Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 19

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 766 woorden
  • 22 september 2004
  • 98 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
98 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
H19 Voorraden en vaste activa De kosten van de voorraad zijn bestelkosten en opslagkosten
Bestelkosten: De bestelkosten zijn alle kosten die verband houden met de inkoop. Tot deze kosten behoren ook loonkosten van d einkopers, de kosten van het gebruikte materiaal(schrijfbenodigdheden), porti, telefoonkosten, elektriciteit, vervoerskosten en verzekeringskosten. Opslagkosten: opslagkosten houden verband met het in voorraad houden van goederen. Tot de opslagkosten behoren de loonkosten van het magazijnspersoneel en de kosten van de opslagruimte (afschrijving, verzekering, verlichting,verwarming of koeling) Risico’s: Soort risico - Bederf kwaliteit - Veroudering commercieel - Diefstal kwantiteit - Prijsflucaties economisch
Optimale voorraad: wanneer de kosten en de risico’s zo klein mogelijk zijn

Technische voorraad en economische voorraad: Als we de voorraad van een bedrijf bekijken, blijkt vaak dat een deel van de voorraad al is gekocht maar nog niet geleverd. Dit zijn de voorverkopen. Over verkochte goederen loopt het bedrijf geen prijsrisico meer. Een vergelijkbare situatie doet zich voor aan de inkoopzijde: er zijn al goederen besteld(gekocht), maar nog niet ontvangen. Dit noemen we voorinkopen. Over de bestelde goederen loopt een bedrijf juist wel prijsrisico. Op grond hiervan kunnen we onderscheid maken tussen de economische voorraad en de technishe voorraad. Economische voorraad is de voorraad waarover eeb onderneming prijsrisico loopt en de technische voorraad is de werkelijke aanwezige voorraad. Is de economische voorraad kleiner dan de normale voorraad dan speculeer e dat de prijzen zullen dalen. Is de economische voorraad groter dan de normale voorraad dan speculeer je dat de prijzen zullen gaan stijgen. (hamsteren) Voorbeeld: Soja BV, een groothandel in soja bonen, heeft op 1 januari in diverse silo’s een hoeveelheid sojabonen opgeslagen van 1,2 mln kilo. Ze heeft op datzelfde moment al inkoopcontracten gesloten, die samen een hoeveelheid van 3,6 mln kilo sojabonen betreffen. Ten slotte heeft ze al verplichtingen aangegaan om te leveren voor een hoeveelheid van 2,7 mln kilo sojabonen. 1. bereken de technische voorraad per 1 januari voor Soja BV. Antwoord: De techinsche voorraad is de voorraad die werkelijk aanwezig is. In dit geval is dat 1,2 mln kilo sojabonen. 2. Bereken de economische voorraad per 1 januari voor Soja BV. Antwoord: De economische voorraad vinden we door toepassing van de berekening: Economische voorraad = technische voorraad + voorinkopen – voorverkopen
Economische voorraad = 1,2 mln kilo + 3,6 mln kilo – 2,7 mln kilo = 2,1 mln kilo § 2 vaste activa
Activa: de productiemiddelen van een organistatie vb. Voorraden handelstegoeden, banktegoeden, kasgeld. De omlooptijd is de tijd die verstrijkt tussen het moment dat het productiemiddel is aangeschaft en het moment dat het geheel is terugverdiend uit de verkopen. Met de verkoop van handelsgoederen wordt de inkoopprijs van deze goederen terugverdiend. Hoe lang dat duurt, is afhankelijk van het soort product. De inkoopprijs van een krant is bijvoorbeeld binnen een dag terugverdiend. Van een ingeruilde auto kan dat maanden duren. Activa met een relatief korte omlooptijd zijn vlottende activa. Vlottende activa kennen een omlooptijd die korter is dan een jaar. De investering in gebouwen, inventaris en transportmiddelen moet eveneens met de verkoop van de handelsgoederen worden terugverdiend. De kosten van die middelen zijn begrepen in de brutowinstopalsg. Gebouwen worden in 25 tot 30 jaar terugverdiend. De kosten van een inventaris moeten in een periode van 3 tot 5 jaar worden terugverdiend. Ook transportmiddelen gaan – op papier- niet langer mee dan 5 jaar. Activa waarvan het verscheidene jaren duurt voordat het geïnvesteerde vermogen is terug verdiend, noemen we vaste of duurzame activa. De waardedaling van het productiemiddel in een periode behoort tot de kosten. Deze waardedaling noemen we de afschrijvingen. De restwaarde of residuwaarde is de opbrengst van het productiemiddel bij buitengebruikstelling. Deze opbrengst kan gelijk zijn aan de schrootwaarde, als het productiemiddel technisch versleten is. Dit betekent dat het productiemiddel zijn functie niet meer kan vervullen. Een lamp die is doorgebrand is technisch versleten. Vaak wordt een productiemiddel echter al buiten gebruik gesteld, voordat het technisch versleten is. De economische levensduur is dan bepalend voor de gebruiksduur van het productiemiddel. De economische levensduur is de periode waarin een productiemiddel winstgevend kan worden gebruikt. Liquide middelen: banktegoeden, kassaldo. Omlooptijd: de tijd tussen de aankoop van een duurproductiemiddel en de tijd dat het duurproductiemiddel is terugverdiend. Afschrijving = A – R N
A= aanschafsprijs + installatiekosten
R = restwaarde
N = levensduur ( = de korste = economische) Economische levensduur: hoelang het dpm winstgevend is  kopen < opbrengsten Technische levensduur: Hoelang het dpm het doet. Voorbeeld: Begin januari 1997 schaft een bedrijf een bestelwagen aan voor € 40.000. De economische levensduur wordt geschat op 4 jaar. De restwaarde schat men op € 8.000
1. Welk bedrag moet jaarlijks worden afgeschreven, als wordt afgeschreven met een vast percentage van de aanschafsprijs
Antwoord: Jaarlijkse afschrijving is (€ 40.000 - € 8.000) : 4 = € 8.000
2. Bereken het vaste percentage van de aanschafprijs dat jaarlijks wordt afgeschreven. Antwoord: In procenten van de aanschafsprijs is dat (€ 8.000 : €40.000) x 100 % = 20 %

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.