschappijen. Hoofdtaak pensioenfonds: iemand bij het bereiken v/d 65-jarige leeftijd een pensioen uit te keren. Levensverzekeringsmaatschappij: tegen betaling v/e premie verzekeren v/e periodieke uitkering vanaf een bepaalde leeftijd. Een onderhandse lening = een langlopende lening, waarbij geld wordt uitgeleend door een geldgever. Hij ontvangt als vergoeding rente. Obligatielening = lening die opgesplitst is in kleinere gedeelten
Voordelen voor de geldnemer bij een onderhandse lening: 1. De geldgever en geldnemer treden rechtstreeks met elkaar in contact, waardoor er voor beide partijen kostenvoordelen ontstaan, omdat ze geen gebruik maken v/d bank
2. Het rente% v/e onderhandse lening zal in het algemeen iets lager liggen dan het % v/e obligatielening
3. De betaling van rente en aflossing gaat aanzienlijk sneller, doordat er slechts 1 geldgever is
Particulieren = kleine spaarders die in het algemeen hun geld naar een (spaar)bank brengen. (via de bank worden gelden dan weer uitgeleend aan bijv. ondernemingen) Ondernemend sparen: rijke mensen gaan aandelen kopen v/e NV. Omdat de belegger dan mede-eigenaar wordt, zal deze genoegen moeten nemen met een wisselend inkomen. De vergoeding voor de aandeelhouders, het dividend, is namelijk afhankelijk v/d winst v/d NV. Koerswinst = wanneer de verkoopprijs hoger is dan de prijs waarvoor ze destijds zijn gekocht
Koersverlies = wanneer de verkoopprijs lager is dan de prijs waarvoor ze destijds zijn gekocht

Daarom is het verstandig je geld niet in 1 NV te beleggen, maar over verschillende ondernemingen te spreiden. Als het in 1 onderneming niet zo goed gaat, zal het wel mogelijk zijn, dat er in een andere onderneming wel goed gaat. Door deze risico's zijn er de beleggingsmaatschappijen. Beleggingsmaatschappij = vereniging die kapitaal van anderen belegt
Ondernemingen: Het komt regelmatig voor dat ondernemingen over geld beschikken dat tijdelijk 'over' is. Dit is bijv. het geval als een onderneming winst heeft gemaakt en een deel van die winst nog niet nodig is om uit te keren of om te investeren. Dan kan de onderneming beleggen door met dit geld aandelen en obligaties van andere ondernemingen of instellingen te kopen. Ýnvesteren = als een onderneming productiemiddelen aanschaft
Beleggen = als een particulier of onderneming geld over heeft waarvoor bijv. effecten worden gekocht in der verwachting dat uit deze belegging een inkomen wordt verkregen of dat de waarde v/d effecten toeneemt. De Overheid: Als overheidsinkomsten groter zijn dan de overheidsuitgaven, houdt de overheid tijdelijk geld over dat zij kan beleggen. Overheid = het Rijk + gemeenten +waterschappen + sociale fondsen + enz. Ook voor de overheid is het verstandig vermogen dat niet direct nodig is, uit te lenen en er zo nog een zeker inkomen (interest) mee te behalen. De vragers van vermogen: 1. Consumenten
2. Ondernemingen
3. De overheid
Consumenten: Als consumenten geen spaargeld hebben, maar wel grote uitgaven willen doen, zijn een persoonlijke lening of kopen op afbetaling veel gekozen mogelijkheden. Bij persoonlijke lening: de consument leent een bepaald bedrag v/d bank voor een bepaald doel. Bij koop op afbetaling: de koopprijs v/e artikel wordt betaald in termijnen. Ondernemingen: De onderneming voor de financiering v/d productiemiddelen is aangewezen op: • E.V. (aandelenkapitaal, gereserveerde winst) • V.V. (leningen) De Overheid: Als de uitgaven v/d Centrale overheid groter zijn dan de inkomsten, moet zij geld lenen.dan geeft de centrale overheid staatsobligaties uit die door institutionele beleggers, particulieren en ook door (buitenlandse) organisaties gekocht kunnen worden. Geldmarkt en Kapitaalmarkt: De vermogensmarkt: Het geheel van vraag naar en aanbod van vermogen. Op de vermogensmarkt ontmoeten vraag en aanbod elkaar. Hier vindt de overdracht van vermogen plaats: tevens komt hier de prijs tot stand waartegen het vermogen ter beschikking wordt gesteld, meestal in de vorm van rente. Korte en lange kredieten: Korte krediet (looptijd korter dan 1 jaar) & lange krediet (looptijd van 1 jaar of langer). We spreken van krediet wanneer bijv. een bank aan een onderneming een geldlening verstrekt
De vermogensmarkt valt dan ook in 2 grote delen uiteen: 1. De geldmarkt: kort krediet
2. De kapitaalmarkt: lang krediet + aandelenvermogen
De geldmarkt: Kredieten v/d geldmarkt zijn o.a. rekening-courantkrediet (bankkrediet), leverancierskrediet en afnemerskrediet. Rekening-courantkrediet = een schuld v/e particulier of een onderneming aan een bank
Leverancierskrediet = als de verkoper eerst goederen/diensten levert en pas enige tijd later de koper betaalt
Afnemerskrediet = de koper betaalt eerst en pas daarna moet de verkoper aan zijn verplichtingen voldoen. De kapitaalmarkt: Aandelen, obligaties, onderhandse leningen en hypothecaire leningen. De kapitaalmarkt kan worden onderverdeeld in de openbare en onderhandse markt: Openbare: er worden waardepapieren via de effectenbeurs verhandeld.Wanneer dergelijke waardepapieren voor het eerst door de onderneming/instelling op de markt worden gebracht, spreken we v/e emissie van aandelen of obligaties. Wanneer deze effecten vervolgens worden verkocht aan beleggers, hebben we het over plaatsing. Bij emissie van obligaties worden de voorwaarden met betrekking tot de aflossing en rente vooraf bekendgemaakt. Onderhandse: er komen vraag en aanbod van leningen tussen 2 partijen samen. Er zijn voordelen t.o.v. de openbare markt. Via de openbare markt kan er meer geld worden aangetrokken dan bij de onderhandse. De prijs v/h geld: Op de geldmarkt en de kapitaalmarkt komen de vraag naar en het aanbod van geld bij elkaar voor de verschillende vormen van vermogen. Daardoor komt er een bepaalde prijs voor elke vermogensvorm tot stand. Marktmechanisme = evenwicht tussen vraag en aanbod
De Amsterdamse effectenbeurs: Effecten = waardepapieren die kunnen worden gekocht en verkocht

Effectenbeurs = de plaats waar de aankoop- en verkooporders van effecten worden uitgevoerd
Euronext A'dam = fusie met de beurzen van Brussel en Parijs
Er kan worden gehandeld door leden v/d Vereniging voor de Effectenhandel. Vereniging voor de Effectenhandel = banken of commissionaris. Provisie = voorraad; commissieloon
Segment Euronext 100 = de 100 grootste ondernemingen die aan Euronext zijn genoteerd
Segment Euronext 150 = de 150 grootste ondernemingen die aan Euronext zijn genoteerd Ýndices = een goede graadmeter voor hoe het met de handel in aandelen gaat
AEX-index = index voor de 25 grootste in A'dam genoteerde ondernemingen
De handel op Euronext vindt plaats op 2 manieren: • Doorlopende handel • Handel voor veiling
Doorlopende handel: Er worden koop- en verkooporders in het systeem tegenover elkaar gezet en indien mogelijk uitgevoerd. Uitgevoerde orders in het doorlopende handel: - Limietorders - Market orders
Limietorder: de belegger geeft aan de bank of commissionair een maimale koopprijs of een minimale verkoopprijs op. Market order: wordt de opdracht tegen de eerstvolgende prijs uitgevoerd. Er is wel zekerheid dat de opdracht uitgevoerd wordt, maar niet over de prijs in tegenstelling v/d limietorder. Nominale waarde= de waarde die op het aandeel staat gedrukt
Centrum voor Fondsenadministratie = de meeste aandelen die hier geadministreerd staan, ze komen niet meer in handen v/d belegger. Giraal = via de bankrekening
Hoofdstuk 5: Bij het verkrijgen van vermogen kun je onderscheid maken tussen: - eigen vermogen - vreemd vermogen op lange termijn - vreemd vermogen op korte termijn
Eigen vermogen: - aandelenkapitaal - preferent aandelenkapitaal - emissie van aandelen - dividenduitkering
Aandelenkapitaal is permanent vermogen of blijvend vermogen. Als een bedrijf aandelen uitgeeft heet dat emitteren à verkocht (geplaatst). Een aandeel is een bewijs van deelname in het aandelenkapitaal van een bedrijf. Bestaat uit 2 delen: - mantel - dividendblad
Mantel is het eigenlijk aandeel, met gegevens: - naam NV - nominale waarde van het aandeel - plaats van vestiging - maatschappelijk aandelenkapitaal - nummer van het aandeel
De nominale waarde is het bedrag dat op het aandeel vermeld staat. De koerswaarde is het bedrag dat men moet betalen als men het aandeel wilt kopen. Tweede deel is het dividendblad. De aandeelhouders krijgen een gedeelte van de winst à dividend. Als een bedrijf het aantal aandelen uit wilt breiden komt er emissie van aandelen. De prijs waarvoor het te koop is is de emissiekoers. Bij NV twee begrippen wat het aandelenkapitaal betreft: - maatschappelijk aandelenkapitaal - geplaatst aandelenkapitaal
Het maatschappelijk aandelenkapitaal omvat het totaalbedrag dat men aan nominaal aandelenkapitaal nodig denkt te hebben. Het geplaatst aandelenkapitaal is het maatschappelijk aandelenkapitaal verminderd met het bedrag van de niet uitgegeven aandelen. Over de koerswinst hoeft een belegger geen belasting te betalen. Optieregeling: Directieleden hebben het recht gekregen om aandelen van het bedrijf te kopen. Tantième: Een gedeelte van de winst ontvangen. Aandelen die op een bepaald gebied voorrang hebben op gewone aandelen = preferente aandelen. De preferentie kan betrekking hebben op de: - winstuitkering - zeggenschap - uitkering bij liquidatie
Bij winstpreferentie ontvangen de aandeelhouders met preferente aandelen als eerste een gedeelte van de winst. Als een preferentie te maken heeft met de zeggenschap, dan mogen de aandeelhouders een voorstel voor twee directieleden opstellen. à prioriteitsaandelen. Liquidatie: opheffen van bedrijf. De houder van een gewoon aandeel ondervindt t.o.v. de houder een preferent aandeel de volgende nadelen. - Bij liquidatie ontvangen de houders van gewone aandelen pas geld, nadat de preferent aandeelhouders hun volledige vermogensdeelname hebben terugontvangen. - De gewone aandelen zijn meestal duurder dan de preferente aandelen. - De zeggenschap van de houder van gewone aandelen kan erg worden beperkt doordat preferente aandelen worden uitgegeven. Ook voor NV voordelen en nadelen. Voordelen: - De opbrengst bij plaatsing van gewone aandelen is in het algemeen hoger dan de opbrengst bij plaatsing van preferente aandelen. - De aandeelhouders bemoeien zich niet of nauwelijks met het beleid van de NV. Nadelen: - Men wil alleen geld in een bedrijf steken als daar preferenties tegenover staan. - Door preferente aandelen uit te geven wordt het lastiger om nog gewoon aandelenkapitaal aan te trekken. Prospectus: - Het doel van de emissie. - Een overzicht van de bedrijfsresultaten in de voorafgaande jaren. - Winstverdeling - De koers waartegen de aandelen uitgegeven zullen worden. - De datum waarop de aandelen kunnen worden afgehaald. Emissiekosten: Kosten drukken emissie, ook emissie prospectus. A Pari: Aandelen worden tegenover de nominale waarde geplaatst. Het verschil tussen de emissiekoers en de nominale waarde van het aandeel noemen we agio. Intrinsieke waarde van het aandeel: Totale waarde van de onderneming, zoal die blijkt uit de administratie van de onderneming. - intrinsieke waarde = bezittingen – schulden - intrinsieke waarde = het eigen vermogen
Inkomstenbelasting: - Loonbelasting - Dividendbelasting

Uitkeren in contanten à cashdividend
Uitkeren in aandelen à stockdividend
Dividendpercentage: Dividendbedrag voor aftrek van dividendbelasting ------------------------------------------------------------ X 100% geplaatst aandelenkapitaal
Dividendbedrag voor aftrek van dividendbelasting = brutodividend. Als ondernemingen de winst niet uitkeren heet dat: Winstinhouding of winstreservering. Het verschil tussen de opbrengst bij plaatsing v/d aandelen en de nominale waarde v/d aandelen wordt op deze reserve verantwoord. Dit verschil wordt opgebracht door de aandeelhouders en vormt dus ook EV v/d NV of BV. In een NV of BV komen meer reserves voor. Ook deze vormen EV. De reserves zijn gelijk aan dat deel v/h EV dat aanwezig is boven het gestorte aandelenkapitaal & het winstsaldo. De reserves zijn naar hun ontstaanswijze als volgt in te delen: 1. Winstreserve, ontstaat door het inhouden van winsten. 2. Agioreserve, ontstaat door het uitgeven van aandelen boven pari. 3. Herwaarderingsreserve, ontstaat door het herwaarderen van activa. Winstreserve: • Algemen Reserve: Dit houdt in dat de reserve geen bestemming gegeven is: het kan voor veel doeleinden gebruikt worden. • Wettelijke Reserve: Reserve waarvan door de wetgeving is bepaald dat deze reserve moet worden gevormd, bijv. de herwaarderingsreserve. • Statutaire Reserve: Reserve waarvan in de statuten v/d NV is opgenomen dat die een bepaalde grootte moet hebben voordat er winst aan de aandeelhouders uitgekeerd mag worden. • Bestemmingsreserve (Nieuwbouwreserve): Geld dat achter wordt gehouden voor nieuwbouw of uitbreiding. Er worden binnen de onderneming reserves gevormd om de volgende redenen: • Het vergroten v/h weerstandsvermogen v/d onderneming: Als er een slechte periode is, hebben ze geld nodig. • Het vervangen van VV door EV: Je hoeft dan niks te lenen, omdat je ale zelf reserve(s) hebt. • Dividendstabilisatie: Als er geen winst wordt gemaakt, dat je dan toch dividend kan uitkeren. • Uitbreiding
Reserves kunnen op de volgende manieren verdwijnen: - Geleden verliezen worden afgeboekt ten laste v/d reserven. - Na een waardedaling van activa neemt de herwaarderingsreserve af. - Als je de reserve gebruikt voor het doel waarvoor het bestemd is. - Uit de reserve worden aan de aandeelhouders gratis aandelen uitgekeerd. Intrinsieke waarde = waarde v/d onderneming volgens de balansgegevens. Intrinsieke waarde = bezittingen – schulden = EV. Hoofdstuk 6: Hypothecaire Lening: een geldlening op onderpand van ontroerend goed
Onroerend goed: grond en gebouwen
De nemer geeft de gever het recht van hypotheek: de geldgever krijgt het recht het onroerend goed te verkopen als je niet meer aan je verplichtingen voldoet. Soorten hypotheken: 1) de lineaire hypotheek
2) de spaarhypotheek
3) de annuïteitenhypotheek
1
de Lineaire Hypotheek
OPGAVEN
Belasting voordeel: X % van interest
A, schuldrest
B, aflossing
C, interest y % van A
D, belastingvoordeel X % van C
E, lasten per maand B + (C-D) / 12

lasten per maand: aflossingsbedrag + het deel van de interest
Hoe hoger je inkomen hoe groter je voordeel bij belasting aftrek is
Progressief: hoe hoger je inkomen hoe meer belasting je betaald
Voordelen lineaire hypotheek: 1) interest kosten worden snel lager
2) de schuld wordt steeds kleiner
Nadelen lineaire hypotheek: 1) doordat de interestkosten steeds lager worden neemt ook het belasting voordeel steeds meer af
2) de uitgaven wegens interest en aflossing zijn in de eerste jaren het hoogst, terwijl het inkomen dan nog niet zijn hoogste niveau heeft bereikt
2
de Spaarhypotheek
Spaarhypotheek: in de looptijd los je niet af maar spaar je je geld. Het geld wordt belegd zodat er na een x aantal jaar een y aantal €uro’s is. Voordelen Spaar hypotheek: 1) groot fiscaal voordeel
2) over de interest van het spaarbedrag hoeft geen belasting betaald te worden
3) de maandlasten blijven elk jaar even hoog, zodat je precies weet waar je aan toe bent
Nadelen Spaar hypotheek: 1) hoge interest lasten
2) het percentage interest dat je vergoed krijgt is vaak lager dan het percentage dat je zelf betalen moet. 3

de Annuïteitenhypotheek
Annuïteit: een periodiek gelijkblijvend bedrag aan interest en aflossing samen
4
de Obligatielening
Obligatielening: Een geldlening die in kleine bedragen is opgesplitst
Obligatie: een bewijs van deelneming aan een obligatie )( mantel, belangrijke gegevens )( Couponblad, coupons voor interestbetalingen, ook talon voor aanvraag nieuwe coupons
Worden gesloten door: • staat • provincies • gemeenten
Obligatie lening aflossen: • in een keer aan het einde van de looptijd • in gedeelten gedurende een aantal jaar d.m.v. uitloting • inkopen van eigen obligaties
Prospectus uitgeven met aankondiging van verkoop van obligaties. Uitgiftekoers; koers voor uitgave obligaties, is Tendersysteem
Toonbankuitgifte; uitgave van obligaties
Obligaties kunnen worden geplaatst: • tegen de nominale waarde: a pari • boven de nominale waarde: boven pari • beneden de nominale waarde: disagio
Agio op obligaties: ontstaat doordat de interest op de obligaties hoger is dan marktrente op het moment van de plaatsing. OPGAVEN 105

Onderhandse lening: een lening op lange termijn die word verstrekt door 1 geldgever. Worden vaak verstrekt door: • institutionele beleggers zoals verzekeringen en pensioenfondsen. Hoofdstuk 7: Bank = een instelling die zich bezighoudt met het verlenen van kredieten die zij verschaft uit eigen middelen, uit van derden opgenomen gelden of dor creatie. De bank kan op 3 manieren aan geld komen: 1. uit eigen middelen: het bestaat uit AK en reserves. Bij de meeste banken vormen deze een garantie voor eventuele verliezen. 2. uit middelen van derden: de bank is afhankelijk van anderen, de bank moet maar afwachten hoeveel geld haar zal worden aangeboden. Er zijn ook andere voorwaarden van belang, zoals de termijn waarvoor het geld wordt vastgelegd. 3. door creatie: de bank gaat meer geld uitlenen, dan dat ze zelf lenen. Voorbeeld van een gespecialiseerde bank: hypotheekbank (ze richten zich op de bedrijfsuitoefening op 1 bepaalde activiteit). Algemene banken = banken die in principe het gehele bankbedrijf uitoefenen. Hoofdtaken van de algemene banken: • Het verstrekken van kredieten • Het aanbieden van spaarmogelijkheden: het bestaat uit 2 spaarmogelijkheden, deposito’s = je zet je geld voor een bepaalde periode vast, bijv. 4 jaar.bij direct opvraagbare tegoeden wil je zo nodig elke dag over je geld kunnen beschikken. Naarmate je langer je geld wilt vastzetten, wordt het interest% dat je als vergoeding ontvangt, hoger. Vaste interest: het % staat enige tijd vast. Variabele interest: interest kan elke dag worden aangepast aan de dan geldende interestvoet. Nog andere taken: • Het verrichten van betalingen voor cliënten: de bank moet wel weten: naam, rekeningnummer, welk bedrag moet worden overgeboekt. • Het bewaren van effecten (aandelen en obligaties): open bewaarneming = de cliënt geeft zijn effecten aan de bank, de bank verricht de handelingen. Gesloten bewaarneming = de cliënt geeft de effecten in een gesloten trommel bij de bank af en moet dan zelf alle handelingen verrichten. • Effectenverkeer: de bank zorgt voor haar cliënten de aankoop en verkoop van effecten. Ze heeft ook een adviserende rol. Doordat bij de bank veel aankoop- en verkooporders binnenkomen, kan zij een gedeelte van deze orders met elkaar compenseren (clearing). Daardoor worden deze effecten niet op de beurs gebracht. • Emissiebedrijf: bij de emissie geeft de onderneming een prospectus uit, waarin het doel v/d emissie en de vooruitzichten v/d onderneming worden aangegeven. De bank kan op 2 manieren bij een emissie worden betrokken: de bank neemt de gehele emissie v/d onderneming tegen een vooraf bepaalde koers over (de bank loopt risico) & de bank kan ook alleen haar bemiddeling verlenen (de bank loopt geen risico). • Valutahandel: je kunt andere valuta’s bij de NL’se banken kopen, als je naar andere landen op vakantie gaat, je verkoopt het weer bijv. als je weer terug komt van vakantie. Leverancierkrediet = krediet dat de leverancier verleent aan de afnemer. (leverancier levert goederen die pas later door de afnemer moet worden betaald) Afnemerskrediet = krediet dat de afnemer verstrekt aan de leverancier. (afnemer betaalt voor goederen of diensten die pas later door de leverancier worden geleverd). Bij het leverancierskrediet onderscheiden we 2 vormen: 1. Consumptief leverancierskrediet: krediet dat een leverancier verleent aan een consument. Hier behoort ook afbetalingskredieten, zoals die voor de financiering van auto’s, wasautomaten en caravans. Dat de leverancier dit krediet geeft, ligt voor de hand: Hij hoeft niet, aan dit krediet te verdienen. Bij afbetalingskredieten is dat overigens vaak wel het geval! De kosten voor de leverancier is lager dan de kosten voor een bank. Leveranciers kunnen meestal beter dan de banken beoordelen of de kredietnemer zijn verplichtingen zal kunnen nakomen. Door de kredietverlening bindt de leverancier de klant aan zich. 2. Productief leverancierskrediet: het wordt verstrekt van de ene leverancier aan de andere. Een voorbeeld; het krediet dat de producent aan de winkelier geeft. Het krediet behoort tot een kort vermogen; van 1 tot 6 maanden. Ondernemingen maken liever gebruik van leverancierskrediet dan van bankkrediet omdat: de kosten v/h leverancierskrediet meestal lager zijn dan die v/h bankkrediet & het risico voor de leverancier kleiner is dan voor de bank, omdat de leverancier meestal beter dan de bank kan beoordelen hoe de afnemer er voorstaat. In de meeste bedrijven wordt van leverancierskrediet gebruikgemaakt. Het zou beter zijn een deel v/h leverancierkrediet te vervangen door eigen vermogen, omdat: • Het leverancierskrediet duurder is dan eigen vermogen. • De leveranciers bij constante betaling vaak korting geven. • De leveranciers het factuurbedrag verhogen met een toeslag voor kredietbeperking. Als de afnemer op tijd betaalt, hoeft hij deze toeslag niet te betalen. (zie rekenopdrachten uit TB blz. 168 en 169) Afnemerskrediet komt voornamelijk voor bij: 1. dienstverlenende bedrijven: deze verlenen diensten die bij wanbetaling niet kunnen worden teruggevorderd. Het is dan ook logisch dat zij vooruit voor de dienst laten betalen. Voorbeelden: abo’s, verzekeringen, transport. 2. de uitvoering van speciale orders: hier is het risico voor de leverancier groot dat hij het product als de afnemer hem met het vervaardigde laat zitten, niet kwijtraakt. Dit vinden we bij de koop van speciale machines of een speciale auto, zoals een Rolls Royce. 3. de opkopende handel: dit vinden we bijv. op het gebied van allerlei graangewassen. De boer is hier dan de leverancier die ontvangt geld van zijn afnemer. Ook bij het afnemerskrediet onderscheiden we 2 vormen: • consumptief afnemerskrediet: de consument verstrekt krediet aan de leverancier, zoals bij vooruitbetaling van abo’s van tijdschriften en kranten. • Productief afnemerskrediet: dat is de kredietverlening tussen ondernemingen, waarbij vooruitbetaling plaatsvindt. Vermogensmarkt = eerstehands vermogensmarkt + tweedehands vermogensmarkt. Eerstehands vermogensmarkt: de ondernemingen ontvangen het vermogen rechtstreeks v/h publiek. Tweedehands vermogensmarkt: de onderneming leent v/d bank, die op haar beurt weer leent v/h publiek. Rekening-courantkrediet = een rekening die gebruikt wordt voor de dagelijkse betalingen en ontvangsten. De onderneming op het rekening-courantkrediet kan op rood staan of op groen. Bij een rekening-courantkrediet is er een kredietplafond. Kredietplafond = de onderneming krijgt toestemming v/d bank om tot een bepaald maximumbedrag rood te staan. Dispositieruimte / kredietruimte = het ruimte tussen de kredietplafond en het bedrag dat je momenteel op je bank hebt. Rekening-courantkrediet is t.o.v. andere rekeningen erg duur. Dit valt te begrijpen wanneer we bedenken dat de bank een interestvergoeding moet geven aan het publiek dat bij de bank spaart. Rekening-courantkrediet is wel duur, maar ook op bepaalde punten zinvol: • Kleinere bedrijven beschikken meestal over een klein vermogen en hebben geen toegang tot de eerstehandse vermogensmarkt. • Er zijn nogal wat bedrijven met seizoenpieken. Deze ondernemingen hebben gedurende 1 of enkele maanden meer vermogen nodig dan gedurende de rest v/h jaar. • Ondernemingen maken nogal eens gebruik v/h anticipatiekrediet: een krediet dat vooruitloopt op de plaatsing van aandelen of obligaties. Wanneer een onderneming groeit, is niet direct uitbreiding van gebouwen en andere vaste activa noodzakelijk. Consumptief krediet is bestemd voor particulieren die het gebruiken voor consumptieve doeleinden, kopen van auto of een caravan, verbouwing van een woning bijv. Consumptieve kredieten voor particulieren: • Het doorlopend krediet: de bank en consument spreken af dat de consument krediet mag opnemen tot bijv. een bedrag van €5.000,-, dat in 60 maanden moet worden terugbetaald. • De persoonlijke lening: de consument leent een bedrag bij zijn bank voor een bepaald doel. Bijv. €3.000,- om een belastingaanslag te betalen of €1.500,- om op vakantie te gaan. De consument neemt het maximale bedrag ineens op. Afgeloste bedragen mogen niet opnieuw worden opgenomen. De lening kan voor allerlei zaken worden gebruikt, al is er minder vrijheid dan bij een doorlopend krediet. De kosten zijn financieringskosten = afsluitprovisie + interest. Deze wordt uitgedrukt in %, maar ook in €. Voor een consument is een doorlopend krediet en een persoonlijke lening duur, omdat de bank weinig zekerheid heeft. Het risico dat een aantal consumenten zijn lening niet zal aflossen en de hieruit voortvloeiende kosten worden door de bank opgenomen in de kredietprijs (krediet%). • Koop en verkoop op afbetaling: de koper en de verkoper komen overeen dat de koopprijs v/e roerende zaak, bijv. een wasmachine, zal worden betaald in termijnen. Het zijn duurzame consumptiegoederen, dat zijn goederen waar de consumenten jaren plezier van kan hebben. • Huurkoop: het lijkt erg veel op afbetaling. Bij koop en verkoop op afbetaling wordt de koper eigenaar op het moment van levering. Bij huurkoop blijft de verkoper eigenaar TOTDAT DE LAATSTE TERMIJN IS BETAALD. Als de consument bij huurkoop niet betaalt, kan de eigenaar het product weer terug eisen. De verkoper heeft daardoor meer zekerheid en dus is de kredietprijs ook wat lager dan bij een doorlopend krediet of een persoonlijke lening. De belangrijkste vormen van financiering voor niet-commerciële organisaties zijn: • Budgetfinanciering: het komt voor bij zeer veel overheidsinstellingen. De organisatie mag de plannen uitvoeren binnen het daarvoor aangegeven budget (geldbedrag). Overheidsinstelling: waterschappen, ziekenhuizen, etc. • Lumpsum: het vindt vooral toepassing in het onderwijs. Afhankelijk v/h aantal leerlingen krijgt de school elk jaar een som geld v/d overheid. Bij de besteding van dat geld heeft de school een redelijk grote vrijheid. Grote scholen hebben financieel meer mogelijkheden dan kleine scholen. Vandaar dat er in het onderwijs fusies plaatsvinden. • Subsidies: de overheid geeft niet het gehele benodigde bedrag voor organisaties, maar de organisaties moeten ook zelf voor inkomen zorgen. De openbare bibliotheken ontvangen jaarlijks subsidies d.m.v. sponsoring. • Leningen, contributies en giften: de niet-commerciële organisaties sluiten een lening af, omdat ze bijv. hun gebouw gaan verbouwen. Een deel van de contributies (voetbalclub) en giften (kerk) kan gebruikt worden voor de financiering v/d noodzakelijke investeringen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.