H3 t/m H5

Beoordeling 8.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 913 woorden
  • 9 februari 2009
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 8.5
2 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 3:
Balans: overzicht van de bezittingen, et eigen vermogen en de schulden van een onderneming op een bepaald moment. Kapitaalgoederen worden geplaatst aan de linkerzijde van de balans.
Aan de creditzijde (rechterkant) staat het eigenvermogen en vreemd vermogen. Dit zijn de bronnen waaruit de activa (gebouwen enz.)zijn betaald.
Liquide middelen: betalingsmiddelen van een onderneming
Debetzijde: Creditzijde:
Gebouw Eigen vermogen

Inventaris Hypothecaire lening
Voorrad goederen Onroerende zaak belasting / BTW
Debiteuren Crediteuren
Machines Rekening courant krediet (ING/ RABO)
Postbank
Kas

Vaste activa:
Allerlei productiemiddelen die meer dan een productie- of verkoopproces meegaan.
Productieproces: Handelingen die nodig zijn om een product m.b.v iets te maken
Vlottende activa:Voorraad goederen en debiteuren (gaan maar 1 productieproces/ verkoopproces mee)
Lening o/g:Lening met opgenomen geld
Lening u/g:Lening met uitgeleend geld
Resultatenrekening in scontrovorm wil zeggen met een debet en credit zijde. Bij een paginavorm staan de opbrengsten en kosten onder elkaar.
Opbrengstrekening:Omzet, Huuropbrengsten, interestopbrengsten (bij uitlenen van geld). Andere voorbeelden van kosten zijn: Energie, loon, onderhoud, afschrijvingskosten.

Balans is een momentopname!
Voorraadgrootheden:De balansposten geven dus de situatie weer op een bepaald moment
Stroomgrootheden:De posten op een resultatenrekening, omdat zij betrekking hebben op een bepaalde periode

Hoofdstuk 4:
Vermogensmarkt: Vermogen aangeboden en vermogen gevraagd
Aanbieders van vermogen: (1.2.3)
1. Institutionele beleggers: instellingen die grote sommen geld te beleggen hebben als uitvloeisels van hun hoofdtaak. Bijvoorbeeld: een pensioenfonds, of een levensverzekeringsmaatschappij.
Onderhandse lening: een langlopende lening, waarbij geld wordt uitgeleend door een geldgever.
Obligatielening: een lening die opgesplitst is in kleine(re) gedeelten.
Particulieren: Kleine spaarders.
Ondernemend sparen: dit doe je door aandelen te kopen van een NV.
Koerswinst: hiervan is sprake wanneer de verkoopprijs van de aandelen hoger is dan de prijs waardoor ze destijds zijn gekocht.
Beleggingsmaatschappijen: Maatschappij die de gelden van veel beleggers kan spreiden over veel ondernemingen. Zo wordt het risico voor de individuele belegger aanzienlijk verkleind.
2. Ondernemingen: de onderneming kan beleggen door met winst aandelen en obligaties van andere ondernemingen of instellingen te kopen.

Investeren: een onderneming productiemiddelen zoals gebouwen en machines aanschaft.
3. Overheid: de overheid houdt tijdelijk geld over dat zij kan beleggen. Ook voor de overheid is het verstandig vermogen dat niet direct nodig is uit te lenen, en er zo nog een zeker inkomen (interest) mee te behalen.

De vragers van vermogen:
Consumenten: als ze grote uitgaven willen doen, moeten ze lenen
Ondernemingen: de onderneming voor de financiering van de productiemiddelen is aangewezen op: eigen vermogen, vreemd vermogen.
Overheid: als de uitgaven groter zijn dan de inkomsten. Moet de overheid geld lenen.

Vermogensmarkt: geheel van vraag naar en aanbod van vermogen.
We maken onderscheid tussen korte kredieten (looptijd korter dan een jaar) en lange kredieten.
De vermogensmarkt valt in 2 grote delen uiteen
1. De geldmarkt: kortstondig tijdelijk vermogen
2. De kapitaalmarkt: voor permanent vermogen (langer dan een jaar)
Rekeningcourantkrediet: is een schuld van een particulier of een onderneming aan bank!
Leverancierskrediet: de verkoper levert eerst de goederen of diensten, en daarna betaald de
koper.

Afnemerskrediet: de koper betaalt eerst en daarna moet de verkoper aan zijn verplichtingen voldoen.
Openbare markt: markt waar waardepapieren via de effectenbeurs worden verhandeld!
Onderhandse markt: hier komen vraag en aanbod van leningen tussen 2 partijen samen.
Marktmechanisme: Evenwicht ontstaan tussen vraag en aanbod.

Effecten: waardepapieren die kunnen gekocht en verkocht worden.
Effectenbeurs: plaats waar de aankoop en verkooporders van effecten worden uitgevoerd
Euronext: effectenbeurs
Provisie: Als een belegger effecten wil kopen of verkopen, moet hij zich dan ook wenden tot leden, die vervolgens voor de belegger die opdracht uitvoert. Voor deze bemiddeling moet je provisie betalen.
AEX-index: de index voor de 25 grootste in Amsterdam genoteerde ondernemingen
Doorlopende handel: koop en verkooporders in het systeem tegenover elkaar gezet en indien mogelijk uitgevoerd. De handel volgens het veilingsysteem is voor effecten die relatief weinig worden verhandeld.
Er zijn 2 soorten orders: limietorders, marktorders

Limietorder: de belegger geeft aan de bank of commissionair een maximale koopprijs of een minimale verkoopprijs op.
Marktorder: de opdracht wordt tegen de eerstvolgende prijs uitgevoerd
Centrum voor Fondsenadministratie: alle aandelen zijn hier geregistreerd.

Hoofdstuk 5:
Aandelen kapitaal = permanent vermogen
Emitteren = aandelen uitgeven
Aandeel = bewijs van deelname in het aandelenkapitaal van een NV
Mantel = het eigenlijke aandeel; gegevens:
- de naam van de NV
- de nominale waarde van het aandeel
- de plaats van vestiging
- het maatschappelijk aandelenkapitaal
- het nummer van het aandeel
Nominale waarde = het bedrag dat op het aandeel staat vermeld
Koerswaarde = bedrag dat voor een aandeel betaald moet worden als je het wilt kopen
Dividend = winstuitkering
Emissie = koers waartegen beleggers aandelen kunnen kopen.
Wanneer de koerswaarde stijgt, wordt ook de optie meer waard ( recht om aandelen te kopen)

Tantième = winst ontvangen
Preferente aandelen  preferentie kan betrekking hebben op:
- winstuitkering
- zeggenschap
- uitkering bij liquidatie
Nadelen:
- bij liquidatie ontvangen de aandeelhouders pas geld, nadat de preferente aandeelhouders hun
geld hebben terugontvangen
- de gewone aandelen zijn duurder dan de preferente aandelen
- de zeggenschap van de houder van gewone aandelen kan erg worden beperkt doordat preferente aandelen worden uitgegeven.

Voordelen NV:
- opbrengst hoger dan bij preferente
- houders bemoeien zich nauwelijks met de NV
Nadelen NV:
- wanneer slecht gaat, ander bedrijf  aandeelhouders willen dan andere voorwaardes !
- door preferente uit te geven wordt het lastig om gewoon aandeelkapitaal aan te trekken
aandelen geplaatst:

a pari = tegen nominale waarde
boven pari = hoger dan nominale waarden
agio= verschil tussen emissiekoers en nominale waarde!
Beneden pari = onder de nominale waarde
Dividendpercentage =Dividendbedrag voor aftrek van dividendbelasting : geplaatst aandelenkapitaal X 100 %
Reserves:
1. winstreserve, ontstaan door inhouden winsten
2. agioreserve, ontstaat door het uitgeven van aandelen boven pari
3. herwaarderingsreserve , ontstaat door het herwaarderen van activa
Reserves om de volgende redenen:
a. vergroten van weerstandsvermogen van de onderneming
b. het vervangen van vreemd vermogen door eigen vermogen
c. dividendstabilisatie
d. uitbreiding
Intrinsieke waarde per aandeel =
Eigen vermogen : aantal geplaatste aandelen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.