M&O 11
Personeelsbeleid, o.a. over het aantrekken van personeel, omvat concrete zaken als:
1. werving, selectie en introductie
2. beoordeling en promotie
3. opleiding en scholing
4. beloningssystemen
5. ontslag en pensioen
6. prognose van de personeelsbehoefte
De prognose van de personeelsbehoefte is belangrijk voor een bedrijf. Hierin wordt namelijk vermeldt hoeveel personeel een bedrijf wil/moet hebben en van welk niveau. Als iemand 65 jaar is (of soms nog jonger) dan gaat hij met pensioen, hij krijgt dan een pensioens-uitkering. Flexibele pensionering houdt in dat de werknemers zelf kunnen bepalen wanneer ze met pensioen gaan. Bij ontslag heeft de onderneming het vaak niet zien aankomen, dan is het moeilijk snel een vervanger te vinden, net als bij AOW’ers en plotselinge gestorvenen. Gedwongen ontslagen worden voorkomen door: 1. natuurlijk verloop
2. ADV-dagen
3. flexibele pensionering
4. deeltijdarbeid
Flexwerk houdt in dat een onderneming een aantal ‘reserve’ personeelsleden heeft die ze kan oproepen op het moment dat ze nodig zijn. Onder flexwerker verstaan we: uitzendkrachten, mensen met een tijdelijke aanstelling en oproepkrachten. De CAO: overeenkomst tussen vakbonden en de werkgeversorganisaties in een onderneming en bevat de algemene arbeidsvoorwaarden die gelden voor alle werknemers in die onderneming. Ieder personeelslid heeft daarnaast nog een individuele arbeidsovereenkomst. Daarin staat o.a. hoeveel uur de persoon werkt, wat hij moet doen en hoe hoog zijn loon is. Vakbonden zijn vaak nog aangesloten bij overkoepelende organisaties zoals de FNV (federatie nederlandse vakbeweging), de CNV (christelijk nationaal vakverbond) of (voor werkgevers-organisaties) het VNO-NCW een fusie tussen het verbond van nederlandse ondernemingen en het nationaal christelijk werkgeversverbond. De CAO bevat o.a. de primaire arbeidsvoorwaarden: loon, vakantiegeld en toeslagen; de secundaire arbeidsvoorwaarden: reiskostenvergoeding, werkkleding, vakantiedagen, scholing, ADV. De CAO gaat dus over de arbeidsvoorwaarden, niet over de arbeidsovereenkomst. De werkgever is verplicht: 1. op tijd het loon te betalen
2. een getuigschrift uitreiken aan het einde van de dienstbetrekking
3. minderjarige werknemers in de gelegenheid stellen een opleiding te volgen
De werknemer is verplicht: 1. arbeid zo goed mogelijk verrichten
2. arbeid zelf verrichten
3. goed gedragen zoals wordt verwacht
4. zich houden aan voorschriften
Het getuigschrift bevat: een nauwkeurige omschrijving van het verrichte werk en in welke periode dit is gebeurd. Als de (ex)werknemer dit wil kan er ook nog instaan: de wijze waarop het werk is verricht en de reden van het ontslag. Een headhunter is een bureau dat zelf geschikte personeelsleden zoekt terwijl een extern bureau het af laat hangen van of er solliciteerders komen. Er volgt hierop altijd een selectie, daarbij wordt gelet op: 1. gegevens uit het verleden; men kijkt hoe hij in het verleden functioneerde
2. psychotechnisch onderzoek; er wordt via tests uitgezocht of iemand geschikt is voor de functie
3. vaardigheidsproeven; opdrachten in de practijk uitvoeren
4. interviews (sollicitatiegesprekken) In die sollicitatiegesprekken komen de volgende vragen aan de orde: · vakkennis, opleiding en ervaring · opvattingen t.a.v. werkzaamheden sollicitant · persoonlijkheid
Loonsubsidie wordt door de overheid uitgekeerd aan bedrijven die moeilijk plaatsbare werknemers in dienst nemen. Het functioneringsgesprek is tussen een medewerker en diens directe chef. Beide personen dragen onderwerpen aan. Het doel is om de werknemer beter te laten funcioneren. Er is sprake van 2richtingsverkeer en het is gericht op de toekomst. Bij een beoordelingsgesprek is er 1richtings-verkeer, de chef beoordeeld, de werknemer luistert. Het heeft betrekking op het verleden. Er zijn twee soorten scholing. Bijscholing houdt in dat je je vakkennis op peil houdt d.m.v. je in de nieuwe dingen te laten onderwijzen. Omscholen is dat je een andere opleiding gaat volgen om een heel andere baan te gaan doen. De Wet Gelijke Behandelingen bestaat zodat er geen discriminatie plaatsvindt bij het werven van personeel. Positieve discriminatie houdt in dat er bij gelijke geschiktheid voorkeur wordt gegeven aan een bepaald ‘ras’. Discrimineren is het onderscheid maken tussen personen naar factoren als godsdienst, huidskleur of leeftijd. Emancipatie is het verkrijgen van gelijke rechten door een groep die tot dan toe was achtergesteld. De overheid heeft twee wetten gemaakt omdat medewerkers ook wat te zeggen willen hebben; 1. de wet op de ondernemingsraden
2. de wet medezeggenschap onderwijs
De afkortingen zijn de OR en de MR, de taken van beiden kan je samenvatten als: · leveren van een bijdrage aan het goed functioneren · het behartigen van de belangen van de werknemers
Beiden hebben 3 bijzondere bevoegdheden: · het adviesrecht · het instemmingsrecht · informatierecht
Bij het adviesrecht blijft de beslissing bij de directie liggen. Bij het instemmingsrecht moet de directie luisteren naar de medebeslissing van de OR/MR. Bij het informatierecht gaat het om het verstrekken van de juiste informatie door de werkgever om de OR/MR goed te laten functioneren. M&O H12 In een handelsonderneming worden goederen ingekocht en weer, zonder dat de goederen een verandering ondergaan, verkocht tegen een hogere prijs. Aan het houden van een voorraad zijn risico’s verbonden: diefstal, brand, bederf, prijsdaling of het uit de mode raken van een artikel. Tegen sommige van deze risico’s kan een onderneming zich verzekeren, zoals tegen brand en diefstal. Maar niet tegen prijsdaling. Verliezen doordat goederen in prijs dalen, komen in mindering op de winst. In verband met prijsrisico maken we onderscheid tussen: · Technische voorraad: voorraad die werkelijk in het bedrijf aanwezig is en door tellen (inventariseren) te bepalen is. · Economische voorraad: voorraad waarover de onderneming prijsrisico loopt. De onderneming loopt prijsrisico vanaf het moment dat zij de goederen heeft gekocht en eindigt bij de verkoop. Het is niet van belang of de goederen ontvangen/geleverd of betaald zijn. Economische voorraad = technische voorraad + ingekochte, nog niet ontvangen goederen – verkochte, nog niet geleverde goederen. Bij het fifo-systeem (first in, first out) worden de goederen bij verkoop afgeboekt tegen de prijs van de langst aanwezige partij. Het is fiscaal aantrekkelijk om het fifo-systeem toe te passen bij een dalend prijsniveau (lage brutowinst). Het belangrijkste bezwaar van de fifo-methode is dat deze bij stijgende prijzen tot een te gunstige berekening van de brutowinst leidt, en omgekeerd. Bij de lifo-methode (last in, first out) wordt de inkoopwaarde van de verkopen bepaald door de inkopprijs van de goederen die het laatst zijn ingekocht. Evenals bij de fifo-methode komt de onderneming bij stijgende prijzen op een te hoge brutowinst uit. Al is het nadeel wel minder, omdat van recentere prijzen wordt uitgegaan. Bij de fifo-methode is de voorraadwaardering reëel. Bij de lifo-methode is deze onjuist (de waarde van de voorraad is gelijk aan die van een ‘heel oude’ partij). De vaste verrekenprijs is een schatting van de gemiddelde inkoopprijs voor een komende periode. Inkoopkosten zijn kosten die te maken hebben met het vragen van offertes, het maken van bestelbonnen, vervoer en controle van artikelen enz. Bij de vervangingswaardetheorie wordt de voorraad goederen gewaardeerd tegen de vervangingsprijs. Dit is de inkoopprijs die geldt op het moment waarop de waarde van de voorraad wordt bepaald. Een nadeel van de vervangingswaardemethode is dat het erg veel tijd en moeite kost om voortdurend van de vervangingsprijs van alle goederen op de hoogte te zijn. Een groot voordeel is dat je op de meest zuivere manier de brutowinst of het verkoopresultaat en de waarde van de voorraad berekent. De standaard kostprijs is de kostprijs van een product die volgens bepaalde normen is samengesteld. Logistiek houdt zich bezig met de wijze waarop de goederen worden voortgestuwd op weg naar de consument. Logistiek omvat alle maatregelen die als doel hebben een goede doorstroming van de goederen te realiseren. Het logistieke proces begint bij de inkoop en duurt tot het moment dat de goederen bij de afnemer zijn afgeleverd. Een bedrijfskolom is een keten van ondernemingen die de oerproducent verbindt met de consument. De consument behoort niet tot de bedrijfskolom omdat deze niets aan het product toevoegt. De ondernemingen die in een bedrijfskolom getekend zijn worden eigenaar van de goederen (oerproducent, fabrikant, groothandel, winkelier enz). Daarnaast kunnen andere bedrijven een rol spelen in de bedrijfskolom. De informatiestroom loopt in tegengestelde richting van de goederenstroom. Kenmerken logistiek: · Bestaat uit een goederenstroom en een informatiestroom · Houdt rekening met afnemers en leveranciers (externe factoren) · Vindt ook in het bedrijf plaats · Verzorgt zowel het inkopen als het afleveren van de goederen
Bij de grossier worden de goederen opgeslagen. Hij zorgt ervoor dat de producten op het juiste tijdstip op de juiste plaats door de detaillist verkocht kunnen worden. Hij moet de goederen zo opslaan dat ze
gemakkelijk zijn te verzamelen om de orders van de detaillisten uit te voeren (pickorder).
Bij het JIT-principe (just in time) maken ondernemingen afspraken met hun leveranciers over de levering van grondstoffen en onderdelen.Deze worden dan geleverd op het moment dat ze nodig zijn, niet te vroeg niet te laat. Nadelen: hogere transportkosten (vaker vervoer nodig) en het risico van stagnatie in de productie, wanneer er een staking bij de leverancier is.
Om voorraden te beheren zijn 3 verschillende soorten logistieke systemen mogelijk:
1. Voorraadgestuurde systemen. De nog aanwezige voorraad is de maatstaf. Door scanning woord de voorraad per artikel precies bijgehouden. Op het moment dat de voorraad zakt onder de vastgestelde minimumhoeveelheid (bestelniveau) wordt een nieuwe bestelling geplaatst die ook van tevoren is vastgesteld.
2. Ordergestuurde systemen. Bij ondernemingen met stukproductie (het voortbrengen van producten naar de wens van de afnemer(s). De benodigde onderdelen kunnen pas worden ingekocht als de order is ontvangen. De aankoop van bepaalde goederen is afhankelijk van de ontvangst van orders.
3. Plangestuurde systemen. Bij massaproductie (het voortbrengen van een groot aantal identieke producten, zonder dat met de individuele wensen van de afnemers rekening wordt gehouden). Hierbij speelt het seizoen een belangrijke rol. Er wordt volgens heen bepaalde planning geproduceerd bijv. alleen in de winter.
Bij veel productieprocessen treden afval en uitval op.
Afval: grondstof en onderdelen die tijdens het productieproces verloren gaan.
Uitval: gereed product dat niet aan de stelde eisen voldoet.
Als afval en uitval onvermijdelijk zijn (is vaak zo), dan leveren ze een verhoging van de standaardkostprijs op. Recycling en verkoop van afval en uitval laten deze weer dalen. Daarnaast zal een onderneming goederen retour ontvangen, zoals inruilgoederen, emballage (bijv. pallets) en verpakkingsmateriaal. Hierdoor is een nieuwe logistieke stroom ontstaan: reverse logistics. Daarmee wordt het terughalen van de afgedankte spullen en de verwerking van afval, uitval, afgekeurde producten, en emballage.
M&O 13
DPM (duurzame productie middelen) hebben als kenmerk dat ze langer dan een productieproces meegaan. Het belangrijkste kenmerk is dus duurzaamheid. Nadelen van een DPM zijn:
1. de interestkosten; die zijn hoog omdat het lang meegaat
2. de onderhoudskosten
3. het risico van de prijsdaling
4. het verliezen van een deel van de prestaties dmv veroudering
Als een onderneming iets aanschaft moet ze behalve de koopprijs ook rekening houden met overdrachtskosten; de kosten die er nog bij op komen. Deze kosten zijn o.a. de makelaar, de notaris en het kadaster. Bij het kadaster wordt bijgehouden wie de eigenaren zijn van de grond en de gebouwen in de betreffende gemeente. De aanschafprijs van een DPM is niet alleen de aanschafprijs, maar ook andere bijkomende kosten zoals bvb installatiekosten. Afschrijven is het in de boekhouding tot uitdrukking brengen van de waardever-mindering van een DPM. à op de balans als 1) kostenpost 2) bij DPM zelf
De grootte van de afschrijving op DPM is afhankelijk van: 1. waarde
2. levensduur
3. restwaarde; de geschatte verwachte opbrengst van het DPM bij verkoop aan het eind van de levensduur. 4. gebruik
De aanschafprijs is de A, de restwaarde de R, het aantal perioden een n. De afschrijving per periode wordt dan: (A – R): n
De boekwaarde is waarop het DPM op de balans staat. Dit wordt ook wel de balanswaarde genoemd. De vervangingswaarde van een DPM is de waarde dat het DPM op een bepaald tijdstip heeft als je het zou moeten vervangen voor een nieuw apparaat. De aanschafprijs is vaak gestegen. Je moet op 3 manieren interest kunnen bereken: · jaarlijks wordt de I berekend over de halve aanschafprijs · jaarlijk wordt I berekend over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen gedurende de gehele levensduur · jaarlijks wordt I berekend over het geïvesteerd vermogen aan het begin van het jaar. Bij het gemiddeld geïnvesteerd vermogen gebruik je de formule: (A + R): 2. Complementaire kosten zijn alle kosten die samenhangen met het DPM op de afschrijvings- en de interestkosten na.
2. beoordeling en promotie
3. opleiding en scholing
4. beloningssystemen
5. ontslag en pensioen
6. prognose van de personeelsbehoefte
De prognose van de personeelsbehoefte is belangrijk voor een bedrijf. Hierin wordt namelijk vermeldt hoeveel personeel een bedrijf wil/moet hebben en van welk niveau. Als iemand 65 jaar is (of soms nog jonger) dan gaat hij met pensioen, hij krijgt dan een pensioens-uitkering. Flexibele pensionering houdt in dat de werknemers zelf kunnen bepalen wanneer ze met pensioen gaan. Bij ontslag heeft de onderneming het vaak niet zien aankomen, dan is het moeilijk snel een vervanger te vinden, net als bij AOW’ers en plotselinge gestorvenen. Gedwongen ontslagen worden voorkomen door: 1. natuurlijk verloop
2. ADV-dagen
4. deeltijdarbeid
Flexwerk houdt in dat een onderneming een aantal ‘reserve’ personeelsleden heeft die ze kan oproepen op het moment dat ze nodig zijn. Onder flexwerker verstaan we: uitzendkrachten, mensen met een tijdelijke aanstelling en oproepkrachten. De CAO: overeenkomst tussen vakbonden en de werkgeversorganisaties in een onderneming en bevat de algemene arbeidsvoorwaarden die gelden voor alle werknemers in die onderneming. Ieder personeelslid heeft daarnaast nog een individuele arbeidsovereenkomst. Daarin staat o.a. hoeveel uur de persoon werkt, wat hij moet doen en hoe hoog zijn loon is. Vakbonden zijn vaak nog aangesloten bij overkoepelende organisaties zoals de FNV (federatie nederlandse vakbeweging), de CNV (christelijk nationaal vakverbond) of (voor werkgevers-organisaties) het VNO-NCW een fusie tussen het verbond van nederlandse ondernemingen en het nationaal christelijk werkgeversverbond. De CAO bevat o.a. de primaire arbeidsvoorwaarden: loon, vakantiegeld en toeslagen; de secundaire arbeidsvoorwaarden: reiskostenvergoeding, werkkleding, vakantiedagen, scholing, ADV. De CAO gaat dus over de arbeidsvoorwaarden, niet over de arbeidsovereenkomst. De werkgever is verplicht: 1. op tijd het loon te betalen
2. een getuigschrift uitreiken aan het einde van de dienstbetrekking
3. minderjarige werknemers in de gelegenheid stellen een opleiding te volgen
De werknemer is verplicht: 1. arbeid zo goed mogelijk verrichten
2. arbeid zelf verrichten
3. goed gedragen zoals wordt verwacht
4. zich houden aan voorschriften
Het getuigschrift bevat: een nauwkeurige omschrijving van het verrichte werk en in welke periode dit is gebeurd. Als de (ex)werknemer dit wil kan er ook nog instaan: de wijze waarop het werk is verricht en de reden van het ontslag. Een headhunter is een bureau dat zelf geschikte personeelsleden zoekt terwijl een extern bureau het af laat hangen van of er solliciteerders komen. Er volgt hierop altijd een selectie, daarbij wordt gelet op: 1. gegevens uit het verleden; men kijkt hoe hij in het verleden functioneerde
2. psychotechnisch onderzoek; er wordt via tests uitgezocht of iemand geschikt is voor de functie
4. interviews (sollicitatiegesprekken) In die sollicitatiegesprekken komen de volgende vragen aan de orde: · vakkennis, opleiding en ervaring · opvattingen t.a.v. werkzaamheden sollicitant · persoonlijkheid
Loonsubsidie wordt door de overheid uitgekeerd aan bedrijven die moeilijk plaatsbare werknemers in dienst nemen. Het functioneringsgesprek is tussen een medewerker en diens directe chef. Beide personen dragen onderwerpen aan. Het doel is om de werknemer beter te laten funcioneren. Er is sprake van 2richtingsverkeer en het is gericht op de toekomst. Bij een beoordelingsgesprek is er 1richtings-verkeer, de chef beoordeeld, de werknemer luistert. Het heeft betrekking op het verleden. Er zijn twee soorten scholing. Bijscholing houdt in dat je je vakkennis op peil houdt d.m.v. je in de nieuwe dingen te laten onderwijzen. Omscholen is dat je een andere opleiding gaat volgen om een heel andere baan te gaan doen. De Wet Gelijke Behandelingen bestaat zodat er geen discriminatie plaatsvindt bij het werven van personeel. Positieve discriminatie houdt in dat er bij gelijke geschiktheid voorkeur wordt gegeven aan een bepaald ‘ras’. Discrimineren is het onderscheid maken tussen personen naar factoren als godsdienst, huidskleur of leeftijd. Emancipatie is het verkrijgen van gelijke rechten door een groep die tot dan toe was achtergesteld. De overheid heeft twee wetten gemaakt omdat medewerkers ook wat te zeggen willen hebben; 1. de wet op de ondernemingsraden
2. de wet medezeggenschap onderwijs
De afkortingen zijn de OR en de MR, de taken van beiden kan je samenvatten als: · leveren van een bijdrage aan het goed functioneren · het behartigen van de belangen van de werknemers
Beiden hebben 3 bijzondere bevoegdheden: · het adviesrecht · het instemmingsrecht · informatierecht
Bij het adviesrecht blijft de beslissing bij de directie liggen. Bij het instemmingsrecht moet de directie luisteren naar de medebeslissing van de OR/MR. Bij het informatierecht gaat het om het verstrekken van de juiste informatie door de werkgever om de OR/MR goed te laten functioneren. M&O H12 In een handelsonderneming worden goederen ingekocht en weer, zonder dat de goederen een verandering ondergaan, verkocht tegen een hogere prijs. Aan het houden van een voorraad zijn risico’s verbonden: diefstal, brand, bederf, prijsdaling of het uit de mode raken van een artikel. Tegen sommige van deze risico’s kan een onderneming zich verzekeren, zoals tegen brand en diefstal. Maar niet tegen prijsdaling. Verliezen doordat goederen in prijs dalen, komen in mindering op de winst. In verband met prijsrisico maken we onderscheid tussen: · Technische voorraad: voorraad die werkelijk in het bedrijf aanwezig is en door tellen (inventariseren) te bepalen is. · Economische voorraad: voorraad waarover de onderneming prijsrisico loopt. De onderneming loopt prijsrisico vanaf het moment dat zij de goederen heeft gekocht en eindigt bij de verkoop. Het is niet van belang of de goederen ontvangen/geleverd of betaald zijn. Economische voorraad = technische voorraad + ingekochte, nog niet ontvangen goederen – verkochte, nog niet geleverde goederen. Bij het fifo-systeem (first in, first out) worden de goederen bij verkoop afgeboekt tegen de prijs van de langst aanwezige partij. Het is fiscaal aantrekkelijk om het fifo-systeem toe te passen bij een dalend prijsniveau (lage brutowinst). Het belangrijkste bezwaar van de fifo-methode is dat deze bij stijgende prijzen tot een te gunstige berekening van de brutowinst leidt, en omgekeerd. Bij de lifo-methode (last in, first out) wordt de inkoopwaarde van de verkopen bepaald door de inkopprijs van de goederen die het laatst zijn ingekocht. Evenals bij de fifo-methode komt de onderneming bij stijgende prijzen op een te hoge brutowinst uit. Al is het nadeel wel minder, omdat van recentere prijzen wordt uitgegaan. Bij de fifo-methode is de voorraadwaardering reëel. Bij de lifo-methode is deze onjuist (de waarde van de voorraad is gelijk aan die van een ‘heel oude’ partij). De vaste verrekenprijs is een schatting van de gemiddelde inkoopprijs voor een komende periode. Inkoopkosten zijn kosten die te maken hebben met het vragen van offertes, het maken van bestelbonnen, vervoer en controle van artikelen enz. Bij de vervangingswaardetheorie wordt de voorraad goederen gewaardeerd tegen de vervangingsprijs. Dit is de inkoopprijs die geldt op het moment waarop de waarde van de voorraad wordt bepaald. Een nadeel van de vervangingswaardemethode is dat het erg veel tijd en moeite kost om voortdurend van de vervangingsprijs van alle goederen op de hoogte te zijn. Een groot voordeel is dat je op de meest zuivere manier de brutowinst of het verkoopresultaat en de waarde van de voorraad berekent. De standaard kostprijs is de kostprijs van een product die volgens bepaalde normen is samengesteld. Logistiek houdt zich bezig met de wijze waarop de goederen worden voortgestuwd op weg naar de consument. Logistiek omvat alle maatregelen die als doel hebben een goede doorstroming van de goederen te realiseren. Het logistieke proces begint bij de inkoop en duurt tot het moment dat de goederen bij de afnemer zijn afgeleverd. Een bedrijfskolom is een keten van ondernemingen die de oerproducent verbindt met de consument. De consument behoort niet tot de bedrijfskolom omdat deze niets aan het product toevoegt. De ondernemingen die in een bedrijfskolom getekend zijn worden eigenaar van de goederen (oerproducent, fabrikant, groothandel, winkelier enz). Daarnaast kunnen andere bedrijven een rol spelen in de bedrijfskolom. De informatiestroom loopt in tegengestelde richting van de goederenstroom. Kenmerken logistiek: · Bestaat uit een goederenstroom en een informatiestroom · Houdt rekening met afnemers en leveranciers (externe factoren) · Vindt ook in het bedrijf plaats · Verzorgt zowel het inkopen als het afleveren van de goederen
Bij de grossier worden de goederen opgeslagen. Hij zorgt ervoor dat de producten op het juiste tijdstip op de juiste plaats door de detaillist verkocht kunnen worden. Hij moet de goederen zo opslaan dat ze
2. de onderhoudskosten
3. het risico van de prijsdaling
4. het verliezen van een deel van de prestaties dmv veroudering
Als een onderneming iets aanschaft moet ze behalve de koopprijs ook rekening houden met overdrachtskosten; de kosten die er nog bij op komen. Deze kosten zijn o.a. de makelaar, de notaris en het kadaster. Bij het kadaster wordt bijgehouden wie de eigenaren zijn van de grond en de gebouwen in de betreffende gemeente. De aanschafprijs van een DPM is niet alleen de aanschafprijs, maar ook andere bijkomende kosten zoals bvb installatiekosten. Afschrijven is het in de boekhouding tot uitdrukking brengen van de waardever-mindering van een DPM. à op de balans als 1) kostenpost 2) bij DPM zelf
De grootte van de afschrijving op DPM is afhankelijk van: 1. waarde
2. levensduur
3. restwaarde; de geschatte verwachte opbrengst van het DPM bij verkoop aan het eind van de levensduur. 4. gebruik
De aanschafprijs is de A, de restwaarde de R, het aantal perioden een n. De afschrijving per periode wordt dan: (A – R): n
De boekwaarde is waarop het DPM op de balans staat. Dit wordt ook wel de balanswaarde genoemd. De vervangingswaarde van een DPM is de waarde dat het DPM op een bepaald tijdstip heeft als je het zou moeten vervangen voor een nieuw apparaat. De aanschafprijs is vaak gestegen. Je moet op 3 manieren interest kunnen bereken: · jaarlijks wordt de I berekend over de halve aanschafprijs · jaarlijk wordt I berekend over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen gedurende de gehele levensduur · jaarlijks wordt I berekend over het geïvesteerd vermogen aan het begin van het jaar. Bij het gemiddeld geïnvesteerd vermogen gebruik je de formule: (A + R): 2. Complementaire kosten zijn alle kosten die samenhangen met het DPM op de afschrijvings- en de interestkosten na.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
A.
A.
Bedankt Harry!
10 jaar geleden
Antwoorden